Deel dit artikel

sinds het begin van de jaren 1990 bieden naties en staten steeds vaker verontschuldigingen aan voor het onrecht dat landen en mensen in het verleden werd aangedaan. excuses moeten de schuld vereffenen. de nieuwe excuuscultuur is een typisch westers fenomeen, in hoofdzaak een kwestie van politiek en internationale verhoudingen, en minder een zaak van historische interesse. maar zijn excuses niet vaak een dankbaar hulpmiddel voor een berekende machtspolitiek?

De macht van het excuus

Georgi Verbeeck

De tijd van cynische ‘Realpolitik’, waarin men geloofde dat recht en macht in feite hetzelfde waren, lijkt voorgoed voorbij. Naties en staten hebben het fenomeen van de ‘politieke excuses’ ontdekt. Ze bieden hun verontschuldigingen aan voor het onrecht dat landen en mensen in het verleden werd aangedaan. Publieke schuldbekentenissen lijken een toegangsticket voor de gemeenschap van beschaafde naties. Wie geen schuld bekent, blijft de gevangene van zijn eigen verleden en laadt daarmee een loodzware verdenking op zich. Van zo iemand gaat een permanent gevaar uit. Hij of zij kan immers altijd opnieuw in de fouten van vroeger vervallen. Het is een bijna universeel aanvaarde gedachte dat een samenleving geen toekomst heeft, zolang die niet met de misdaden van het verleden in het reine is gekomen.

De komst van de publieke verontschuldiging is een mijlpaal in de geschiedenis van de internationale verhoudingen. Het eeuwenoude adagium van de Griekse geschiedschrijver Thucydides is hiermee voorgoed begraven. Hij was een van de eersten om zo duidelijk het ‘recht van de sterkste’ ter sprake te brengen: ‘De sterkeren doen wat in hun vermogen ligt en de zwakkeren accepteren wat ze eenvoudigweg moeten accepteren.’ De verhouding tussen het recht van de sterkste en de plicht van de zwakkere was hiermee voorgoed vastgelegd. In de bekentenis van schuld worden de rollen nu juist omgedraaid. De machtige geeft gehoor aan de wens van de machteloze. Betekent dit niet dat moraal de plaats heeft ingenomen van macht?

Een en ander maakt duidelijk waarom de nieuw opgekomen internationale excuuscultuur een typisch westers fenomeen is. Excuses zijn een westerse manier geworden om de schuld van het verleden te helpen vereffenen. Het Westen staat immers in een eeuwenoude machtsrelatie tot de landen van de Derde Wereld, waarvan er vele te lijden hadden onder kolonialisme, imperialisme en onderdrukking. Daarom gaat de cultuur van verontschuldigingen wezenlijk over de relaties tussen het Westen en de rest van de wereld. Dit blijft primair een kwestie van politiek en internationale verhoudingen, veel minder een zaak van historische interesse. Het boek The Age of Apology dat door Amerikaanse en Canadese onderzoekers is samengesteld, ademt dit ook uit. De meeste auteurs zijn politieke wetenschappers en juristen, maar ook mensen uit de sfeer van de internationale mensenrechten en globaliseringstudies.

De westerse excuuscultuur is de tegenhanger van de niet-westerse waarheidscommissies

De excuuscultuur in enge zin moet men onderscheiden van de zogeheten waarheidscommissies. Dergelijke commissies, waarvan de Zuid-Afrikaanse Truth and Reconciliation Commission (TRC) het bekendste voorbeeld is, zijn meestal een niet-westerse aangelegenheid. Waarheidscommissies spelen een belangrijke rol in politieke transformatieprocessen, bij de overgang van een repressief regime naar een democratie of na een bloedige burgeroorlog. Sommige van hen, zoals de TRC, zien zich als hefbomen van ‘restorative justice’, herstellende rechtvaardigheid die niet primair gericht is op bestraffing, maar op verzoening. Vergelijkbare instellingen bestaan ook in Europa, maar hier vervullen ze meestal een andere functie. Na de val van het communisme werden in een aantal landen bijvoorbeeld instituten in het leven geroepen die de ‘nationale herinnering’ in stand moeten houden. Maar met de impliciete taakstelling van waarheidscommissies, strafrechtelijke vervolging of nationale verzoening, hebben die weinig te maken. Het zijn vooral documentatiecentra die de archieven van de geheime diensten van het oude regime bewaren. Waarheidscommissies hebben wereldwijd de aandacht getrokken en ook de academische belangstelling is groot. Het is niet overdreven om te stellen dat de westerse excuuscultuur de tegenhanger is van de niet-westerse waarheidscommissies. Hiervoor is tot nu toe onder wetenschappers echter aanzienlijk minder belangstellig.

Sceptici zullen ongetwijfeld opwerpen dat excuses weinig of niets opleveren. Excuses zijn per definitie mosterd na de maaltijd. Ze kunnen hoogstens een bescheiden remediërende rol achteraf vervullen. Anderzijds moet men de sociale, culturele en psychologische draagkracht van excuses ook niet onderschatten. Excuses moeten immers niet alleen als een juridisch feit worden beschouwd, ze maken ook deel uit van wat men sinds de jaren zestig en zeventig de ‘nieuwe sociale bewegingen’ is gaan noemen. Die hebben ertoe geleid dat regeringen, kerken en bedrijven uiteindelijk, maar vaak schoorvoetend, het belang van politieke schuldbekentenissen zijn gaan inzien. Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw is de excuusstroom pas echt goed op gang gekomen. De rooms-katholieke kerk is er, ondanks taaie inertie binnen de eigen gelederen, ten slotte toe gekomen om zich openlijk uit te spreken over haar houding tijdens de Holocaust of haar rol tijdens de kolonisatie van de niet-westerse wereld. Tot 1998 heeft het Vaticaan niet minder dan 94 maal officieel verontschuldigingen aangeboden. Dat die niet altijd direct aan de feitelijke slachtoffers werd aangeboden, maar meestal via een elegante theologische omweg, namelijk aan God zelve, maakte natuurlijk alleen op gelovigen indruk.

Sinds de jaren negentig ontwikkelt het onrechtbewustzijn zich wereldwijd als een operatie ‘restore silenced voices’. Groepen eisen nu luidruchtig het recht op erkenning van geleden onrecht op: vrouwen, homoseksuelen en allerhande miskende culturele en sociale minderheden. In landen waar de blanke kolonisten de oorspronkelijke bevolking bijna volledig hebben weggevaagd (de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland), wordt nu aandacht gevraagd voor het historische onrecht dat die inheemse volkeren werd aangedaan. Hetzelfde gebeurt in landen waar ‘meerderheidsculturen’ worden geconfronteerd met de instroom van migranten uit de voormalige kolonies. Hier is het beleid erop gericht om de opname van nieuwkomers te vergemakkelijken door verontschuldigingen aan te bieden voor de onrechtmatige behandeling uit het verleden.

Omgaan met het lijden van de andere wordt een toetssteen van nieuwe politieke correctheid

Al die ontwikkelingen hebben vooral de laatste twee decennia de aandacht voor de ‘andere’ aangescherpt. Omgaan met het lijden van de andere wordt een toetssteen van nieuwe politieke correctheid. Klassieke liberale en sociaaldemocratische idealen als ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ worden aangevuld met het belang van persoonlijke noden en hun sociale erkenning. Het ‘persoonlijke verhaal’ rukt op in het publieke discours. Dit betekent dat in een politieke discussie de verwijzing naar persoonlijke ervaringen steeds meer een prominente plaats inneemt. Het is niet onproblematisch de ‘waarheid’ van de persoonlijke getuigenis boven de meer algemene ‘waarheid’ te plaatsen. Maar voorlopig kan hier de vaststelling volstaan dat het voor politieke verantwoordelijken steeds belangrijker wordt om rekening te houden met behoeftes en gevoelens van anderen. Empathie, het vermogen om zich in de schoenen van anderen te plaatsen en begrip op te brengen voor wat hen is aangedaan, wordt de maatstaf voor politiek aanvaardbaar handelen.

Wie het belang van excuses onderstreept, gaat graag uit van de gedachte dat het een nieuw tijdperk van nationale en internationale relaties inluidt, waarin voormalige onderdrukkers inzicht krijgen in de ernst van misdrijven en het onrecht dat slachtoffers werd aangedaan willen herstellen. Slachtoffers van hun kant zouden genoegdoening vinden in het feit dat hun lijden wordt erkend en dus minstens een deel ervan wordt weggenomen. Excuses zouden dus de geschonden oorspronkelijke harmonie tussen mensen (minstens gedeeltelijk) kunnen herstellen. Dit is een gedachte waarop vooral de TRC in Zuid-Afrika sterk steunde. Wie een volledige bekentenis deed van misdaden die een politiek karakter hadden (dus geen misdaden van gemeen recht) en daarenboven berouw toonde, kwam in aanmerking voor amnestie. Met andere woorden voor ‘vergiffenis’. Critici wezen erop dat de TRC op die manier op een van ‘roomse’ praktijken afgekeken ritueel begon te lijken. Oppervlakkig berouw, al dan niet oprecht gemeend, kon ogenschijnlijk de verhoopte vergeving van de zonden opleveren. Dat de TRC onder het voorzitterschap stond van de anglicaanse aartsbisschop Desmond Tutu moet de argwaan hebben versterkt bij minstens een deel van de bevolking die sterk calvinistisch georiënteerd is.

De kritiek op de TRC toont aan dat men ook vragen kan stellen bij de optimistische uitgangspunten van het uitspreken van verontschuldigingen. Want natuurlijk is de verleiding groot om met een slap excuus te komen of om snel berouw te tonen. Excuses worden een onderdeel van een nieuwe ‘Realpolitik’, als ze worden beschouwd als noodzakelijk voor het goed fatsoen, zonder dat ze iets veranderen aan waar het echt om gaat. President Bush had er in 2004 nauwelijks moeite mee om snel zijn verontschuldigingen aan te bieden voor de vernederende behandeling van de gevangenen in de Abu Ghraib-gevangenis. Zijn beleid ten aanzien van Irak bleef ongewijzigd. Een snel en opportunistisch excuus – Bill Clinton verontschuldigde zich spoorslags bij de Chinese autoriteiten voor het (ongewilde) NATO-bombardement op hun ambassade in Belgrado in 1999 – kan door beide partijen worden aangegrepen om snel een vervelende episode ‘af te sluiten’. Excuses zijn in die zin geen hindernis maar een dankbaar hulpmiddel voor een berekende machtspolitiek.

Eenzelfde kwalificatie verdienen excuses die ingegeven zijn door angst voor mogelijk nog grotere gevolgen bij het uitblijven ervan. De Duitse Bondsregering kwam uiteindelijk in 2004 schoorvoetend tegemoet aan de jarenlange eis van verontschuldigingen voor de vernietiging van de Herero’s en Nama’s in de voormalige kolonie Zuidwest-Afrika, momenteel Namibië. De halfslachtige excuses waren vooral geïnspireerd door de vrees dat het voorbeeld van gewelddadige verdrijving van blanke boeren in Zimbabwe sinds 2001 wel eens naar Namibië zou kunnen overslaan. De Duitse staat vreesde bovendien de financiële consequenties van aanklachten die ondertussen door Hereroleiders bij Amerikaanse rechtbanken aanhangig waren gemaakt en bood ter gelegenheid van de honderdjarige herdenking van de genocide bij monde van haar minister voor Ontwikkelingssamenwerking Wieczorek-Zeul plechtig verontschuldigingen aan.

Vele (potentiële) excuses hebben betrekking op een ver verleden. Slavernij, slavenhandel of zelfs de rassendiscriminatie in de Verenigde Staten in het begin van de twintigste eeuw zijn daar voorbeelden van. Daarom stelt zich het probleem van de ‘intergenerationele rechtvaardigheid’. Zijn de huidige Europeanen en blanke Noord-Amerikanen verantwoordelijk voor wat vorige generaties hebben gedaan en zijn ze daarom excuses verschuldigd aan de huidige verre nazaten van de slachtoffers van toen? De excuuscultuur overstijgt hier het strikt persoonlijke en wordt het cement van een collectieve identiteit. Het gaat om een gemeenschappelijke herinnering en een door velen gedragen ‘last van het verleden’ en dus niet om individuele aansprakelijkheid. Wanneer herinnering een collectief gegeven wordt, zo stellen velen vast, wordt het echter een onderdeel van politieke, sociale en culturele constructie. Herinneringen worden een onderdeel van een ‘politics of memory’, ze worden om politieke redenen gemanipuleerd. Sommige herinneringen, en dus de verwachte verontschuldigingen en afgedwongen compensaties, worden bewust in stand gehouden, andere worden verdrongen of genegeerd. Het enorme verschil tussen bijvoorbeeld de belangstelling voor de slachtoffers van de Holocaust en die voor de Maji-Maji opstand in koloniaal Duits Oost-Afrika is daar een voorbeeld van. Het ene is gesacraliseerd tot een universeel symbool, het andere is voer voor gespecialiseerde historici.

Een gemanipuleerde collectieve herinnering biedt munitie voor een politiek van verbittering en revanchisme

Vanuit het standpunt van ‘intergenerationele rechtvaardigheid’ kan men zich natuurlijk ook vragen stellen bij het nut van het blijvend in herinnering houden van aangedaan onrecht. Men zou inderdaad juist voor het tegenovergestelde kunnen pleiten en vaststellen dat mensen er misschien beter van worden als het verleden uit het geheugen wordt gewist. ‘Het is moeilijk om naar de toekomst te kijken met te veel tranen in de ogen’, zegt een Indiaans spreekwoord. Wie zich ingraaft in het onrecht dat hem in het verleden is aangedaan, is nauwelijks gewapend voor de uitdagingen van morgen. Een gemanipuleerde collectieve herinnering biedt munitie voor een politiek van verbittering en revanchisme. Politici en overheden kunnen die gevoelens van verbittering schaamteloos uitbuiten. De gevolgen van etnische zuiveringen in het verleden bijvoorbeeld leveren onvermijdelijk onoplosbare dilemma’s op, omdat herstel van het geleden onrecht bijna altijd tot nieuw onrecht leidt. Wat kan de politiek-gecanoniseerde herinnering aan de etnische zuivering van Palestina in 1948 bijdragen tot het oplossen van het conflict tussen joodse Israëli’s en Arabische Palestijnen vandaag, als men ervan uitgaat dat de verdrijving van die laatste groep ongedaan moet worden gemaakt?

De meesten van ons zullen zich verheugen in de toegenomen populariteit van de publieke verontschuldigingen, uitgesproken door politieke of religieuze leiders. Maar enige voorzichtigheid blijft toch geboden. Als oorspronkelijk gedacht alternatief voor amorele machtspolitiek verandert de publieke verontschuldiging in zijn tegendeel wanneer het onderdeel van diezelfde machtspolitiek wordt. Dat is in het bijzonder het geval als we de tekenen zien van een opkomende geritualiseerde excuuscultuur: ‘Ik zeg sorry, dus ik ben correct.’ De morele kwalificatie van het aanbieden van verontschuldigingen is vaak anders dan men denkt. Pumla Gobodo-Madikizela, de Zuid-Afrikaanse psychologe die de TRC begeleidde, stelde vast: het aanbieden van vergiffenis is een daad van sterkte, een subtiele vorm van wraak omdat ze de morele superioriteit van het slachtoffer tegenover de dader bevestigt. Iets soortgelijks kan van het aanbieden van excuses worden gezegd. Excuses hoeven niet voort te komen uit een gevoel van vernedering. Wie excuses aanbiedt, kan dat doen vanuit een positie van de sterkere tegenover zijn binnenlandse tegenspelers (zoals Guy Verhofstadt in Rwanda in 2000) of om een dominante rol te blijven spelen in het verontschuldigingsproces zelf (zoals Heidemarie Wieczorek-Zeul in Namibië in 2004). Verontschuldigen, net zoals vergeven, gebeurt vanuit kracht en niet vanuit zwakte.

Historici zijn meestal de grote afwezigen in het debat over de excuuscultuur. Dat is jammer. Zij zijn het immers die argumenten kunnen aandragen om bijvoorbeeld te bepalen of iets binnen de categorie van ‘genocide’ valt. Zij kunnen mee helpen de menselijke en morele aspecten van slavernij en slavenhandel, die steeds historisch contingent zijn, in kaart te brengen. Zij kunnen een bijdrage leveren aan het debat omtrent de anachronistische toepassing van een hedendaags juridisch instrumentarium op iets wat zich in het verleden heeft voorgedaan. Is het humanitaire recht alleen toepasbaar op de context waarin die is ontstaan (grofweg vanaf 1945), of dringt zich een ‘evolutionaire interpretatie’ op. Met andere woorden, zijn excuses afdwingbaar of zinvol gezien het feit dat gebeurtenissen uit het verleden beoordeeld moeten worden met de normen van vandaag, of niet? Dit zijn vragen waarmee juristen en sociale wetenschappers graag worstelen, maar ze kunnen uiteindelijk niet zonder de expertise van de historicus. Ten slotte zal de historicus erop kunnen wijzen dat het bij excuses, paradoxaal genoeg, wezenlijk niet om het verleden op zich gaat. Het gaat daarbij steeds en alleen maar om dat verleden, waarvan anderen hebben beslist of het waard is om te worden herinnerd of niet.

Mark Gibney, Rhoda E. Howard-Hassmann, Jean-Marc Coicaud en Niklaus Steiner (eds.), The Age of Apology. Facing Up to the Past (Philadelphia: University of Pennsylvania Press 2008).

Georgi Verbeeck is als historicus verbonden aan de Universiteit Maastricht en de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen