Deel dit artikel

de legalisering van abortus verbinden met een daling van de criminaliteit is een erg provocerende stelling. steven levitt staaft die bewering nochtans met harde cijfers. als econoom uit de chicagotraditie verdedigt hij het economische imperialisme. ons handelen wordt bepaald door – vaak materiële – incentives. Toch laat hij in zijn boek Freakonomics een opening voor morele motivaties van menselijk gedrag.

Freakonomics

Toon Vandevelde

Economen hebben altijd al geworsteld met een imagoprobleem. Ze vertegenwoordigen een akelige wetenschap – a dismal science – die mensen degradeert tot sluwe, berekende egoïsten en die onbegrijpelijk abstracte modellen bouwt. Als die modellen dan toch iets zeggen over de werkelijkheid, dan worden hun voorspellingen zo vaak weerlegd dat niemand ze nog ernstig neemt, althans zo luidt de stereotiepe mening van vele intellectuelen. Economen proberen zich van dit stigma te bevrijden door verhalen te vertellen die de relevantie van hun mathematische modellen duidelijk moeten maken. Thomas Schellings’ grootstadverhalen, George Akerlofs verhalenboekje voor economen en Richard Thalers theorie over de vloek die op de winnaar rust, zijn bekend. Meer algemeen hebben Deirdre McCloskey en diverse literatuurtheoretici de retoriek van de economie geanalyseerd.

Ondanks alle inspanningen blijven ze zeldzaam: economen die een bestseller schrijven. Freakonomics is er zo één: resultaat van de samenwerking tussen de angry young man van de economische wetenschap, Steven D. Levitt, en beroepsjournalist, Stephen J. Dubner. ‘Een schelmse econoom onderzoekt de verborgen kant der dingen’, zegt de ondertitel. Steven Levitt, de schelm in kwestie, studeerde in Harvard en MIT en kreeg voor zijn wetenschappelijke artikels heel wat prestigieuze prijzen. Zijn bekendheid zou beperkt zijn gebleven tot insiders die de Quarterly Journal of Economics op hun nachtkastje liggen hebben, als hij niet was bevriend geraakt met een al even jonge journalist van de New York Times, Stephen Dubner. Die heeft uit de hypergesofisticeerde wetenschappelijke artikels van de eerste een boek gedistilleerd dat leest als een trein. Zes hoofdstukken en een epiloog, een dikke 200 bladzijden. Geen bundeling van reeds gepubliceerde wetenschappelijke artikels, maar een verhaal waarin ook wordt beschreven hoe Levitt op problemen en probleempjes stoot die hem aan het denken zetten en hoe hij die aanpakt. Levitt is een econoom die beweert niet meer dan de man van de straat af te weten van sparen, investeren, bnp, beurskoersen en begrotingstekorten. Hij schrijft over de kleine en grotere raadseltjes van het dagelijkse leven en is vooral geïnteresseerd in de minder fraaie kant van het menselijke samenleven. Spieken alleen studenten bij examens, of durven leraars en professoren ook wel eens over de schreef gaan? Waarom verkopen immobiliënmakelaars je huis te goedkoop, hoe komt het dat jonge drugdealers bij hun moeder blijven inwonen, hoe zit het met concurrentievervalsing in de sport, de economie van misdaad en bedrog?

Een bestseller krijg je niet zozeer door een leuk boek bijeen te schrijven, dan wel door schandaal te schoppen. Levitt deed dat door zijn studie naar de oorzaken van de daling van de criminaliteit in de Verenigde Staten in de jaren 1990 (als wetenschappelijk artikel gepubliceerd in 2001). Misdaadcijfers lagen altijd al veel hoger in de Verenigde Staten dan in Europa. Sociologen en criminologen voorspelden een verdere stijging in de jaren negentig, maar het tegendeel gebeurde: een daling met meer dan 40%. Vooral het aantal moorden nam af. ‘Waar zijn onze criminelen naartoe?’, vraagt Levitt zich af. Zijn antwoord: ‘Kijk eens naar wat zeventien jaar eerder is gebeurd: de legalisering van abortus.’ Kun je een meer provocerende stelling bedenken? De potentiële criminelen van de jaren negentig werden vanaf 1973, in de jaren na het vonnis van het Hoogste Gerechtshof in de zaak Roe versus Wade, geaborteerd. Zowel conservatieven als liberals reageerden uiterst verontwaardigd. De eersten verweten Levitt dat hij massale abortus rechtvaardigde, de tweeden dat hij meehielp aan de stigmatisering van lagere klassen en dat hij de idee van verbeterbaarheid van mens en maatschappij opgaf. Levitt hield voet bij stuk. Hij verdedigde zich als een empirische wetenschapper die niet geïnteresseerd is in politieke correctheid, maar in de statistische toetsing van zijn hypothesen. Dit levert een genuanceerd beeld van de determinanten van criminaliteit.

De potentiële criminelen van de jaren negentig werden vanaf 1973 geaborteerd

Wie in de jaren negentig de kranten las, kreeg de indruk dat de nieuwe politiemethoden de criminaliteit deden terugwijken: een nieuwe politiecommissaris die zero tolerance afkondigde, gecomputeriseerde misdaadbestrijding … Volgens Levitt is daar niet veel van terug te vinden in de cijfers. De daling van de criminaliteit in New York was al ingezet enkele jaren voor het nieuwe beleid werd opgestart. Wat wel effect had, was de aanwerving van meer politiemensen voor de misdaadbestrijding. De economische heropleving in de jaren negentig hielp een klein beetje. 1% daling van de werkloosheid veroorzaakte een daling van de criminaliteit met 1%, maar de geobserveerde afname van de criminaliteit was veel aanzienlijker. De veroudering van de bevolking hielp ook een klein beetje, maar dat is een langzame evolutie, die onmogelijk de bruuske daling van de criminaliteit bij het begin van de jaren negentig kon verklaren. Belangrijker was de normalisering van de crackmarkt. Crack is zo verslavend en raakte in de jaren 1980 zo snel verspreid in de slumwijken dat het aanbod de vraag niet kon volgen. De winsten in de illegale crackhandel waren zo groot dat dealers elkaar afslachtten om de markt te veroveren of om elkaar te beroven. Als die superwinsten rond 1990 verdwijnen doordat vraag en aanbod aan elkaar aangepast raken, dan vinden die drugdealers het ook niet meer de moeite waard om elkaar daarvoor af te slachten. Levitt levert geen monocausale verklaring van de evolutie van de criminaliteitscijfers, maar het abortusverhaal speelt toch een belangrijke rol. In vijf staten van de VS werd abortus enkele jaren voor de algemene legalisering toegelaten. Precies in die staten blijkt de daling van de criminaliteit zich ook vroeger te hebben doorgezet.

Hogere en middenklassen hadden al lang voor 1973 toegang tot abortus. Voor lagere klassen was illegale abortus echter duur en levensgevaarlijk. Legalisering maakt abortus nu voor hen toegankelijk en klaarblijkelijk wordt er ook massaal gebruik van gemaakt. In 1974 waren er naar schatting 750.000 abortussen in de VS en tegen 1980 stabiliseert dit aantal zich op anderhalf miljoen per jaar. Dit betekent dat abortus in lagere klassen als contraceptie werd gebruikt. Volgens Levitts berekeningen heeft een typisch kind dat had kunnen geboren worden uit een geaborteerde foetus 50% meer kans dan gemiddeld om arm te zijn en 60% meer kans dan gemiddeld om in een éénoudergezin op te groeien. Beide factoren behoren tot de sterkste voorspellers van een criminele carrière. Vaak zijn het ook tienermoeders die abortus plegen. Uit statistische analyse blijkt dat hun zonen vaker dan gemiddeld in de criminaliteit belanden en dat hun dochters veel vaker dan gemiddeld zelf ook tienermoeder worden. Bovendien is er ander wetenschappelijk onderzoek dat suggereert dat ongewenste kinderen meer dan gewenste kinderen worden verwaarloosd door hun ouders. Het verbod op abortus dat Ceauscescu plots invoerde in Roemenië leidde tien jaar later tot een explosie van het aantal straatkinderen in de straten van Boekarest.

Het verbod op abortus dat Ceauscescu invoerde in Roemenië leidde tot een explosie van het aantal straatkinderen

Toch is Levitt helemaal niet de abortusactivist die vele conservatieven in hem zien. Over het algemeen is hij zeer terughoudend in het trekken van normatieve conclusies uit zijn verklarende analyses. Dubner vertelt ergens dat Levitt zelf een kind verloren heeft en dat hij er eentje heeft geadopteerd. Niet direct het profiel van de abortusmilitant. Levitt ontwikkelt daarenboven een opmerkelijke en ietwat cynische redenering. Economen zijn specialisten in het berekenen van prijzen. Met het beschikbare cijfermateriaal kan Levitt ruwweg de prijs van de criminaliteit berekenen in termen van het aantal abortussen dat nodig is om die te verminderen. Zo blijken honderden abortussen nodig om één moord te vermijden. Levitt besluit dat voor een econoom, die abortus een kwaad vindt – zij het niet het absolute kwaad dat conservatieven ervan maken – dit toch een heel inefficiënte methode van misdaadbestrijding is. Overigens loopt de controverse over Levitts analyse ook na de publicatie van Freakonomics nog voort. In The Economist van 3 december 2005 wordt verslag uitgebracht van een paper geschreven door twee economen van de Amerikaanse Federal Reserve Bank die de statistische analyse van Levitt betwisten op basis van een vermeende fout in het computerprogramma dat hij heeft gebruikt. Ik kan hierover niet oordelen, maar een rekenfout zou voor Levitt ongetwijfeld vervelender zijn dan de moraliserende kritieken van zijn tegenstanders.

In een andere ophefmakende analyse toont Levitt op basis van statistische analyse van wedstrijduitslagen aan dat er zonder enige twijfel fraude en onderhandse afspraken worden gemaakt bij cruciale wedstrijden in de Japanse sumoworstelcompetitie. Klaarblijkelijk is dit de enige manier om die fraude op te sporen. Toen enkele jaren geleden twee sumoworstelaars uit de biecht wilden spreken, werden ze een week voor hun geplande persconferentie vermoord door de Yakuza, de Japanse maffia. Dit is natuurlijk een efficiënte methode om onfrisse zaken toe te dekken. Levitt zou ook gevraagd zijn om de resultaten van de Ronde van Frankrijk te analyseren, om zo eventueel dopinggebruik aan te tonen. Blijkbaar heeft dit (nog) geen resultaat opgeleverd. Levitt is ook eerlijk genoeg om toe te geven dat dit soort onderzoek altijd een hoog risico op falen inhoudt.

Niet al Levitts analyses zijn even spectaculair. Dat vastgoedmakelaars eerder uit zijn op verkopen dan op verkopen tegen de hoogste prijs weten vele Belgen ook wel. Leuk is als dit ook met cijfermateriaal kan worden aangetoond. Levitt heeft op basis van verkoopsgegevens uit Chicago uitgerekend dat vastgoedmakelaars de huizen en flats die ze zelf bezitten gemiddeld 3% duurder verkopen dan gelijkaardige eigendommen van klanten en dat ze er gemiddeld ook tien dagen langer over doen. De verklaring is eenvoudig: de extra inspanning om duurder te verkopen brengt wel veel op voor de verkoper (3% op een groot bedrag is ook al een aanzienlijke som) maar loont nauwelijks voor de makelaar, die slechts een beperkt percentage van de meeropbrengst krijgt.

Dit voorbeeld illustreert Levitts manier van redeneren. Hij werkt vanuit de meest klassieke Chicagotraditie. Economen uit die school, zoals Gary Becker, zien overal ‘homines oeconomici’ aan het werk en ze zijn bekend en berucht om hun verdediging van het ‘economische imperialisme’. Zij menen een economische verklaring te kunnen geven voor het aantal kinderen dat mensen krijgen, het soort huwelijkspartner dat ze kiezen, het gedrag van criminelen of drugverslaafden – allemaal zaken waarvan men vroeger dacht dat ze grotendeels onttrokken waren aan elke economische logica. Menselijk handelen wordt verondersteld te worden bepaald door incentives, een wat moeilijk te vertalen begrip. Die ‘incentieven’ zijn meestal van materiële aard (een verwacht inkomen), maar gaan soms ook om sociale sancties (vlucht voor de afkeuring door anderen) of zelfs om morele drijfveren (het vermijden van gewetenswroeging). Die methodologie die het menselijke handelen verklaart vanuit de perceptie van het eigenbelang door de betrokken actoren, is echter zo vaag dat je er alles mee kunt verklaren. Je kunt altijd wel incentieven bedenken voor geobserveerd gedrag. Als mensen hun eigen inkomen niet maximiseren, dan misschien hun prestige of het geluk van hun kinderen, of ze minimiseren de mogelijke spijt achteraf over een keuze. De grote wetenschapsfilosoof Popper zou zo’n onfalsifieerbare theorie allicht naar de prullenmand verwijzen of naar het domein van de metafysische speculaties. Het is echter precies met dit soort voorbeelden in zijn achterhoofd dat Poppers leerling Lakatos het onderscheid maakte tussen de harde kern van een theorie, die niet voor falsificatie in aanmerking komt, en de [protective belt] die eromheen wordt geconstrueerd en die wel kan worden aangepast. Wat men hierover ook denkt, de methodologie die op zoek gaat naar de krachten die mensen motiveren, biedt ook perspectieven om het handelen van mensen bij te sturen als dat ongewenste gevolgen heeft. Levitts denken hoeft dus niet noodzakelijk te leiden tot een verdediging van het laisser faire of van de ongereguleerde werking van de vrije markt. Het kan ook leiden tot het anders concipiëren van het contract met je immobiliënmakelaar en het kan interessante aanbevelingen voor beleidsmensen inspireren. De theorie op basis waarvan dit gebeurt kan echter slechts verklarende of voorspellende waarde hebben als ze de structuur van de ‘incentieven’ nauwkeurig specificeert.

Levitts denken hoeft niet te leiden tot een verdediging van het laisser faire

Levitt vermeldt wel dat ook morele principes mensen kunnen motiveren, maar als Chicago-econoom heeft hij toch geen al te hoge pet op van de morele motivaties van mensen. Leraars moeten voor hun leerlingen het goede voorbeeld geven, maar als ze weten dat hun school zal worden afgerekend op de resultaten die deze leerlingen halen bij toetsen die door de overheid worden georganiseerd (en als ze weten dat ze daarbij hun baan kunnen verliezen), dan blijken velen geneigd om te sjoemelen bij de organisatie van die toetsen. Opnieuw bewezen door statistische analyse.

Paradoxaal genoeg vond ik precies in Levitts boek, dat de ‘homo oeconomicus’ zo centraal stelt, een bijzonder overtuigend argument voor de kracht van morele motivaties als verklaring van menselijk handelen. Levitt vertelt het verhaal van Paul Feldman, een ambtenaar die lange tijd werkte voor het departement dat de wapenaankopen van het Amerikaanse leger regelde, maar die eigenlijk altijd gedroomd had van een idealistischere baan in de hongerbestrijding. Misschien is het net die jeugddroom die Feldman inspireerde om bij allerlei gelegenheden bagels, een soort droge koeken, mee te brengen voor het personeel van zijn dienst. Ook mensen van andere diensten in hetzelfde gebouw raken verzot op Feldmans koeken. Al snel brengt hij elke dag een flinke lading mee en zet hij in de koffiekamer een doos met gleuf bij de koeken met de vraag om er 1 dollar per geconsumeerde koek in te stoppen, wat ongeveer hun kostprijs vertegenwoordigt.

Die hele zaak is zo succesvol dat Feldman ontslag neemt uit zijn vrij hoge functie en bagels gaat leveren aan honderden afdelingen van ministeries en private bedrijven in Washington, telkens volgens hetzelfde systeem, met een doos erbij om het geld te verzamelen. Leuk voor een econoom is bovendien dat Feldman gedurende vele jaren uiterst nauwkeurige statistieken bijhoudt over de mate waarin mensen in al die diensten effectief betalen voor zijn bagels. Zo krijgt hij een beeld van de eerlijkheid van zijn klanten. Levitt analyseert die gegevens en bevestigt allerlei effecten die Feldman reeds vermoedde. In kleine diensten met meer sociale controle wordt meer bijgedragen dan in grotere diensten met meer anonimiteit. Op verdiepingen waar de hogere kaders werken, wordt minder bijgedragen dan waar lagere bedienden werken. Rond feestdagen en tijdens vakantieperiodes zakt het bijdragepercentage drastisch. Er is minder bedrog op plaatsen waar een goede sfeer heerst, waar mensen hun werk graag doen en een goede relatie hebben met hun baas. Het meest spectaculaire resultaat wat mij betreft is het hoge algemenebijdragepercentage. Op Feldmans eigen dienst was dat 95%. Op diensten waar hij geen chef is en misschien zelfs helemaal niet gekend is, zakt de eerlijkheidsgraad, maar toch niet zo verschrikkelijk veel. Feldman blijkt globaal genomen 87% van het verschuldigde geld te recupereren. Ik veronderstel dat de Amerikaanse koffiekamers er niet anders uitzien dan onze koffiekamers. Er zijn altijd uren dat er niemand is en men ongemerkt koeken kan meenemen. Als dat zo zelden gebeurt – en als klaarblijkelijk ook het geldkistje zelden wordt geroofd, dan betekent dit dat het morele bewustzijn van Feldmans klanten bijzonder hoog is. Ik ben er niet zeker van dat we in Vlaanderen dezelfde graad van eerlijkheid zouden vaststellen. Zou overigens een leuk experimentje zijn. Stof voor een onderzoeksproject aan één van onze universiteiten?

Steven D. Levitt en Stephen J. Dubner, Freakonomics – A Rogue Economist Explores the Hidden Side of Everything, (London, Allen Lane: Penguin, 2005).

Toon Vandevelde is als filosoof en econoom verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen