Deel dit artikel

geschiedenis kan een meeslepend epos zijn, zo bewees de bbc-documentaire a history of britain. de bekende historicus simon schama hield in deze televisieserie miljoenen kijkers aan de buis gekluisterd. dvd’s en een begeleidend vuistdik boek gaan als warme broodjes over de toonbank. een lichtend voorbeeld voor dorre geleerden die hun vak maar niet aan de man kunnen brengen? kanttekeningen van een academische kijker.

De klare taal van televisie (#3)

Tom Verschaffel

Op televisie is nogal wat geschiedenis te zien. En de verscheidenheid van programma’s waarin een beeld van het verleden wordt gegeven, is groot: historische films en kostuumreeksen, maar ook komische series (zoals het onvolprezen Blackadder) en natuurlijk ernstige en gedegen documentaires. Meestal wordt dit historisch werk laat op de avond of op Canvas en andere zijkanalen uitgezonden, en het komt ook niet meteen in de hitlijsten terecht. Toch bereikt geschiedenis op televisie een groot publiek. In een commentaarstuk dat op 14 maart 2003 in Times Literary Supplement verscheen, heeft de historicus Ian Kershaw, vooral bekend als de auteur van een succesrijke Hitlerbiografie, het voorgerekend: een (Britse) documentaire, uitgezonden en aan buitenlandse televisiestations verkocht, op video uitgebracht of thuis opgenomen, en vervolgens gebruikt in scholen en universiteiten, wordt misschien wel door vijftig miljoen mensen bekeken. De makers van programma’s in het Nederlands kunnen uiteraard niet met zulke astronomische cijfers rekenen. Maar zelfs als de Vlaamse televisiereeks Histories ‘slechts’ enkele honderdduizenden kijkers bereikt, dan nog is dit een veelvoud (misschien het duizendvoud) van het aantal lezers van een geschiedenisboek of een historisch artikel.

De televisiereeks Histories bereikt misschien het duizendvoud van het aantal lezers van een geschiedenisboek

Historici zijn bedreven in het onderzoek en het schrijven van teksten. Tegenover het medium televisie staan ze doorgaans kritisch en vaak sceptisch. Ze vinden de voorstelling van het verleden oppervlakkig, onvolledig en eenzijdig, en zijn vastbesloten overal grote en kleine fouten te ontdekken. Wellicht is dit wantrouwen door een zekere afgunst ingegeven. Geschiedschrijving en historische televisie hebben immers – tot op zekere hoogte – dezelfde bedoeling: beide willen historische kennis en een bepaald beeld van het verleden doorgeven, beide streven ernaar mensen het verleden te doen begrijpen. De historicus moet echter vaststellen dat het niet hijzelf en zijn vakgenoten zijn, maar televisiemakers die hierin het meest succes boeken. Televisiegeschiedenis bereikt niet alleen een groter publiek, zij blijkt zowel op individuele toeschouwers als op de publieke opinie als geheel ook een veel grotere impact te hebben.

Historici reageren wat wrevelig op deze onlogische situatie. Zij zijn het best vertrouwd met de geschiedenis en toch doet het publiek een beroep op anderen, die er blijkbaar beter in slagen hun nochtans beperktere historische kennis over te brengen. Een voor de hand liggend antwoord hierop is de oproep aan historici de historische televisie niet aan die anderen over te laten, maar zich zelf met televisie te bemoeien. Programmamakers doen weliswaar regelmatig een beroep op historici als adviseurs, die hen voor storende ‘fouten’ moeten behoeden, maar zij willen hen meestal geen grotere rol toebedelen. Historici worden door televisiemakers geacht ‘academisch’ te zijn en niet te weten ‘wat televisie is’. Uiteraard kunnen historisch geschoolden (licentiaten in de geschiedenis) programmamaker worden, maar dat veronderstelt een ‘omscholing’, de inwijding in een ander vak. Ze stappen dan uit het historische bedrijf en houden op historicus te zijn. Historici kunnen wel meewerken aan televisieprogramma’s of erop toezien, ze zelf ook maken kunnen ze blijkbaar niet.

Er zijn notoire uitzonderingen – vooral, en dat is niet toevallig, in de Angelsaksische wereld. Naar aanleiding van het einde van het tweede millennium plande de BBC een lang en prestigieus overzicht van de Britse geschiedenis. Zij deed daarvoor een beroep op de beroemde Simon Schama. Deze historicus, in 1945 in Engeland geboren in een joodse familie van Turkse en Litouwse afkomst, kende een briljante academische carrière. Hij studeerde in Cambridge, was fellow daar en vervolgens in Oxford, en vestigde zich daarna in de Verenigde Staten, eerst als hoogleraar in Harvard en ten slotte, sinds 1993, aan Columbia University in New York. Ondanks zijn volstrekt academische carrière beantwoordt Schama niet aan het type van de academische historicus. Hij heeft specialismen, maar die zijn ruim: de kunst en cultuur van de Nederlandse zeventiende eeuw, de politiek en kunst van het achttiende-eeuwse Frankrijk, de Britse visuele cultuur van de zestiende tot de twintigste eeuw. Hij schuwt de grote onderwerpen niet en schreef dikke boeken over de Franse Revolutie en over Rembrandt, die duidelijk niet enkel voor vakgenoten waren bedoeld.

Met zijn ‘populaire’ geschiedschrijving staat Schama natuurlijk niet alleen. Hij sluit integendeel uitdrukkelijk aan bij een onmiskenbare traditie in de Engelse geschiedschrijving. Zoals andere grootheden als Roy Porter en John Brewer, studeerde hij bij J.H. Plumb, een van de meest gelezen Britse historici van de twintigste eeuw. ‘Die leerde ons,’ aldus Schama, ‘dat schrijven meer was dan een hulpmiddel van het onderzoek, hij wilde dat mensen buiten de universitaire wereld geschiedenis lazen, en dat geschiedenis onderhoudend was.’ Als inspiratiebron noemt Schama ook A.J.P. Taylor, bekend om zijn talrijke optredens op radio en televisie in de jaren 1950 en ’60. Taylor leverde er als historicus commentaar op de eigentijdse gebeurtenissen, nam deel aan discussies, maar had ook eigen programma’s: legendarisch geworden lezingen, waarbij de spreker gewoon in beeld was en in de camera sprak, zonder opsmuk en attributen, zonder decor en visuele afleiding. Met hen is Schama van oordeel dat een historicus zich niet in zijn eigen wereld mag opsluiten. Niet alleen mikt hij met zijn boeken op een breder publiek en is hij de auteur van een historische roman, hij schreef ook jarenlang kunstkritieken voor The New Yorker – en hij werkt voor televisie. Na een vijfdelige reeks, gebaseerd op zijn boek Landschap en herinnering uit 1995, realiseerde hij A history of Britain, die in 2000-2001 door de BBC werd uitgezonden.

De reeks bestaat uit vijftien afleveringen van ongeveer een uur, waarin de hele Britse geschiedenis wordt behandeld, van de prehistorie tot de tweede helft van de twintigste eeuw. Elke aflevering vormt een apart hoofdstuk, met een eigen onderwerp: de Slag bij Hastings in 1066, de pest, de Reformatie, het British Empire, het vooruitgangsgeloof van de negentiende eeuw, en nog veel meer. Tegelijk vormt hun opeenvolging een aaneensluitend, chronologisch geheel. Alles wordt verteld door Schama zelf, en hij wordt ook consequent als verteller opgevoerd. Hij is altijd aan het woord (slechts nu en dan wordt een bronfragment door een andere stem gelezen). Heel vaak is hij daarbij in beeld en praat hij in de camera, niet in een studio, maar als een correspondent ter plaatse, op de plaatsen waar de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld. Soms wandelt hij alleen maar, kijkt hij rond in een kerk, of denkt hij na bij een kunstwerk of een historische bron – maar ook dan spreekt hij altijd off screen verder. De beelden van de vertellende of mijmerende verteller worden afgewisseld met zichten van de historische locaties, stilstaande (maar vaak nerveus gemonteerde en daardoor bijna bewegende) beelden, ontleend aan miniaturen en ander visueel bronnenmateriaal, maar ook natuurbeelden (dieren, wolken, zee, boslandschappen), nagespeelde scènes (van gevechten of huiselijke armoede) en – in de laatste episodes – documentaire filmbeelden.

A history of Britain is een episch en meeslepend werkstuk. Ongetwijfeld zal het nog veel programmamakers tot voorbeeld dienen. Toch kan het professionele historici juist ook sterken in hun scepsis. In zijn reeds geciteerde bijdrage in Times Literary Supplement geeft Kershaw, die overigens zelf ook televisiegeschiedenis heeft bedreven, een aantal reële problemen hiervan aan. Vooreerst is er het gegeven dat alleen ‘beeld’ (of wat in beeld ‘gebracht’ kan worden), zich voor televisie leent. Dit is vanzelfsprekend, maar het heeft radicale en vanuit het standpunt van de historicus ook rampzalige consequenties voor de geschiedvoorstelling die zich van dit medium bedient. Heel wat onderdelen van het verleden zijn nu eenmaal niet visueel gedocumenteerd. Naarmate men verder in de tijd teruggaat, zijn er minder materiële overblijfselen en visuele getuigenissen bewaard, en de oudste periodes zijn dan ook veel minder geschikt voor behandeling op televisie. Dit kan leiden tot een ‘verkorting’ van de geschiedenis zoals die op televisie verschijnt, en dus ook van het historisch bewustzijn van het (brede) publiek. Zowat alle afleveringen van de Canvasreeks Histories bijvoorbeeld behandelen onderwerpen uit de twintigste eeuw: alleen uit deze recentste periode immers zijn bewegende beelden bewaard, en kunnen de historische actoren zelf en mensen die hen hebben gekend, nog worden geïnterviewd en dus ‘opgevoerd’. Dat deze mogelijkheden moeten worden uitgebuit, spreekt vanzelf. Maar het kan ook aanleiding geven tot een historische myopie die historici juist willen bestrijden.

Dit gevaar lopen Schama’s kijkers alvast niet. A history of Britain bestrijkt alle periodes, het grootste deel van de reeks behandelt oudere tijdvakken, de blik die zij biedt, is er een van de lange termijn. In andere opzichten echter volgt deze televisiegeschiedenis wel degelijk de wetten van het beeld en van de televisie – ook waar zij afwijken van wat het historisch onderzoek en de academische geschiedschrijving voorschrijven. Het gaat daarbij immers niet alleen om de vraag welke periodes en onderwerpen al dan niet worden behandeld, maar ook over de manier waarop dat gebeurt. Televisie is in hoge mate evocatief en is, aldus opnieuw Kershaw, weinig geschikt voor een thematische of structurele analyse. Complexe, minder ‘zichtbare’ verklaringen worden geweerd en maken plaats voor datgene waar televisie juist wel goed in is: het vertellen van een rechtlijnig verhaal, met een beperkt aantal personages, die in een dramatische verhouding tot elkaar staan. Alle nadruk ligt op het verhaal zelf. Er is weinig ruimte voor debat en tegenstrijdige interpretaties, voor argumenten en tegenargumenten, en voor onduidelijkheid en zelfkritiek. Het impliceert dat er ook weinig plaats is voor verantwoording van de gemaakte keuzes en van de voorgestelde versie van de geschiedenis.

Complexe verklaringen maken plaats voor datgene waar televisie juist wel goed in is: het vertellen van een rechtlijnig verhaal

Voor Schama blijkt dit geen probleem te vormen. In alle interviews en toelichtingen bij zijn televisiereeks wijst hij steeds wellustig op het onbepaald lidwoord in de titel: dit is ‘een’ geschiedenis van Groot-Brittannië, zo benadrukt hij, en dus ‘mijn’ verhaal van die geschiedenis, niets minder en ook niets meer. De vorm die voor A history of Britain is gekozen, gaat echter tegen deze zelfrelativering en bescheidenheid in. Schama treedt geen seconde op de achtergrond, staat het woord geen moment aan iemand anders af, voert geen (andere) historici op, wijst niet op alternatieve visies, gaat geen debat aan, beargumenteert zijn positie niet. Hij hoeft dat niet te doen, omdat zijn kijkers dat ook niet verwachten. Ze zijn niet geïnteresseerd in de twijfel of de (zelf)kritiek van de verteller, maar in het verloop en de afloop van het verhaal. Schama beseft dit en dit besef heeft ook, zo geeft hij in interviews aan, keuzes die hij heeft gemaakt, bepaald. En hierin ligt dan ook het valse van zijn bescheidenheid: hij mag dan hardnekkig volhouden dat hij slechts ‘een’ Britse geschiedenis vertelt, de kijkers willen en zullen haar onvermijdelijk als ‘de’ Britse geschiedenis begrijpen. Overigens werkt hij dit nog in de hand door af en toe ook in termen van ‘wij’ en ‘ons’ te spreken (‘onze geschiedenis’, ‘ons landschap’, ‘ons gevoel voor understatement’). De drievoudige identificatie van dit ‘ons’ – van de verteller met zijn toehoorders, van de verteller met de natie, en van de toehoorders met de natie – is in strijd met de kritische afstand die de academische historicus essentieel acht voor zijn omgang met het verleden en met zijn lezer.

Ten aanzien van zijn vakgenoten en zijn eigen academische discipline lijkt Schama die afstand wel te bewaren. Door er zo op te insisteren dat dit ‘zijn’ geschiedenis van Groot-Brittannië is, wekt hij immers de verwachting dat A history of Britain zich merkbaar zal onderscheiden van andere Britse geschiedenissen en dus verrassend zal zijn. Toch blijkt het geheel, met name in het tiental afleveringen met de lange geschiedenis tot de achttiende eeuw, een opvallend traditionele opeenvolging te bieden van nogal voor de hand liggende episodes en hoofdfiguren: Willem de Veroveraar, Hendrik II met zijn tegenstander Thomas Becket en zijn zoon Leeuwenhart, Edward I, Hendrik VIII, het conflict tussen Elisabeth en Mary queen of Scots, de terechtgestelde Karel I, de republiek van Cromwell. Schama geeft toe dat heel wat onderwerpen zich gewoon hadden opgedrongen: ‘What would a series look like that didn’t do the Battle of Hastings?’ Bovendien vertelt een groot deel van de reeks een uitgesproken dynastieke en militaire geschiedenis, een echte histoire bataille. Schama verdedigt deze optie door zich uitdrukkelijk af te zetten tegen de hedendaagse, academische historici: die hebben immers ‘een aversie van koningen en veldslagen en de kleurige aanschouwelijkheid van de geschiedenis, die zij alleen voor amateurs en kinderen van alle leeftijden aantrekkelijk achten’, ten onrechte, aldus Schama. A history of Britain is op een aantal punten onmiskenbaar origineel en onvoorspelbaar, maar vertelt toch grotendeels het bestaande, bekende verhaal. Aantrekkelijk, eenvoudig. Het verhaal, zoals het op tv thuishoort.

Academische historici hebben ‘een aversie van koningen en veldslagen en de kleurige aanschouwelijkheid van de geschiedenis’

Op de kritiek uit de hoek van de professionele geschiedschrijving reageert Schama met een vlucht vooruit. Hij verdedigt zijn keuzes niet met historische of wetenschappelijke argumenten, maar met een beroep op de specificiteit van television history. ‘Televisiegeschiedenis is niet het aanpassen van geleerde boeken aan het kleine scherm’, zo geeft hij aan: het is iets helemaal anders, een specifiek medium, met een eigen beeldtaal en eigen regels, en dat specifieke vaardigheden vereist. In de serie zelf wordt Schama uitdrukkelijk als auteur aangeduid: A history of Britain, by Simon Schama, aldus het ‘titelscherm’ van elke aflevering. Maar in interviews en toelichtingen vertelt hij hoe hij als verteller werd geregisseerd, en dat de voorstellen die hij deed voor de manier waarop dingen in beeld konden worden gebracht, een enkele keer werden aanvaard, maar meestal werden weggelachen. En hier openbaart zich meteen de dubbelzinnigheid van Schama’s verantwoording. Enerzijds werpt hij zich op als de ‘auteur’ van televisiegeschiedenis (en als het enige gezicht van de reeks), anderzijds is hij zich ervan bewust niet meer dan een ‘medewerker’ te zijn geweest. Daartoe was hij veroordeeld: als historicus had hij immers niet de knowhow om zelf een televisiereeks te maken. Wellicht daarom heeft Schama, als onverbeterlijk geschiedschrijver, A history of Britain ook gepubliceerd als een vuistdik, driedelig boek.

De rol die historici bij televisiegeschiedenis spelen, is onvermijdelijk een bescheiden rol. Toch moeten ze die spelen, zich desnoods als adviseurs opdringen, zo zegt ook Kershaw. Op die manier kunnen ze dan toch een zekere controle uitoefenen over wat anderen met de resultaten van hun onderzoek aanvangen, over de historiebeelden waarmee argeloze toeschouwers worden opgezadeld. De professionals van de geschiedenis kunnen zich immers niet veroorloven onverschillig te staan ten aanzien van de manier waarop het brede publiek met het verleden wordt geconfronteerd. Maar dat betekent niet dat zij de andere aspecten van hun eigenheid moeten verloochenen. De voorstelling van historische inzichten aan een (breed) publiek mag dan al een gemeenschappelijke bedoeling van de geschiedschrijving en de historische televisie zijn, de geschiedbeoefening als intellectuele en wetenschappelijke discipline valt – anders misschien dan televisie – geenszins met deze publieksgerichtheid samen. Laat historici maar boeken schrijven, met veel debat en onzekerheid, met nuances en alternatieve interpretaties. Zonder de dwangmatigheid van bewegende beelden en muziek.

Simon Schama, A History of Britain (London: BBC 2002) 5 dvd’s.

Simon Schama, A History of Britain (z.pl.: History Channel 2000-2002) 3 dln.

Tom Verschaffel is als historicus verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen