Deel dit artikel

een beetje hippe jongere gaat niet meer de straat op zonder piercing of tatoeage. die lichaamsversieringen herinneren aan oude afbeeldingen van wilde stammen en de zeebonken van weleer met hun gespierde armen vol woeste of pikante taferelen. waar komt de huidige rage vandaan en wat is de betekenis van deze body art? een geschiedenis van de tatoeage.

De tekst van het lichaam (#1)

Kaat Wils

De poëziezomer in Watou zal het zonder de getatoeëerde varkens van kunstenaar Wim Delvoye moeten stellen, zo werd in januari onder druk van Gaia en van het ministerie van Volksgezondheid beslist. Dat gebeurde met verwijzing naar een koninklijk besluit dat alle ingrepen op dieren verbiedt, tenzij diegene die zich om economische redenen opdringen, zoals het knippen van varkensstaarten in kwekerijen. De gedachtegang van Gaia dat het tatoeëren van dieren een vorm van mishandeling is, krijgt op die manier een publieke bevestiging. Nochtans onderhandelt hetzelfde ministerie met verschillende tatoeëerdersbonden over een kwaliteitslogo dat betrouwbaar en hygiënisch werk moet garanderen – op mensenhuiden wel te verstaan. Terwijl de tatoeage zich in de mensenwereld als een haast banaal consumptieproduct uit de sfeer van de lichaamsesthetiek heeft ontpopt, is zij in de ogen van diezelfde mensenwereld een vorm van mishandeling als het om dieren gaat. Een merkwaardige paradox.

Het initiatief klonk nochtans beloftevol. De tatoeages zouden – hoe kon het ook anders op een poëziefestival – uit gedichten bestaan. Het meest banale dier, het symbool van het West-Vlaamse boerenleven en het Vlaamse mestprobleem, tot drager maken van een ‘hogere’ cultuurvorm, verstoort de gangbare verwachtingen en scherpt juist daarom de aandacht. Zelfs kunstenaar Delvoye leek (in de loop van de voorbereidende gesprekken, voor Gaia zijn slag had thuisgehaald) wat terug te schrikken voor een al te grote cultuurschok. Hij liet verstaan dat de literaire smaak van curator Gwij Mandelinck wat zwaar uitviel voor een varkensvel: Claus op een varken, het leek hem niet vanzelfsprekend. Maar ook als er voor meer toegankelijke poëzie was gekozen, zou de tatoeage hebben gefunctioneerd als een verstoring van conventionele noties van laag en hoog, van het dierlijke en het menselijke, van natuur en cultuur.

De tatoeage lijkt een patent te hebben op dit soort verstoringen. Destabilisering loopt als een rode draad doorheen haar geschiedenis. Dat blijkt uit recent cultuurhistorisch onderzoek naar de functies en betekenissen van de tatoeage in het verleden. Written on the body, een verzameling artikelen onder leiding van de Amerikaanse historica Jane Caplan, is daar een goed voorbeeld van. Onderwerpen als het bestraffende gebruik van de tatoeage in de Oudheid, de Europese fascinatie voor de overzeese tatoeage vanaf de zestiende eeuw of de twintigste-eeuwse tatoeagecultuur in Siberische strafkampen komen hierin aan bod. De huidige populariteit van de tatoeage biedt een toegankelijk vertrekpunt voor wie, zoals de auteurs van dit boek, de soms schaarse en vluchtige sporen van deze praktijk in het verleden tracht te begrijpen. De gegroeide historiografische interesse in de geschiedenis van het lichaam als een geschiedenis van sociale verhoudingen, collectieve en individuele identiteiten en culturele betekenisgeving vormt het ruimere kader van dit onderzoek.

Het woord ‘tatoeage’ werd in het Europese taalgebruik geïntroduceerd in 1767. De Britse kapitein en wereldreiziger James Cook gaf dat jaar in het verslag van zijn bezoek aan Tahiti een nauwgezette beschrijving van het plaatselijk gebruik van onuitwisbare lichaamsschildering via het aanbrengen van inkt onder de huid, een procédé dat ginder, aldus zijn relaas, ‘tattowing’ werd genoemd. Nadat Cook enkele jaren later van een expeditie naar een naburig eiland uit de Stille Zuidzee een getatoeëerde man als tentoonstellingsobject meebracht, groeide de Europese interesse in de tatoeage. Zo luidt in elk geval het traditionele verhaal over de Europese ‘geboorte’ van de tatoeage. Recent historisch onderzoek, zoals dat onder leiding van Caplan, situeert de koloniale kennismaking met de tatoeage twee eeuwen vroeger. Bovendien blijkt dat ook tijdens de Oudheid en de Middeleeuwen de tatoeage geen onbekende was in Europa, ook al werd zij met andere benamingen aangeduid.

Net als het branden van tekens in het lichaam, functioneerde tatoeage als een teken van oneer.

In de Griekse samenleving, en later ook in de Romeinse, functioneerde de tatoeage als een manier om bestraffing en eigendom te markeren. Oorlogsgevangenen en weggelopen slaven werden op hun voorhoofd ‘gemerkt’ zodat hun statuut voor iedereen zichtbaar werd. Net als het branden van tekens in het lichaam, functioneerde tatoeage als een teken van oneer. De Grieken brachten hiermee ook een duidelijk onderscheid aan met het gebruik van de tatoeage in de naburige Tracische cultuur, die zij als barbaars bestempelden. In de Tracische en ook in de Perzische en Egyptische samenlevingen functioneerde de tatoeage als een religieus teken en als een decoratief element dat van hoge sociale status getuigde.

Zoals de Britten in de achttiende eeuw de tatoeage in exotische, ‘wilde’ oorden zouden laten ontstaan, zo zochten de Grieken dus meer dan twintig eeuwen eerder de oorsprong van de tatoeage in een als minderwaardig gepercipieerde ‘vreemde’ cultuur. De drang om de oorsprong van de tatoeage buiten de eigen cultuur te leggen, was ook manifest in het optreden van blanke, getatoeëerde kermisentertainers tijdens de negentiende en twintigste eeuw, zo blijkt uit een bijdrage van Written on the body. Refererend aan de westerse traditie om getatoeëerde ‘wilden’ als attractie ten toon te stellen, vertelden deze entertainers steevast hetzelfde verhaal over een verblijf in exotische oorden, waar zij al dan niet onder dwang waren getatoeëerd. Het verhaal zelf werd net zo belangrijk als de lichamelijke presentatie, en kwam terecht in boeken die haast even populair werden als de attracties zelf.

Ook in de laatnegentiende-eeuwse wetenschappelijke fascinatie voor de tatoeage waren vergelijkbare mechanismen aan het werk. In menig Europees land werd de oorsprong van de tatoeage door antropologen in een buurland gesitueerd. Zo concludeerde de Belgische arts en antropoloog Louis Vervaeck in 1906 uit zijn empirische studie van meer dan veertienduizend getatoeëerde Belgen dat het fenomeen een importproduct was uit Frankrijk – niet toevallig het land dat al eeuwenlang werd afgeschilderd als een broedplaats van al te losse zeden. Vervaeck haastte zich tegelijk een omschrijving te bieden van het typisch Belgisch karakter van de door hem onderzochte tatoeages. Zij waren bescheidener, oprechter, religieuzer maar ook lelijker dan de Franse.

Ook al leek geen enkele Europese cultuur zich integraal met het fenomeen tatoeage te willen identificeren, toch fungeerde het getatoeëerde lichaam klaarblijkelijk als referentiepunt om culturele en later zelfs nationale identiteiten te verbeelden. Het statuut van de tatoeage was met andere woorden ambigu. Zoals de tatoeage zich op de grens tussen het binnen en het buiten van het lichaam begeeft, zo bleek zij cultureel een voorwerp van inclusie en exclusie, van aantrekking en afstoting.
De geschiedenis van de tatoeage kan niet los worden gelezen van de ruimere geschiedenis van het lichaam in de westerse cultuur. In die geschiedenis loopt een grote breuklijn tussen wat zou kunnen worden omschreven als het premoderne en het moderne lichaam. Tot in de achttiende eeuw functioneerde het lichaam als een plaats van ruimere, naar de kosmos verwijzende betekenissen. Het lichaam was een microkosmos die de macrokosmos weerspiegelde. De vier lichaamssappen en het door de geneeskunde na te streven evenwicht ertussen verwezen naar de vier basiselementen van het universum. Het onderscheid tussen man en vrouw werd minder gezien als een biologisch verschil dan als een metafysisch onderscheid tussen tegengestelde, funderende principes. Het lichaam genoot dan ook een grote metaforische expressiviteit: het kon worden gelezen als een tekst over de ruimere werkelijkheid waartoe het lichaam behoorde.

Die tekst kon in bepaalde gevallen worden geëxpliciteerd door een tatoeage. Zo kozen de eerste christenen er in het laat-Romeinse Rijk voor een getatoeëerd kenteken van Christus op hun pols of arm te dragen en op die manier, refererend aan de wonden van Christus, hun lichamelijke nietigheid en de uiteindelijke overwinning van het geloof te symboliseren. Het transcendente kreeg met andere woorden een plaats op hun lichaam. Tijdens de Middeleeuwen heerste de overtuiging dat het lichaam naar het beeld van God was gemaakt en juist daarom in zijn natuurlijke toestand moest worden gelaten. Deze overtuiging liet in de intussen dominant geworden westerse Kerk weinig ruimte voor tatoeages. De tatoeage zou wel verder leven binnen het oosterse christendom en later, vanaf de zeventiende eeuw, opnieuw in het Westen opduiken, in de vorm van een getatoeëerd kruisje dat bedevaarders als religieus embleem uit Jeruzalem meebrachten. Ook binnen de astrologische traditie werd vanaf de late Middeleeuwen gebruikgemaakt van tatoeages, of in elk geval van onuitwisbare tekens op het lichaam. Magiërs en artsen markeerden belangrijke of zieke lichaamsdelen met tekens die naar de overeenkomstige kosmische elementen verwezen. Het lichaam kon op die manier kracht of gezondheid ontlenen aan de hogere orde. In een kosmos die als een hiërarchie tussen principieel vergelijkbare entiteiten werd gezien, speelde de tatoeage een mediërende, vaak bezwerende rol tussen laag en hoog, tussen het aardse lichaam en de hemelse krachten.

Vandaag is de religieuze tatoeage geenszins van het toneel verdwenen. In Egypte onderscheidt de Koptische minderheid zich bijvoorbeeld door een kruisje op het gezicht, op de hals of op de pols. In de huidige rage bij Israëlische jongeren om davidsterren te laten tatoeëren als bescherming tegen Palestijnse aanslagen, weerklinkt zowel de religieuze als de bezwerende functie van de tatoeage. Toch heeft intussen een andere, moderne benadering van het lichaam veld gewonnen. Sinds de achttiende eeuw is het westerse lichaam geobjectiveerd: het is een voorwerp van ver doorgedreven wetenschappelijke analyse geworden. Tegelijkertijd heeft het lichaam zich steeds meer opgeworpen als drager van de individuele identiteit. Het moderne lichaam – inclusief de tatoeage – wordt dan ook niet meer als een venster op de omringende werkelijkheid gelezen. Veeleer wordt het benaderd als een spiegel van de persoon en als een onderdeel van een bestuurbaar en controleerbaar biologisch of maatschappelijk organisme.

In de huidige renaissance van de tatoeage wordt vooral duidelijk hoezeer het lichaam tot ankerplaats en uithangbord van de individuele identiteit is geworden.

De laatnegentiende-eeuwse interesse vanwege antropologen en criminologen in de tatoeage illustreert deze nieuwe omgang met het lichaam. De tatoeages van de onderzochte misdadigers, landlopers of prostituees werden interessant bevonden omdat zij iets over ‘de aangeboren neigingen’ van ‘de misdadiger’ of ‘de prostituee’ vertelden, en op die manier een medisch en sociaal beleid konden legitimeren. In de huidige renaissance van de tatoeage wordt vooral duidelijk hoezeer het lichaam tot ankerplaats en uithangbord van de individuele identiteit is geworden. Het gestolde kermisverhaal over de gedwongen en dus ‘externe’ tatoeage is vervangen door een verhaal over de tatoeage als uitdrukking van het meest eigene, van het diepste zelf. De tatoeage deelt dan ook de premissen van de hedendaagse preoccupatie met body-work. De beslissing te diëten, te fitnessen, te piercen of plastische chirurgie te ondergaan, getuigt van een zeker lichamelijk absolutisme: het geloof dat de persoonlijke identiteit in het lichaam is gelegen, en dus ook langs die weg kan onderhouden of bijgewerkt worden.

Toch is er bij piercing en zeker bij tatoeage meer aan de hand. Voor velen, vaak jongeren, is de tatoeage ook een speelse daad van verzet. Zij zien hun tatoeage als een vorm van hernieuwd contact met het authentieke, dat de vorm van een exotische of ‘tribale’ tekening kan aannemen. De tatoeage biedt in hun ogen een alternatief voor de dwingende monotonie van de hedendaagse consumptiecultuur. Het succes van deze gedachtegang heeft tegelijkertijd het illusoir karakter ervan in de verf gezet: de tatoeage is een consumptieproduct pur sang geworden. Dat de Belgische tatoeëerdersbonden bij de minister van Consumentenzaken en Volksgezondheid aankloppen om ‘de knoeiers’ de toegang tot de markt te ontzeggen, is hier slechts één illustratie van.

De tatoeage als een (al dan niet tot mislukken gedoemde) weg om verzet aan te tekenen: het is geen nieuw gegeven. De geschiedenis van de tatoeage toont hoe het lichaam telkens opnieuw een rol kon spelen in sociale en culturele processen van inversie van macht en eer. De tatoeage blijkt in die zin ook gedeeltelijk te ontsnappen aan het hoger aangebrachte onderscheid tussen premodern en modern.

Als de eerste christenen ervoor kozen hun (minoritaire) groepsidentiteit via een tatoeage vorm te geven, dan tekenden zij impliciet verzet aan bij de gangbare, bestraffende functie van de tatoeage. Door de lichamelijke stigmata die gewoonlijk aan misdadigers werden toegekend – maar die ook Christus’ deel waren geweest – tot een teken van eer te maken, keerden zij de gebruikelijke waarden om. Eens de christelijke symboliek zelf tot de regionen van de macht was opgeklommen, zou ook zij ten prooi vallen aan een dergelijke inversie. In de negentiende eeuw bijvoorbeeld, klaagden Britse gevangenen in Australische werkkolonies de collaboratie van de Kerk in het koloniaal en penitentiair systeem aan door de religieuze symboliek te citeren. De stichtende boodschap over goed en kwaad die de clerus hen voorhield werd ‘terug naar afzender’ gestuurd. Een getatoeëerde kruisigingsscène met de tekst ‘Vader vergeef hen, zij weten niet wat zij doen’, kan binnen de subcultuur van een gevangenis alleen als een politiek statement worden gelezen. De ontsnapping aan het disciplinaire regime die hiermee werd gerealiseerd, bleek echter bijzonder relatief. Dergelijke tatoeages vormden immers het gedroomde identificatiemateriaal om gevluchte gevangenen bij de kraag te vatten, zo merkt een auteur in Written on the Body op.

Ook vandaag nog blijft het werkingsveld van de eer die onder meer in de gevangenis kan worden verworven via opvallende tatoeages, grotendeels beperkt tot een aantal subculturen. Een recente campagne door de Britse overheid om gratis tatoeages te laten verwijderen bij werklozen, vanuit de overtuiging dat dit hun kans op werk zou vergroten, toont dat de tatoeage haar destabiliserende kracht nog niet heeft verloren. De traditionele, mannelijke tatoeage die vooral in arbeidersmilieus is geworteld – met de oude zeemanstatoeage als icoon en de ‘blote vrouwen’ als gemoderniseerd herkenningspunt – verschilt grondig van de nieuwe, vervrouwelijkte middenklassentatoeage. Deze laatste presenteert zich als een subtiel kunstwerk dat wordt aangebracht op de grens tussen het private, geklede en het publieke, zichtbare lichaam: de buik, het schouderblad, de enkel. Een langer truitje of een paar kousen volstaan dus bij sollicitaties.

Aanvragen om tatoeages te laten verwijderen, komen niet toevallig van mensen die de sociale ladder opklimmen.

De mogelijkheid tot bedekking, of in elk geval de recent gecreëerde mogelijkheid tot het wegnemen van tatoeages, is voor de Leuvense cultuursocioloog Lieven Vandekerckhove dé verklaringsfactor van het huidige succes van de tatoeage. De westerse lichaamsesthetiek, aldus de these van zijn kort essay Tatoeage. Over de sociogenese van schoonheidsnormen (2001) is gebaseerd op een negatieve modellering. Een mooi lichaam is een gaaf lichaam; het wordt niet ontsierd door particuliere kenmerken die de autonomie van het lichaam in het licht stellen. Die autonomie wordt door de hiërarchisch georganiseerde gemeenschap als bedreigend ervaren, juist omdat zij nivellerend werkt: zij confronteert elke mens met zijn of haar onderworpenheid aan de natuurwetten. Zolang de tatoeage een onuitwisbaar onderdeel van het lichaam is, wordt zij geassocieerd met verminking en getuigt zij in die hoedanigheid van de lichamelijke autonomie. In sociale lagen waar men redenen heeft om zich tegen de sociale stratificatie te verzetten, kan de tatoeage juist aantrekkelijk zijn. Haar nivelleringsvermogen biedt immers een mogelijkheid tot contestatie van de hiërarchie, ook al leidt deze contestatie, omwille van dezelfde logica, tot een verdere sociale marginalisering. Aanvragen om tatoeages te laten verwijderen, komen niet toevallig van mensen die de sociale ladder opklimmen.

In historisch perspectief blijkt de werking van de tatoeage toch complexer dan deze nochtans scherpzinnige theorie laat uitschijnen. Door een cultureel fenomeen als de tatoeage volledig in te schrijven in de sociale dynamiek van esthetische normeringen, dreigt de veelvormigheid en ook de irrationaliteit van de tatoeage uit het zicht te verdwijnen. Wat bijvoorbeeld te doen met de laatnegentiende-eeuwse exotiserende ‘tattoo craze’ in Londense hogere kringen? Niet het nivellerend, maar juist het onderscheidend karakter van de tatoeage was hier aan de orde. In het Britse leger geraakten officieren in diezelfde periode in de ban van de tatoeage. Zij zagen hierin een efficiënt middel tot identificatie op het slagveld, maar ook een manier om een mannelijke, patriottische en strijdbare geest uit te dragen. In andere middens functioneerde de tatoeage tijdens dezelfde periode als emotionele betekenaar die verbondenheid met gestorven of afwezige geliefden suggereerde. Ook de religieuze tatoeage valt buiten het bestek van een dergelijke analyse, die vooral van toepassing lijkt op het moderne lichaam.

Een deel van de destabiliserende kracht van de tatoeage is wellicht ook een gevolg van haar grensstatuut: behoort zij integraal tot het lichaam of niet? De tatoeage ontsnapt aan onze klassieke eigendomsbegrippen: zij is geen intellectuele eigendom, geen roerend of onroerend goed. Zij lijkt een vierde soort eigendom te introduceren: roerend en onvervreemdbaar. Juist die onvervreemdbaarheid maakt haar tot zo’n verwarrend product, een vorm van eigendom die niet kan worden uitgewisseld. Hoe koop je immers het kunstwerk van een groot kunstenaar wanneer het zich op iemands rug bevindt? Dat was het probleem waarvoor een rijke galeriehouder uit Roald Dahls verhaal Huid zich geplaatst zag. Het resultaat was veeleer luguber.

Jane Caplan, Written on the Body. The Tattoo in European and American History (Londen: Princeton University Press and Reaktion Books 2000).

Kaat Wils is als historicus verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen