Deel dit artikel

zelfs in vooruitstrevende en vrije samenlevingen staan vrouwen nog steeds relatief zwak en worden ze systematisch gediscrimineerd. de zaak weinstein en de vele andere zaken die recent door het #metoo-initiatief aan het licht kwamen, illustreerden nogmaals hun kwetsbaarheid. die wordt al te vaak uitgelegd als het onvermijdelijke gevolg van de inherente verschillen in gedrag en vaardigheden tussen mannen en vrouwen. maar hoeveel van die algemeen aanvaarde verschillen werden ook werkelijk wetenschappelijk aangetoond?

De mythe van het geslachtelijke brein

Rudi D’Hooge

Toen ik eind 2017 aan New York University verbleef (onder meer aan de afdeling van de bekende neurowetenschapper Joe LeDoux, waarover ik het hieronder nog even zal hebben), woedde de mediastorm rond grensoverschrijdend gedrag en seksuele geweldpleging in de Amerikaanse filmindustrie en politiek in alle hevigheid. Het kritische weekblad The New Yorker berichtte uitgebreid over de casus van filmmagnaat Harvey Weinstein, met werkelijk onthutsende verhalen over zijn jarenlange, ongeremde mannelijke predatie. De schatrijke Weinstein ging er als vanzelfsprekend vanuit dat vrouwen, die werden aangeworven binnen zijn invloedrijke bedrijf, ook hemzelf uitgebreide diensten moesten bewijzen, vaak onder dwang en zonder mogelijkheid van verweer. Onthutsend was bovendien dat zijn gedrag reeds vele jaren een soort van publiek geheim vormde en velen er zelfs vanuit gingen dat het een aanvaardbare praktijk was binnen deze toch ‘losbandige’ sector. Ondertussen werd Weinstein formeel aangeklaagd, maar nog steeds blijkt hoe dubbelzinnig de Amerikaanse samenleving tegenover deze problematiek staat. De Amerikaanse discussie wordt uiteraard erg vertroebeld door een president, die ondanks publieke bewijzen van expliciet misogyne uitspraken en bijbehorend gedrag (om nog te zwijgen van flagrante incompetentie), in staat was te winnen van een vrouwelijke tegenkandidaat. Een uitsluitend Amerikaanse problematiek is dit echter allerminst. De zaak Weinstein en vele van de miljoenen zaken, die door het #metoo-initiatief aan het licht kwamen, situeren zich strikt genomen in de criminele sfeer, maar in algemene zin illustreren ze helaas toch ook de kwetsbaarheid van vrouwen in onze samenlevingen. Rond dezelfde periode werd, eveneens in The New Yorker, de zwakke professionele situatie van vrouwen in de technologie- en informatiesector aangeklaagd met verhalen van systematische geringschatting door (mannelijke) leidinggevenden en gemiste promoties ondanks gelijke of superieure bekwaamheid. De problemen van vrouwen in dergelijke sectoren werden eveneens als normaal beschouwd door leidinggevenden en collega’s. Het is hoogstens een spijtige, maar onvermijdelijke consequentie van de inherente ‘wetenschappelijk bewezen’ verschillen in gedrag en vaardigheden tussen mannen en vrouwen. In werkelijkheid is het vooral een bewijs van hoezeer vrouwen, zelfs in de meest vooruitstrevende en vrije samenlevingen, nog steeds relatief zwak staan en systematisch gediscrimineerd worden.

Maar hoeveel van die algemeen aanvaarde verschillen tussen mannen en vrouwen werden werkelijk wetenschappelijk aangetoond? ‘Bedroevend weinig’, legt de van oorsprong Britse neuropsycholoog Cordelia Fine uit in haar nieuwste, op lovende internationale kritieken onthaalde boek Testosterone Rex. Unmaking the Myths of Our Gendered Minds. (2017). Wanneer er al een boek beantwoordt aan het cliché van ‘essentiële lectuur voor iedereen’, dan is het wellicht dit, merkte een recensent van de Financial Times terecht op. In haar vertrouwde vlotte stijl toont Fine de smalle methodologische en wetenschappelijke basis van de bewering dat vrouwen van nature seksueel bedeesd en afwachtend zijn en mannen competitief en promiscue – een van de meest verbreide en aanvaarde verklaringen van de gedragsverschillen tussen mannen en vrouwen. Charles Darwin (1809-1882) was de eerste om een evolutionaire verklaring te bedenken voor dit verschil, dat zeker binnen de victoriaanse samenleving als normaal en wenselijk werd beschouwd. Binnen de sociaal-darwinistische traditie werd dit verder uitgewerkt om gedragingen zoals ontrouw, huiselijk geweld en verkrachting als adaptief, natuurlijk en uiteindelijk zelfs als aanvaardbaar of minstens onvermijdelijk te zien.

Fine toont de smalle methodologische en wetenschappelijke basis van de bewering dat vrouwen van nature seksueel bedeesd en afwachtend zijn en mannen competitief en promiscue

Cordelia Fine legt uit dat deze simplistische redenering essentieel gebaseerd is op de misinterpretatie van de verschillen in grootte en energiekost van sperma- en eicellen. Hierdoor zouden mannetjes hun voortplantingssucces vergroten door te paren met veel verschillende, liefst jonge vruchtbare vrouwtjes, terwijl vrouwtjes selectief zijn en hun biologisch ‘dure’ eicellen laten bevruchten door de ‘beste man’. Volgens evolutionair psycholoog David Buss verklaart die redenering uiteindelijk zelfs de verschillen in partnerkeuze tussen mannen en vrouwen van onze soort. Vrouwen tonen immers toch een voorkeur voor oudere, rijkere mannen, terwijl mannen jonge, knappe vrouwen verkiezen. Onze eigen Dirk Draulans opent zijn boek Het succes van slechte seks (Manteau, 2008) met een denkbeeldig gesprek, dat dit mechanisme moet illustreren. ‘Hallo, ik ben Hanne, en mijn BH-maat is 90B’, waarop de karikaturale Tom antwoordt: ‘Tof, ik ben Tom en ik verdien 2500 euro netto per maand’ en Hanne prompt concludeert, ‘Oké. Seks? Bij mij thuis?’

Fine ontkent uiteraard niet dat deze gedragsverschillen bestaan, maar wel dat ze eng genetisch gedetermineerd en dus onvermijdelijk zijn, zoals vele evolutionaire psychologen impliciet of expliciet beweren. Schrijvend ontkracht ze trouwens meteen de gangbare misogyne bewering dat vrouwen geen gevoel voor humor zouden hebben. Het boek is vaak ronduit hilarisch, maar is, zoals steeds bij Fine, onverbiddelijk voor ongefundeerde beweringen en twijfelachtige bewijsvoering. Eerder dan rigide gedetermineerd is het menselijke brein een bijzonder plastische structuur. Evolutie heeft van ons een adaptieve, kneedbare soort gemaakt met complexe, kneedbare hersenen, die ons de mogelijkheid geven efficiënt te leren uit onze ervaringen. Ze zorgen dat we ons gedrag flexibel en doelgericht kunnen aansturen en vooraf beredeneren, zonder dat we eerst alle mogelijkheden moeten uitproberen om tot het gewenste resultaat te komen. Vrouwen beseffen maar al te goed dat ze weinig andere keuze hebben dan in te zetten op een economisch succesvolle partner, gezien de beperkte rol die zijzelf al te vaak spelen in het sociaal-economische leven. De snelheid waarmee die gedragsverschillen wijzigen wanneer de sociale context verandert, toont op de meest overtuigende manier dat ze verre van gedetermineerd zijn. Op vele plaatsen op de wereld zien we immers dat partnerkeuze en reproductieve strategieën snel veranderen wanneer vrouwen beter worden opgeleid of op andere manieren meer maatschappelijke en economische impact verwerven. Trouwens is ook bij ons het proces naar grotere gelijkheid pas gestart nadat vrouwen door de omstandigheden van de Tweede Wereldoorlog een significantere maatschappelijke rol gingen vervullen. We gaan er aldus van uit dat de zogenaamde vrouwelijke of mannelijke responsen en gedragsstijlen grotendeels het resultaat zijn van sociale normen, opvoeding en andere omgevingsinvloeden. Terloops merkt Fine meesmuilend op dat vrouwelijke promiscuïteit hoger is dan we afleiden uit publiek gedrag en culturele of religieuze normen, die vooral door mannen worden gedefinieerd.

Partnerkeuze en reproductieve strategieën veranderen snel wanneer vrouwen beter worden opgeleid of op andere manieren meer maatschappelijke en economische impact verwerven

De zogenaamde frenologen van de negentiende eeuw gingen ervan uit dat karaktereigenschappen en mentale capaciteiten konden worden afgelezen van de knobbels en bulten op iemands hoofd, die de vormen van de onderliggende hersenen zouden weerspiegelen. Uiteraard weten we nu dat Franz Gall (1758-1828) en zijn volgelingen het bij het verkeerde eind hadden, maar dat enkele van hun veronderstellingen toch niet zo ver van de waarheid lagen. Ten eerste veronderstelden de frenologen dat verschillende delen van de hersenen verschillende functies hebben en ten tweede meenden ze dat de hersenen kneedbaar waren. Sommigen gingen zelfs zover dat ze de hoofden van jonge kinderen boetseerden om gewenste eigenschappen te stimuleren en ongewenste weg te drukken. Weliswaar op een andere manier dan de frenologen voor ogen hadden, vormt het plastische brein nog steeds een centraal thema in de hedendaagse hersenwetenschappen. Het is het onderwerp van verschillende populair-wetenschappelijke werken. Een van de meest lezenswaardige en genuanceerde daarvan is wellicht het leuke boek Synaptic Self, dat de Amerikaanse neurowetenschapper Joe LeDoux reeds meer dan vijftien jaar geleden schreef. Daarin laat hij zien dat de hersenen, in het bijzonder de hersencircuits die zorgen voor onze emotionele beleving, voortdurend veranderen ten gevolge van de ervaring. Voor de Canadese psychiater Norman Doidge is het concept van het plastische brein cruciaal om de werking van ons gezonde brein en de veerkracht van de mens in het algemeen te begrijpen. Hij ziet het als een bron van hoop voor mensen met mentale beperkingen en ongeneeslijke hersenschade. In zijn bestseller The Brain that Changes Itself (2007) benadrukt hij het unieke van de menselijke hersenen als een plastisch orgaan, dat zelfs tot op hoge leeftijd, zijn eigen structuur en functie kan beïnvloeden. Doidge beschreef hoe sommige van zijn patiënten, wier beperkingen als hopeloos werden afgedaan, toch nog verbluffende functionele vooruitgang konden boeken door gebruik te maken van het plastische potentieel van hun hersenen. Hij betrekt neuroplasticiteit eveneens bij menselijke vraagstukken zoals liefde, seksuele aantrekking, smaak, cultuur en onderwijs.

Volgens de bekende paleontoloog Stephen Jay Gould (1941-2002) kon het niet anders dan dat het plastische brein van de mens een enorm evolutionair voordeel betekende. Het aanpassingsvermogen en daardoor het succes van de menselijke soort werden volgens Gould bepaald door de kneedbaarheid van zijn brein. Dit wil niet zeggen dat er geen responsen of gedragspatronen bij de geboorte kunnen vastliggen. Vooral responsen, die gestuurd worden door lagere hersengebieden, zijn vanaf jonge leeftijd functioneel en zijn beperkt veranderbaar door omgevingsfactoren. Complexe functies, die afhangen van onze hogere cerebrale gebieden, zijn daarentegen afhankelijk van omgevingsstimulatie en het resultaat van langdurige leerprocessen. Geen enkel kind moet leren ademen of een kniepeesreflex vertonen, maar het duurt vele jaren vooraleer het vlot kan praten. Vele ontwikkelingsprocessen vangen bovendien aan met een periode van extreme gevoeligheid voor omgevingsinput. Zo wordt de structuur van de visuele cortex bijvoorbeeld bepaald door de vroege input die deze gebieden ontvangen. De Britse neurowetenschapper Colin Blakemore beschreef hoe de hersenen van katjes, die opgroeien in het donker, niet op normale manier ontwikkelen om visuele waarneming mogelijk te maken. Deprivatie of het ontbreken van vroege stimulatie kan soms dan ook moeilijk omkeerbare gevolgen hebben. Het klassieke werk van de Amerikaanse psycholoog Harry Harlow (1905-1981) demonstreerde dat makaken, die worden grootgebracht zonder moeder, daar vaak blijvende emotionele defecten aan overhouden en uiteindelijk niet in staat zijn hun eigen jongen groot te brengen. Dit is ook een probleem waar dierentuinen en kweekcentra, die hun jonge dieren soms door verzorgers laten grootbrengen, vaak mee kampen en dat reïntroductieprogramma’s voor bedreigde diersoorten erg bemoeilijkt. Harlow merkte dat er bij deze apen vroeg in hun leven een sensitieve periode bestaat, waarin de hechting aan de moeder tot stand komt. Wanneer deze fase wordt gemist, dragen apen daar soms langdurige gevolgen van. Ook bij mensen bestaan er sensitieve periodes in de ontwikkeling, waarin we buitengewoon gevoelig zijn voor de omgevingsinput. De bekende diplomaat en politicus Henry Kissinger, die op vijftienjarige leeftijd met zijn familie naar de Verenigde Staten verhuisde, spreekt tot op vandaag nog steeds met een Duits accent, terwijl zijn jongere broer accentloos Engels praat. Maar hoewel we op latere leeftijd misschien nooit meer een echte nieuwe ‘moedertaal’ verwerven, hoeft het ons niet te beletten een nieuwe taal te leren en er erg vlot in te worden.

Fine aanvaardt wel dat het minstens plausibel is dat het plastische brein van vrouwen en mannen anders gaat functioneren na een levenslang verschil in leefomgeving

In haar vorige boek Delusions of Gender (2010) liet Fine zich terecht kritisch uit over het onderzoek naar de verschillen in de werking van de hersenen van mannen en vrouwen. Ondanks de diepe overtuiging van het bestaan van een dergelijk verschil bij heel wat hersenwetenschappers, zijn er inderdaad weinig harde bewijzen dat de hersenen van mannen in essentie anders functioneren dan die van vrouwen. Tijdens haar bezoek aan onze Leuvense faculteit aanvaardde Fine echter wel dat het minstens plausibel is dat het plastische brein van vrouwen en mannen anders gaat functioneren na een levenslang verschil in leefomgeving. Onze seksuele gedragingen en voorkeuren bestaan eveneens uit aangeboren en verworven elementen. Ze worden aangestuurd door een complexe combinatie van rigide, aangeboren elementen en plastische gedragsaspecten, die onder controle staan van kneedbare hogere hersengebieden. De autonome en reflexmatige aspecten van de copulatie worden aangestuurd door circuits in de hersenstam en het ruggenmerg. Dit verklaart waarom ejaculatie nog steeds kan worden uitgelokt bij mannen met spinale dwarslaesie, waardoor de connecties tussen de hogere gebieden van het centrale zenuwstelsel en lagere delen van het ruggenmerg werden verbroken. De spinale reflexen die zorgen voor de ejaculatie zijn immers nog steeds intact bij deze personen. Seksualiteit is bij de mens uiteraard veel meer dan alleen de reflexmatige aansturing van de genitaliën. Het omvat emotionele en motivationele aspecten van opwinding, individuele seksuele preferentie, vertrouwen en liefde, sociale interactie, et cetera. Dergelijke complexe emoties en gedragingen bestaan uit verschillende componenten met uiteenlopende drijfveren en besturingsmechanismen. De temporale associatiegebieden van onze hersenen en vooral ook de frontale cortex zijn hierin belangrijk om de acties van lagergelegen hersengebieden te coördineren en te moduleren. De hypothalamus speelt een centrale rol als autonome en hormonale hub of interface. Daarnaast speelt ook de mediale amygdala een rol in (voornamelijk mannelijke) seksuele responsen.

Hoewel het bestaan van essentieel verschillende mannelijke en vrouwelijke hersenen grotendeels een mythe blijft, zijn er wel neuroanatomische verschillen, die wellicht geslachtsspecifieke responsen aansturen. Het meest consistente verschil (seksueel dimorfisme genoemd) werd gevonden in de hypothalamus. Met name de suprachiasmatische kern (SCN), die een rol speelt in het bioritme (ook van de voortplantingscyclus), is eerder langgerekt bij vrouwen en meer afgerond bij mannen. Daarnaast blijkt ook het mediale preoptische gebied (mPOA) ongeveer dubbel zo groot te zijn en dubbel zoveel cellen te bevatten bij mannen als bij vrouwen. We veronderstellen daarom dat dit gebied eerder mannelijke responsen uitlokt. Vrouwelijke responsen worden wellicht gestuurd door een systeem dat bestaat uit de ventromediale hypothalamus in samenwerking met gebieden in de hersenstam. Sommige onderzoekers vermoedden dat homoseksualiteit het gevolg zou zijn van verschillen in de opbouw van de hypothalamus, maar dit werd niet bevestigd. De Amerikaanse geneticus Dean Hamer insisteerde op de sturende genetische component in de menselijke seksuele oriëntatie. Sommige van zijn collega’s beweerden dat Hamer op deze manier misschien zijn eigen homoseksualiteit trachtte te verklaren (of te justifiëren) aan de hand van genetische onafwendbaarheid – begrijpelijk in een maatschappij, die nog steeds discrimineert op basis van seksuele geaardheid en sommige geaardheden culpabiliseert. Onze seksuele identiteit en preferentie zijn echter niet zozeer het resultaat van genetisch determinisme, maar eerder van een complex ontwikkelingsproces waarin de plasticiteit van de hogere cerebrale gebieden een belangrijke rol speelt.

Zowel mannen als vrouwen kunnen seksuele gedragingen en emoties van het tegenovergestelde geslacht vertonen. De hersenen van beide geslachten bezitten immers de structuren om mannelijke en vrouwelijke seksuele responsen te sturen. Tijdens hun ontwikkeling worden de hersenen onder invloed van inwendige (bijvoorbeeld hormonen) en externe factoren voorbestemd om min of meer consistent de ene of de andere respons uit te lokken. We nemen aan dat de hersenen niet in absolute zin seksueel dimorf zijn, vermits de neurale circuits om mannelijke en vrouwelijke seksuele responsen te sturen aanwezig zijn bij beide geslachten. De specifieke seksuele responsen zijn wellicht het gevolg van een proces van activatie van sommige hersengebieden en inhibitie van andere. In dit complexe proces speelt ook de modulatie van lagergelegen systemen door hogere hersengebieden een rol. Hoewel er een grote overlap bestaat in de dimensies van zogenaamd seksueel dimorfe hersenstructuren, hebben enkele hersengebieden wel verschillende proporties bij mannen en vrouwen. Die verschillen zijn het vermoedelijke gevolg van de interacties tussen omgevingsinput en genetisch-hormonaal bepaalde ontwikkelingsprocessen. Ze zijn bepalend voor de balans tussen de differentiële excitatie en inhibitie van de verschillende seksuele emoties en gedragingen. Zo zorgt de grotere mPOA van de mannelijke hersenen niet zozeer voor de exclusieve sturing van mannelijke copulatoire gedragingen, maar heeft die wel als gevolg dat dit proces van excitatie en inhibitie in mannelijke richting overhelt. Dit heeft belangrijke consequenties voor de manier waarop we de aansturing van geslachtsspecifieke responsen moeten begrijpen. De onderliggende neurale mechanismen zorgen er wellicht voor dat bepaalde mensen bepaalde responsen eerder uitvoeren, maar niet dat het ene geslacht emoties en gedragingen kan vertonen, waartoe het andere geslacht helemaal niet in staat zou zijn.

De structuur en functie van de hersenen van mannen en vrouwen zijn het gevolg van de interactie tussen genetische en hormonale invloeden, lichamelijke verschillen en een brede waaier van omgevingsfactoren

Kortom, de structuur en functie van de hersenen van mannen en vrouwen zijn het gevolg van de interactie tussen genetische en hormonale invloeden, lichamelijke verschillen (zoals lichaamsgrootte, spiermassa, genitaliën) en een brede waaier van omgevingsfactoren (zoals opvoeding binnen het gezin, leefomgeving, scholing). In het begin van de foetale ontwikkeling is de seksuele anatomie nog ongedifferentieerd en bestaat ze uit het zogenaamd mülleriaanse en wolffiaanse systeem. In afwezigheid van een eiwit dat gecodeerd wordt door de geslachtsbepalende regio van het Y-chromosoom (SRY) zal het mülleriaanse systeem verder ontwikkelen tot vrouwelijke voortplantingsorganen en externe genitaliën, die met behulp van hormonen de ontwikkeling in vrouwelijke richting verder bepalen. De aanwezigheid van de SRY-factor zal die vrouwelijke ontwikkeling onderdrukken en het wolffiaanse systeem laten ontwikkelen tot mannelijke voortplantingsorganen en daardoor het mülleriaanse systeem onderdrukken. De verdere ontwikkeling in vrouwelijke of mannelijke richting heeft tot gevolg dat bepaalde delen van de hypothalamus gaan verschillen tussen mannen en vrouwen. Het is echter niet zo zeker of hogere hersengebieden, die zoals we weten heel erg plastisch zijn en gevoelig aan omgevingsinput, en de daarmee samenhangende functies, ook een dergelijke bepalende invloed ondervinden van de geslachtelijke ontwikkeling.

De kneedbaarheid van onze hersenen is zo groot dat het verschil tussen het gedrag van mannen en vrouwen weliswaar beïnvloed wordt door genetische en hormonale factoren, maar nog veel meer door de verschillende omgevingen waarin mannen en vrouwen opgroeien. Ondanks de interactie tussen biologische en omgevingsfactoren moeten we vaststellen dat een groot deel van de uiteindelijke geslachtsverschillen eerder het gevolg zijn van de verschillende behandeling van meisjes en jongens. Fine laat zich in haar boek erg kritisch uit over de manier waarop jongens en meisjes reeds vanaf jonge leeftijd verschillend worden opgevoed (bijvoorbeeld met behulp van genderspecifiek speelgoed) en over de maatschappelijke weerstand om kinderen van verschillend geslacht gelijk te behandelen. De overtuiging dat de verschillen tussen jongens en meisjes genetisch gedetermineerd zijn, zit immers diepgeworteld. We kunnen echter niet genoeg benadrukken dat we vooralsnog geen bewijs hebben dat mannen inherent meer geschikt zijn voor bepaalde functies dan vrouwen of vice versa. Fine wijst op de nefaste effecten van dergelijke impliciete overtuigingen op ons streven naar gelijke behandeling van mensen. Ze noemt de pseudowetenschappelijke stroming, die het tegendeel beweert, dan ook ‘neuroseksisme’. Neuroseksisme is gebaseerd op de overtuiging dat de verschillen tussen de geslachten van bij het prille begin vastliggen. Het gaat bovendien uit van een rigide model van hersenontwikkeling, waarbij de invloed van de omgeving op de ontwikkeling van de (vooral hogere) hersengebieden onvoldoende in rekening wordt gebracht.

Zoals we hierboven hebben aangegeven, staat het concept van het kneedbare of plastische brein erg centraal in de hedendaagse neurowetenschappen. Neurowetenschappers nemen aan dat elk van ons een individueel stel hersenen heeft dat het resultaat is van de interactie tussen genetisch bepaalde structuur en functie enerzijds, en de invloed van de omgeving in al zijn gedaanten anderzijds. Het zou immers onmogelijk zijn om het uitgebreide, flexibele en extreem diverse gedragspotentieel van de mens voor te programmeren in onze hersenen. Stel je voor dat elke reactie in elke mogelijke situatie zou moeten vastliggen. Het zou een hopeloos rigide organisme creëren dat helemaal niet zou kunnen reageren op alle onvoorspelbare situaties waar we tijdens ons leven mee geconfronteerd worden. Wellicht zal de omgeving waarin we opgroeien en onze schoolse vorming en opleiding in belangrijke mate bepalen wie we uiteindelijk worden, maar elke minuut, misschien zelfs elke seconde, van ons individuele leven boetseert onze hersenen.

Cordelia Fine, Delusions of Gender: How Our Minds, Society, and Neurosexism Create Difference. (New York: W. W. Norton & Company, 2010).

Cordelia Fine, Testosterone Rex. Unmaking the Myths of Our Gendered Minds. (Londen: Icon Books, 2017).

Rudi D’Hooge is als biologisch psycholoog verbonden aan de KU Leuven. Hij is de auteur van Neuro. Het zenuwstelsel en de relatie tussen hersenen en gedrag (Antwerpen: Pelckmans Pro, 2018).

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen