Deel dit artikel

de discussie over de afschaffing van de doodstraf begint op een dovemansgesprek te lijken. amerika en europa staan in deze kwestie lijnrecht tegenover elkaar. volgens de amerikanen is de keuze voor doodstraf een onderdeel van de eigen bestraffingspolitiek en dus een interne zaak. de Europeanen beschouwen het vraagstuk echter als een mensenrechtenthema, dat vraagt om een internationale aanpak. een betere analyse van de standpunten kan de patstelling misschien doorbreken.

De doodstraf: Amerika versus Europa

Erik Claes / Tom Daems

In maart 2002 besloot het Amerikaanse ministerie van Justitie om de doodstraf te vorderen tegen Zacarias Moussaoui, een Franse onderdaan van Marokkaanse afkomst. De Amerikaanse regering beschuldigde de man ervan als twintigste terrorist betrokken te zijn bij de voorbereiding van de aanslagen van 11 september. Moussaoui had mee op de gekaapte vliegtuigen moeten zitten, maar op het moment van de feiten vertoefde hij in een Franse gevangenis wegens visumproblemen. Openbaar aanklager van dienst John Ashcroft verzocht de Franse regering om samenwerking in de zaak tegen Moussaoui. De Franse geheime diensten beschikten over heel wat bezwarend materiaal dat een belangrijke rol zou kunnen spelen in de veroordeling van de beklaagde.

Hoewel er bij de Franse regering kort na de aanslagen heel wat bereidwilligheid was om mee te werken aan de war against terror, zou de beslissing van de Amerikaanse regering om de doodstraf te vorderen tegen Moussaoui al vlug roet in het eten gooien. Meewerken aan een dergelijke veroordeling zou flagrant in strijd zijn met de internationale verbintenissen en de constitutionele principes van de Franse staat. In 1981 werd de doodstraf er uit het strafwetboek geschrapt.

Het geval Moussaoui heeft niet alleen heel wat diplomatieke perikelen tussen Amerika en Frankrijk teweeggebracht, het toont vooral hoezeer het vraagstuk van de doodstraf hoog op de internationale agenda staat. Dit is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Voorheen ontrolde het debat zich immers bijna uitsluitend binnen de gesloten sfeer van natiestaten.
Daarenboven verschijnt het vraagstuk van de doodstraf nu in de gedaante van een dovemansgesprek, een pijnlijke confrontatie tussen twee totaal verschillende zienswijzen die de transatlantische verstandhouding doorklieft. De diplomatieke rel in de zaak Moussaoui toont namelijk dat de doodstraf voor Europeanen geen onderdeel meer kan zijn van het straffenarsenaal. Onder geen enkele voorwaarde (ook niet de meest strikt procedurele, in geen enkele omstandigheid en zelfs niet wanneer we te maken hebben met de meest verderfelijke daden van terrorisme) kan het opleggen en uitvoeren van de doodstraf worden toegestaan. Terwijl voor Amerikanen de doodstraf nog steeds een onderdeel van het intern crimineel beleid vormt, gaat het voor Europeanen om een mensenrechtenthema dat de gehele internationale gemeenschap aanbelangt. Elke beschaafde natie, zo luidt de Europese boodschap, moet dan tot de afschaffing van de doodstraf overgaan.

Hoe de klip van misverstanden en frustraties langs beide zijden van de grote plas omzeilen zonder het nobele ideaal van een wereldwijde afschaffing van de doodstraf uit het oog te verliezen? Dat is wellicht de grootste uitdaging voor het abolitionisme van de eenentwintigste eeuw. Die uitdaging kan slechts met enige hoop op succes worden aangegaan, indien men zich afvraagt wat de controverse rond de doodstraf ons zegt over Europa en Amerika. Zo bekeken wordt de doodstrafpuzzel een identiteitsvraagstuk. Niet de vraag: ‘Welke argumenten rechtvaardigen behoud of afschaffing van de doodstraf?’ komt dan op de voorgrond te staan, maar wel ‘Wat leert de doodstraf ons over de Amerikaanse en Europese identiteit?’

In The Contradictions of American Capital Punishment legt Franklin Zimring zich toe op deze vraag. Zimring, die professor is aan de Rechtsfaculteit van de Universiteit van Californië te Berkeley en zich al vele jaren bezighoudt met de studie van strafontwikkelingen, begint zijn analyse met een schets van de strenge abolitionistische lijn die Europa de afgelopen vijftien jaar heeft aangehouden en die ze in de rest van de wereld ingang wil doen vinden. Hoe komt het dat de afschaffing van de doodstraf de eerste drie decennia na de Tweede Wereldoorlog een zuivere interne kwestie bleef? Waarom is de afschaffing van de doodstraf aan het einde van de twintigste eeuw een prominent mensenrechtenthema geworden?

Zimring haalt een belangrijke politieke verklaring aan om te begrijpen waarom het vraagstuk van de doodstraf tot diep in de jaren 1970 niet in termen van mensenrechten behandeld werd. De Europese natiestaten die als overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog waren gekomen, konden het zich politiek niet veroorloven om de aanwezigheid van de doodstraf binnen hun eigen grenzen te evalueren in het licht van mensenrechtenstandaarden. Dat zou hun status van moreel overwinnaar immers aantasten. Het risico bestond namelijk dat parallellen getrokken zouden worden tussen hun penale praktijken en de massa-executies en concentratiekampen van de verliezende natiestaten.

Een andere reden voor de onderdrukking van de doodstraf als mensenrechtenthema was de politieke apathie van de burgers omtrent de problematiek. Burgers waren de eindeloze discussies beu en lieten dergelijke netelige ethische kwesties over aan de politieke en sociale elites van hun land. Dit gebrek aan interesse heeft er tevens toe geleid dat de politieke en sociale elites van de Europese landen zonder al te veel weerstand de afschaffing van de doodstraf tot uithangbord van de Europese identiteit konden maken.

Een belangrijke juridische ruggensteun voor deze ontwikkeling was de totstandkoming van protocol nummer zes (1983) bij het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens, dat de doodstraf in strijd acht met het recht op leven, tenzij bij eminente oorlogsdreiging of in oorlogsomstandigheden. Aansluiting bij dit protocol gaf de lidstaten van de Raad van Europa de nodige munitie om op de internationale scène de positie van het eigen universele morele gelijk te verdedigen en legitieme acties te ondernemen tegen staten die blijven vasthouden aan de doodstraf. Samen met de constructie van een Europese geciviliseerde suprastatelijke identiteit is ook het pleidooi voor afschaffing in morele intensiteit toegenomen. Deze morele kruistocht richt zich in belangrijke mate tegen de Verenigde Staten. Voor naties die de doodstraf wensen te behouden, is Amerika immers een voorbeeld (en alibi) dat ook beschaafd geachte democratische regimes de doodstraf kunnen handhaven. Het einde van de doodstraf in Amerika zou volgens die gedachtelijn de wereld definitief opdelen in geciviliseerde staten en barbaarse regimes.

Het einde van de doodstraf in Amerika zou de wereld definitief opdelen in geciviliseerde staten en barbaarse regimes

De constructie van de Europese identiteit met behulp van het vraagstuk van de doodstraf gaat hand in hand met de constructie van een vijandbeeld dat voor heel wat Europeanen doorschemert in de positie van de Verenigde Staten. Daarbij wordt er gemakshalve van uitgegaan dat de Amerikaanse houding eenduidig is en dat alle Amerikaanse neuzen in dezelfde richting staan. Niets is minder waar, zo stelt Zimring. De doodstraf vertelt ons ook heel wat over de Amerikaanse identiteit, maar die is, zo blijkt, intern verscheurd. Zimring beargumenteert overtuigend hoezeer de doodstraf een onoplosbaar conflict blootlegt tussen twee tradities die diep verworteld zitten in de Amerikaanse cultuur: de due process traditie enerzijds, de vigilante traditie anderzijds.

Volgens de due process traditie botst de doodstraf met fundamentele rechtsprincipes van ‘behoorlijk proces’ en gevoelens van rechtvaardigheid. Deze due process traditie vloeit voort uit een diepgewortelde scepsis van Amerikanen tegenover het uitoefenen van staatsmacht en uit een verlangen de burger tegen staatswillekeur te beschermen. De vigilante traditie is nauw verbonden met het Amerikaanse verlangen om de rechtshandhaving spontaan aan de gemeenschap toe te vertrouwen, zonder complexe procedurele waarborgen en zonder scrupuleus onderzoek naar de schuld van de verdachte. De achterliggende overtuiging is de idee dat elke gemeenschap haar vijanden reeds kent en niet tot een uitvoerig proces moet overgaan om hen te elimineren.

De botsing van de due process traditie met de vigilante traditie is het felst voelbaar op het moment dat er fouten worden gemaakt. Dood is dood. Een foute beslissing kan per definitie niet worden teruggedraaid. Tussen 1973 en 2002 werden 102 veroordeelden vrijgelaten omdat ze ten onrechte een plekje gekregen hadden op death row. Het is enkel maar gissen naar het aantal terdoodveroordeelden dat niet zoveel geluk kende en uiteindelijk ten onrechte op de elektrische stoel belandde of een dodelijk spuitje kreeg.

Het is enkel maar gissen naar het aantal terdoodveroordeelden dat uiteindelijk ten onrechte op de elektrische stoel belandde

Het zijn zulke vitale flaters die de haren van aanhangers van de due process traditie doen rijzen. Meer dan twee decennia discussie en rechtspraak hebben hun bezorgdheid niet weggewerkt. Integendeel zelfs. Tegen het einde van het vorige millennium rezen er steeds meer vragen over onschuldigen op death row. De groeiende toepassing van DNA-analyses in bewijsvoering speelde hierbij een belangrijke rol. Daarnaast waren er de schokkende vaststellingen naar aanleiding van een onderzoeksproject dat uitgevoerd werd door studenten aan Northwestern University. Eén van de gelukkigen was Anthony Porter. Op 21 september 1998, zo’n vijftig uur vóór zijn terechtstelling, verleende het Hooggerechtshof van Illinois hem uitstel van executie. Dit gebeurde niet omdat er een vermoeden van onschuld was, maar wel omdat zijn score op een intelligentietest zo laag was dat het Hof niet zeker was of hij wel begreep wat hem te wachten stond. Het uitstel had als onbedoeld gevolg dat het David Protess van Northwestern University en diens studenten tijd gaf om Porters dossier te bestuderen en zijn onschuld aan te tonen. Op het moment van zijn vrijlating had Porter meer dan vijftien jaar op death row doorgebracht. Protess en zijn studenten zouden nog minstens acht andere dubieuze gevallen aan het licht brengen. Een jaar later, in januari 2000, stelde gouverneur George Ryan een moratorium in op alle terechtstellingen in Illinois. Nog eens drie jaar later veegde hij de death row van Illinois schoon en zette de doodstraffen van alle 167 veroordeelden om in een andere straf, meestal levenslange opsluiting zonder voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Porters lange verblijf op death row is een direct gevolg van de ellenlange juridische nasleep die aan elk doodsvonnis wordt gebreid. Deze vloeit voort uit het wantrouwen ten aanzien van de straffende macht van de staat, een houding die naar het hart van de due process traditie gaat en die een wezenlijk deel uitmaakt van de Amerikaanse cultuur. Dit verklaart ook waarom er zo’n groot verschil bestaat tussen het aantal terdoodveroordeelden die wachten op executie en het uiteindelijke aantal terechtgestelden. Op 1 juli 2004 waren er 3 490 veroordeelden op death row. Het aantal executies op jaarbasis is echter veel te laag om het aantal veroordelingen bij te benen: 66 in 2001, 71 in 2002 en 65 in 2003.

Deze ingebouwde traagheid wekt wrevel bij de aanhangers van die andere traditie – de vigilante traditie – die de doodstraf niet zozeer zien als het ultieme symbool van staatsmacht, maar wel als een gemeenschapsaangelegenheid. De beul is dan niet langer een gezant van een verafgelegen en in te tomen straffende macht, maar verpersoonlijkt het idee dat de gemeenschap de touwtjes in handen heeft. Deze traditie staat vooral sterk in het zuiden van de Verenigde Staten waar lynching, het buiten de wet om ophangen van vermeende criminelen, tot voor kort een courante praktijk was. Franklin Zimring ziet hier een band met de doodstraf: de overgrote meerderheid van de terechtstellingen vindt net plaats in die zuiderse staten die een eeuw terug een sterke traditie van lynching hadden. Staten waar een vigilante justice een eeuw terug stevig voet aan grond had, lijken vandaag minder geremd om hun criminelen een dodelijke injectie toe te dienen.

Meteen wordt ook het conflict duidelijk met de due process traditie: de uitgesponnen procedureslag die perfect past binnen het idee van optimale rechtsbescherming botst met de drang om snel te reageren. Het rechtsapparaat wordt dan gezien als een heus obstakel dat via jarenlang juridisch getouwtrek de pogingen van de gemeenschap om effectief op te treden tegen criminelen, tenietdoet. De botsing tussen beide tradities was vooral in de jaren 1990 aan de orde, toen pogingen werden ondernomen om zowel de rechtsgang te versnellen als onschuldigen op death row te ontdekken. De vonkende tegenstelling tussen beide tradities leidde ertoe dat niemand tevreden is met het bestaande systeem: de death rows zitten overvol, antidoodstrafactivisten maken zich zorgen over de gaten in het systeem, slachtoffers zijn misnoegd over de eindeloze rechtsgang, rechters en parketmagistraten geraken gefrustreerd en gepikeerd.

Hoe moet het nu verder met het vraagstuk van de doodstraf? Zimrings analyse omtrent de doodstraf als identiteitsvraagstuk, leert ons dat de strijd tegen de doodstraf slechts kans op slagen heeft indien zowel Amerikanen als Europeanen de bereidheid tonen om in eigen boezem te kijken. Amerikaanse abolitionisten zullen in hun strategiebepaling rekening moeten houden met de intense controverse tussen due process waarden enerzijds, en vigilante waarden anderzijds. In tegenstelling tot de naoorlogse ontwikkelingen in Europa zal de afschaffing van de doodstraf hier niet via een geruisloze juridische pennentrek gerealiseerd kunnen worden. Daarvoor is de doodstraf te nauw verweven met de verscheurde ziel van de Amerikaanse identiteit.

Zimring leidt daar terecht uit af dat abolitionisten hun strijd publiek moeten voeren. Zij zullen via een zo gediversifieerd mogelijk pakket aan initiatieven transformaties binnen de Amerikaanse cultuur op gang moeten brengen. Meer nog: de Amerikaanse bevolking zal ervan overtuigd moeten worden dat zowel de vigilante traditie als due process traditie problematisch zijn. Amerikaanse burgers moeten overtuigd worden van het nuchtere feit dat de vigilante waarden een grote publieke leugen zijn. Buitenmatige staatsinterventie in het leven van burgers wordt verhuld door een mythe die vertelt dat statelijke terechtstellingspraktijken een uitdrukking zijn van de belangen van slachtoffers en gemeenschap. Maar ook due process waarden zijn op zich ontoereikend om de praktijk van de doodstraf rechtvaardig te maken; ze laten de doodstraf als beleidsoptie immers onaangeroerd en leiden tot een labyrint van procedurele waarborgen die op hun beurt nieuwe onrechtvaardigheden in het leven roepen. Amerikaanse tegenstanders van de doodstraf kunnen hier wat leren van hun Europese medestanders en doen er goed aan om de publieke discussie omtrent de afschaffing van de doodstraf meer in termen van mensenrechten te voeren.

Amerikaanse tegenstanders doen er goed aan om de publieke discussie meer in termen van mensenrechten te voeren

Zimrings boek geeft ook een belangrijke les mee aan Europese abolitionisten. Wie als Europeaan in eigen boezem kijkt, heeft helemaal geen reden om heroïsch te doen over de verwezenlijkingen van Europa inzake de afschaffing van de doodstraf. Het is veeleer een gebrek aan interesse en een onverschilligheid bij de Europese publieke opinie dan moreel engagement dat tot de huidige Europese positie heeft geleid. In de eindpassages van zijn briljante Mémoire du mal, tentation du bien waarschuwt filosoof Tzvetan Todorov voor een belangrijke kentrek van de Europese identiteit, een kentrek die hij la dérive moralisatrice noemt: ‘La tentation du bien est dangereuse: on lui doit déjà, au XX siècle, les bombes d’Hiroshima et de Nagasaki.’ De afschaffing van de doodstraf tot symbool van een beschavingsstrijd maken met de Verenigde Staten als schietschijf, brengt het abolitionisme aardig dicht bij een dergelijke dérive moralisatrice. De geschiedenis van de twintigste eeuw leert ons dat een dergelijke houding weinig fraais voor de toekomst in petto heeft.

Franklin E. Zimring, The Contradictions of American Capital Punishment (Oxford: Oxford University Press 2003).

Erik Claes is als jurist verbonden aan de Hogeschool-Universiteit Brussel.
Tom Daems is als jurist verbonden aan de Universiteit Gent.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen