Deel dit artikel

in een democratie hebben burgers het recht om hun politieke voorkeur te uiten door te stemmen bij vrije verkiezingen. in een deliberatieve of overlegdemocratie wordt de sterkte van de democratie bepaald door het maatschappelijke debat dat aan die stemming voorafgaat. de nadruk ligt hier niet langer op stemmen, maar op praten. door burgers samen te brengen in deliberatieve fora wil men hun betrokkenheid bij de politiek vergroten.

Democratie in gesprek (#40)

Didier Caluwaerts

‘Democratie’ heeft voor verschillende mensen een verschillende betekenis. Voor de meesten wil ‘democratie’ zeggen dat burgers het recht hebben om hun politieke voorkeuren te uiten door te stemmen bij vrije verkiezingen. Voor deliberatieve democraten echter betekent het dat de sterkte van de democratie wordt bepaald door het maatschappelijke debat dat aan die stemming voorafgaat. Voor hen vormt frequente publieke discussie de hoeksteen van de democratie: door met elkaar te praten en elkaars perspectief te horen komen de goede redenen bovendrijven en worden de slechte verworpen. In zo’n deliberatieve of overlegdemocratie is politiek een proces van ‘trial and error’, waarbij het relatieve gewicht van de verschillende argumenten en maatschappelijke posities wordt vastgesteld en waarbij het beste argument wint.

Dit deliberatieve ideaal vond een vruchtbare voedingsbodem in West-Europa in de jaren 1990. In die periode was men ervan overtuigd dat de democratie zich in een diepe crisis bevond: politici luisterden niet meer naar de burgers en de burgers eisten meer dan ooit inspraak in de politieke beslissingen die hun leven beïnvloedden. Als reactie op deze crisisgedachte ontstond er in de Verenigde Staten en in Australië een nieuwe wetenschappelijke en maatschappelijke dynamiek, die de rol van burgers en het publieke debat centraal stelde. Door burgers samen te brengen in deliberatieve fora (zoals bijvoorbeeld de G1000 in België vorig jaar) trachtte men de publieke betrokkenheid te vergroten. Die diepgaande verandering in opvattingen over democratie maakt duidelijk dat de burger en de politiek hun rollen fundamenteel aan het heronderhandelen zijn. Om dit te kaderen moeten we echter eerst de achterliggende principes van deze ‘deliberatieve wending’ toelichten, in vergelijking met andere democratische modellen.

Het louter optellen van stemmen wordt vaak onterecht beschouwd als een neutrale procedure

Deliberatieve democratie propageert een nieuw ideaal van politieke besluitvorming, waarbij de nadruk niet langer ligt op stemmen, maar op praten. De reden hiervoor is dat het louter optellen van stemmen vaak onterecht wordt beschouwd als een neutrale procedure. In feite is ze dat niet. Vaak wordt beweerd dat ‘stemmen’ – of het aggregeren van individuele voorkeuren in collectieve beslissingen – leidt tot een duidelijk resultaat: er is een winnaar en er is een verliezer, de optie met de meeste stemmen achter zich haalt het uiteindelijk. Het resultaat van een stemming is echter zeer arbitrair: dezelfde voorkeuren kunnen onder verschillende regels tot verschillende resultaten leiden. Stel dat je een groep van duizend mensen over iets laat stemmen, elk met hun duidelijke wensen en voorkeuren. Het resultaat van die stemming zal afhangen van de besluitvormingsregel. Een gewone meerderheid kan dan tot een andere beslissing leiden dan een tweederde meerderheid. Stemmen is dus niet neutraal, en de uiteindelijke beslissing is een effect van de beslisregel.

Daarenboven benadrukte de econoom Anthony Downs al in de jaren 1950 dat mensen zelden volledig de gevolgen nagaan van hun politieke gedrag. Veel van de informatie over de consequenties van hun keuze is onbekend en weinig burgers doen een inspanning om zich erover te informeren. In dit verband sprak Downs over ‘rational ignorance’. Het is volstrekt rationeel voor gewone burgers om de gevolgen van hun politieke keuzes niet uit te zoeken. Zich informeren vraagt immers een investering van tijd en energie, en vanuit een individueel perspectief loont dat niet de moeite. In een land als België, met ongeveer zes miljoen kiezers, maakt de stem van één individuele burger niets uit, waardoor het voor die burger irrationeel is zich te informeren. Wanneer iedereen echter die afweging maakt, is het resultaat van een collectieve stemming natuurlijk volledig irrationeel.

Doordat stemmen niet noodzakelijk neutraal is en zelden leidt tot weloverwogen beslissingen, kwam er binnen de politieke theorie een tegenbeweging op gang. Deliberatieve democraten uit de Verenigde Staten en Australië, zoals John Dryzek, Bob Goodin en James Bohman, stelden dat niet het aggregeren maar net het transformeren van individuele voorkeuren tot de kern van de democratie behoorde. Dit wil zeggen dat een democratie er belang bij heeft dat burgers met elkaar praten over politieke thema’s, want door met elkaar te praten gaan ze hun opinie ook herzien. Praten leidt tot het formuleren van argumenten voor en tegen een politieke keuze, en dat proces zorgt ervoor dat burgers hun mening kunnen bijstellen.

Een democratie heeft er belang bij dat burgers met elkaar praten over politieke thema’s, want door met elkaar te praten gaan ze hun opinie ook herzien

Om burgers van mening te doen veranderen moet de discussie voldoen aan een aantal strikte criteria. Als men tot iets gedwongen wordt door anderen, kan men wel toegevingen doen, maar zal men niet echt zijn opinie wijzigen. Dwang werkt niet, overtuigingskracht wel. Daarom moet de democratische deliberatie voldoen aan de drie criteria van wat Jürgen Habermas ‘de ideale gesprekssituatie’ noemde. Eerst en vooral moet deliberatie inclusief zijn: iedereen die de gevolgen van een beslissing draagt, moet betrokken zijn bij de totstandkoming van die beslissing. Geen enkele stem mag worden uitgesloten uit het debat en elke opinie – hoe afwijkend ook – moet met respect worden behandeld. Ten tweede moet deliberatie rationeel zijn. De discussie tussen burgers moet gestoeld zijn op rationele principes en op redelijke argumenten. Deliberatie vraagt dan ook veel inspanning en inzet van burgers om hun argumenten op een overtuigende en doordachte manier te verwoorden. Ten slotte vereist deliberatie dat de deelnemers openstaan voor het proces van overtuiging. Als er over en weer geargumenteerd wordt en het duidelijk is dat één argument het sterkst is, dan moeten de deelnemers de openheid tonen om hun eigen mening te herzien in het licht van dat betere argument. Machtsverschillen tussen individuen spelen geen rol in de deliberatie. Alleen wat Habermas noemt de ‘dwangeloze dwang van het betere argument’ geldt.

Wanneer een discussie over politieke aangelegenheden aan die drie criteria voldoet, zal ze in staat zijn om de mening van de betrokken burgers te veranderen. In een ideaal scenario groeien de posities van de burgers zelfs zeer sterk naar elkaar toe. Door met elkaar te praten en argumenten te bieden zullen burgers uiteindelijk de beste argumenten identificeren en zullen ze hun verschillen gaandeweg verkleinen. Dit filosofische ideaal vormt de basis van een uitgebreide empirische literatuur die – zoals we later zullen zien – erin slaagt aan te tonen dat burgers doorheen de deliberatie dichter naar elkaar toe komen en hun meningen sterk herzien in het licht van betere argumenten.

De theoretische problemen die verbonden zijn aan het aggregeren van stemmen zijn echter onvoldoende om de plotse aantrekkingskracht van het deliberatieve model te verklaren. Daar was ook het maatschappelijke klimaat voor verantwoordelijk. De deliberatieve wending kiemde immers in een zeer turbulente periode, waarin vaak werd gesproken over een fundamentele breuk tussen burger en politiek. Tijdens de jaren 1980 en 1990 werd het steeds duidelijker dat de politiek van gelaat aan het wisselen was. De groeiende individualisering van het kiezerspubliek veranderde het politieke evenwicht tussen burger en politiek dat zich over verschillende decennia had ontwikkeld tot een werkbaar systeem. Burgers wilden niet langer de passieve onderdanen zijn die ze in de tijd van de verzuiling waren. Ze wilden net actief op de politieke agenda drukken en in steeds grotere mate zelf hun politieke lot bepalen. De keerzijde van de medaille was dat het kiezerspubliek veel minder voorspelbaar werd: de kiezer werd wispelturiger en twijfelde langer. Dit zette de politieke partijen dan weer aan tot paniekvoetbal.

De reactie van de partijen was zich om te vormen tot grote organisaties die zoveel mogelijk kiezers moesten zien te overtuigen, en daarvoor een sterk en charismatisch leiderschap nodig hadden. Hoewel de partijen daardoor sneller konden reageren op problemen, had die omvorming als kwalijk gevolg dat er zich een soort van oligarchie ontwikkelde: de partijtop kreeg de volledige controle. Ze deed er alles aan om zoveel mogelijk kiezers binnen te halen, maar verloor daardoor in steeds grotere mate het contact met die kiezer. De partijtop ging meer en meer denken in termen van de eigen macht en minder in het belang van de burger. Die evolutie zorgde voor een fundamentele kloof tussen burger en politiek, waarbij de politieke en de publieke agenda’s niet langer overlapten. De burger had het gevoel dat de politiek meer bezig was met het bestendigen van haar eigen machtspositie, dan met het zoeken naar een politieke consensus die de echte problemen van de mensen zou oplossen. Dit kelderde natuurlijk het vertrouwen in politici en het geloof in de legitimiteit van de politiek. Die tendens werd nog versterkt door het groeiende belang van de media als schakel tussen burger en politiek, en door de sterke opkomst van de sociale media in de afgelopen jaren. Hierdoor staan politici ‘in real time’ in de kijker, met de media als megafoon. Elke keuze die ze maken en elke toegeving die ze doen wordt onmiddellijk opgepikt en uitvergroot. Dat maakt politici nerveus. Het zorgt er ook voor dat ze geen compromissen meer durven sluiten uit vrees voor een electorale afstraffing. Drama vervangt redelijkheid, en electorale motieven komen in de plaats van de zoektocht naar oplossingen.

In zo’n klimaat gedijde de zoektocht naar democratische vernieuwing natuurlijk goed. Als politici bang zijn om hun loopgraven te verlaten en constructief aan oplossingen te werken, verwordt de democratie tot een politiek spektakel waarin de burger niet meer dan een derderangsrol speelt. Hier pikte het deliberatieve model op in. Het stelde een manier voor om de democratie nieuwe zuurstof te geven, door de burger opnieuw centraal te plaatsen in het politieke gebeuren. Door burgers samen te brengen om prangende politieke problemen te bespreken, krijgt de besluitvorming een nieuwe impuls van onderuit. Democratie in zo’n systeem is niet langer een steekspel tussen politici, maar een project tussen burgers die hun verantwoordelijkheid opnemen om op een constructieve wijze naar oplossingen te zoeken voor diepe maatschappelijke conflicten.

Ondanks de theoretische verwachting dat de burger actief kan bijdragen tot het politieke debat, blijft de vraag hoe deliberatieve democratie in de praktijk ‘the wisdom of the crowd’ kan aanboren om goede, onderbouwde en effectieve beslissingen te nemen. In de afgelopen jaren zien we dat de deliberatieve praktijk de theorie intussen grotendeels heeft bijgebeend. Deliberatieve democratie is een ‘booming business’ en deliberatieve experimenten schieten overal ter wereld als paddenstoelen uit de grond. De principes die daarbij gehanteerd worden zijn grotendeels hetzelfde: er wordt een groep mensen fysiek samengebracht die representatief is voor de hele bevolking, of op zijn minst divers genoeg is samengesteld, om te praten over een prangend maatschappelijk thema. Vaak wordt de problematiek op die burgerfora ingeleid door experts en volgt er daarna een discussie in kleine groepjes onder leiding van een ervaren moderator, die ervoor zorgt dat elk perspectief aan bod komt.

Toch zijn er ook belangrijke verschillen tussen deliberatieve evenementen. Zo is er bijvoorbeeld een groot verschil tussen de initiatiefnemers. Deliberatieve fora worden vaak samengebracht door overheidsinstellingen, die het draagvlak voor het beleid willen vergroten door de burger actief te laten participeren bij de beleidsvoorbereiding. In Nederland is er op dit vlak zeer veel expertise opgebouwd bij ruimtelijke ordening. Voor ingrijpende infrastructuurwerken, of bij grootschalige stedelijke of provinciale ontwikkelingsprojecten worden dan de direct betrokken burgers samengebracht met de projectontwikkelaars en vertegenwoordigers van de overheden om de impact van die projecten in te schatten. Ook in België zien we dat overheden steeds vaker burgerfora samenbrengen om zich te buigen over prangende politieke problemen, zoals bijvoorbeeld nucleaire energie. In Italië voorziet de regio Toscane zelfs jaarlijks budgetten om participatieve projecten op lokaal vlak te ondersteunen.

Naast de initiatieven van de overheid worden deliberatieve fora ook vaak voor onderzoeksdoeleinden in het leven geroepen. Zo kunnen groepen van burgers worden samengeroepen in een experimentele setting, om te kijken in welke mate de theoretische veronderstellingen van modellen van deliberatie standhouden in de empirie. Eén van de meest populaire onderwerpen betreft de transformatie van voorkeuren waar we het eerder al over hadden. Door met elkaar te praten gaan mensen hun mening herzien en gaan ze dichter naar elkaar toe groeien, zo luidt het deliberatieve ideaal.

Deze transformatieve effecten staan centraal in het onderzoek naar ‘Deliberative Polls’. Dit zijn grote deliberatieve evenementen waar enkele honderden mensen voor een weekend worden samengebracht om te discussiëren over enkele vooraf bepaalde thema’s. In 2009 werd Europolis georganiseerd, dat burgers van over de hele Europese Unie voor een weekend samenbracht in Terhulpen om te praten over immigratie, klimaatverandering en de Europese besluitvorming. Voor het evenement plaatsvond, werd een vragenlijst uitgestuurd naar de deelnemers om hun mening te bevragen over deze thema’s. Achteraf werd dezelfde vragenlijst nogmaals afgenomen. Uit de resultaten van Europolis (en ongeveer elke andere Deliberative Poll) bleek dat de mening van de deelnemers wel degelijk verandert door met elkaar te praten.

De G1000 was een initiatief dat uitging van burgers voor burgers, en volledig gefinancierd werd door burgers

Naast de wetenschappelijke experimenten en de burgerfora die door de overheid worden samengebracht, zijn er ook nog meer hybride evenementen, waarvan de G1000 in België het meest bekende voorbeeld is. De G1000 was een initiatief dat uitging van burgers voor burgers, en volledig gefinancierd werd door burgers. Het was niet zozeer een wetenschappelijk experiment, maar wel een democratisch experiment dat veel verder ging. Het trachtte burgers samen te brengen om te delibereren, maar organiseerde in de maanden voor de burgertop in Brussel ook een grootschalige bevraging onder burgers om de agenda te bepalen. De G1000 verliep dan ook volledig ‘grass-roots’ en geen enkel thema lag vooraf vast, wat eerder de uitzondering dan de regel is in de deliberatieve praktijk.

Om een democratie jong en vitaal te houden is een niet aflatende inspanning nodig. Als de deliberatieve wending ons iets heeft geleerd, is het wel dat democratie meer is dan om de zoveel jaar te gaan stemmen. Onze burgerplicht reikt ook ver buiten het stemhokje. Democratie is een voortdurend gesprek tussen burgers om het samenleven in goede banen te leiden en het deliberatieve ideaal biedt dan ook mooie perspectieven op een sterke democratie.

David Kahane, Daniel Weinstock, Dominique Leydet en Melissa Williams, Deliberative Democracy in Practice. (Vancouver: University of British Columbia Press, 2009.)

Didier Caluwaerts is als politicoloog verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen