Deel dit artikel

de oorsprong van het pottenbakken wordt doorgaans verbonden met de introductie van sedentaire levenswijzen en het ontstaan van landbouw en veeteelt. in de grot van xianrendong in china werden echter aardewerkscherven aangetroffen die dateren uit een periode waarin nog niet aan landbouw werd gedaan. die vondst zorgt niet alleen voor een herziening van het traditionele kenniskader, maar toont ook een verrassend samenspel aan tussen de ontwikkeling van technologie en samenlevingsvormen.

Geen neolithicum zonder aardewerk

Jeroen Poblome

Geschiedenis en archeologie zijn vakgebieden die makkelijk tot de verbeelding spreken, zeker bij het brede publiek. Als archeoloog merk ik telkens opnieuw bij lezingen hoe vrijwel iedereen graag mee op stap gaat doorheen het verleden. Vaak vallen toehoorders daarbij terug op een standaard kenniskader. Daar is op zich niks mis mee. Alleen valt het op dat dit referentiekader heel vaak de lessen geschiedenis van de lagere school – en in bepaalde gevallen ook nog de secundaire school – betreft. Ook daar is niks mis mee. Het getuigt duidelijk van het enthousiasme waarmee vele leraren hun verhalen brengen. Het illustreert wellicht ook hoe bepaalde leeftijden zeer ontvankelijk zijn voor kennis van het verleden. Verhalen met mythische proporties over goed en kwaad, en oorlog en vrede prikkelen de fantasie van kinderen. Zo herinner ik me nog – intussen meer dan enkele decennia geleden – de prenten en het verhaal van de ‘Overtocht der Barbaren van de Rijn’ op de laatste dag van het jaar des Heren 406, waarmee de val van het West-Romeinse rijk werd ingeluid. De weerklank van wondere woorden als het ‘West-Romeinse rijk’ was groot, terwijl het effect van de fysieke verschijning van de barbaren op de begeleidende prenten onuitwisbaar was.

Een andere stichtende boodschap van toen was het ‘Ontstaan van Landbouw en Veeteelt’, met het gekende gevolg dat de mens ‘nederzettingen’ begon te bouwen. Dat is nog zo’n fantastisch woord als je het voor de eerste maal hoort. Op de begeleidende prenten zagen die nederzettingen eruit als een lukrake verzameling hutten, ongetwijfeld koloniaal geïnspireerd, waarbij de vrouwen van de eerste landbouwers voor hun hutten in de weer waren met potten waarin de nieuw uitgevonden levensmiddelen werden bereid. Een ongelooflijke aaneenschakeling van stereotiepe beelden, het ene al politiek incorrecter dan het andere, maar ik twijfel er niet aan dat deze beschrijving bij velen nog steeds tot het standaard historisch voorstellingsvermogen behoort. Het is misschien wel jammer om deze jeugdige nostalgie te doorprikken. Toch wil deze bijdrage net dat doen door stil te staan bij de vaak noodzakelijk geachte links tussen de oorsprong van sedentaire levenswijzen, de introductie van landbouw en veeteelt, en de oorsprong van het pottenbakken. Geen neolithicum – want zo heet die periode in het archeologische jargon – zonder aardewerk, want hoe konden toenmalige gemeenschappen immers hun nieuwe granen bereiden zonder potten en pannen?

Het uitgangspunt van dit essay zijn twee artikelen die verschenen zijn in Science in 2012, van respectievelijk Xiaohong Wu en zijn team en van Gideon Shelach. Het is op zich een tour de force om met archeologisch nieuws in Science terecht te komen, maar de ontdekkingen in China waarover het team van Wu rapporteert, zijn dan ook belangrijk. Het gaat om de vondst van aardewerkscherven in een stratigrafische context (dus betrouwbaar dateerbaar) in de grot van Xianrendong in het noordelijke deel van de Jiangxi provincie. Volgens hun analyse kunnen die scherven geassocieerd worden met groepen jagers-verzamelaars op het einde van de laatste ijstijd, en dus nog niet met een op landbouw gebaseerde samenleving. Sinds de jaren 1960 worden er geregeld opgravingen georganiseerd in deze grot, die rijk is aan resten uit het late paleolithicum, dat is de periode net voor het neolithicum. Daarbij worden allerlei artefacten en ecofacten aangetroffen, waaronder dus ook aardewerk. In 2009 richtte de aandacht van het Chinees-Amerikaanse archeologische team zich specifiek op het aanwezige aardewerk, het vaststellen van de integriteit van de vondstcontext via micromorfologische studie van de sedimenten en de absolute datering van het aardewerk via koolstof-14-datering. De datering van het aardewerk wees duidelijk op een periode waarin in die regio nog lang niet aan landbouw werd gedaan.

De kleipasta van het aardewerk was verschraald met kwarts of veldspaat en op lage temperaturen gebakken in een open vuur. Er konden geen volledige vormen gereconstrueerd worden, maar de potten hadden een ronde bodem en een redelijk dikke wand. De recipiënten waren opgebouwd uit plakken of kleiworsten, gemaakt van klei uit de onmiddellijke buurt, en ze waren niet versierd. De buitenzijde van meerdere scherven vertoonde brandsporen, die kunnen wijzen op geregeld contact met vuur in of boven een haard of open vuur. De C14-dateringen werden uitgevoerd op fragmenten van dierenbeenderen, wellicht van daar vaak aangetroffen herten, die in dezelfde archeologische lagen gevonden werden als het aardewerk. De morfologische studie van de lagen toonde geen noemenswaardige verstoringen aan, waardoor de context en de geassocieerde artefacten en ecofacten als integer kunnen worden beschouwd. De 45 beenderstalen werden kruisgedateerd in verschillende Chinese en Amerikaanse laboratoria. Volgens de chronologische analyses was de grot in gebruik tussen 29 000 en 17 500 jaar geleden. Na een onderbreking werd er opnieuw materiaal in de grot geworpen tussen 14 500 en 12 000 jaar geleden. De archeologische contexten in de grot zijn eerder als afval te beschouwen dat het resultaat was van menselijke activiteit op nabije plekken voor de grot. Die plekken werden echter niet gelokaliseerd, en dus ook niet opgegraven.

Het aardewerk van Xianrendong dateert uit een zeer koude periode in de laatste ijstijd, toen er een terugval was in de beschikbaarheid en productiviteit van regionale voedselbronnen

De oudste fragmenten van aardewerk werden aangetroffen in sedimenten die door meerdere stalen absoluut konden worden gedateerd tussen 21 000 en 19 000 jaar geleden. In deze regio van Oost-Azië zou het nog zo’n tien millennia duren vooraleer gewassen werden geteeld en zich een sedentaire levenswijze ontwikkelde op neolithische wijze. In dat opzicht is het aardewerk van de grot van Xianrendong van groot belang. Het zorgt niet alleen voor een herziening van het traditionele kenniskader en de daarmee verbonden historische verwachtingspatronen, maar toont ook met nieuwe gegevens het samenspel aan tussen de ontwikkeling van technologie en de sociale organisatie van gemeenschappen. Het aardewerk van Xianrendong verschijnt immers op het toneel tijdens een zeer koude periode in de laatste ijstijd, toen er een terugval was in de beschikbaarheid en productiviteit van regionale voedselbronnen. De schade op de scherven door blootstelling aan vuur en hitte zou kunnen wijzen op het koken van voedsel, een techniek die toelaat meer schaarse bronnen beter te exploiteren in voedselvoorziening.

Gideon Shelach van de Hebrew University gaat in het begeleidende commentaarstuk in Science verder door op het belang van de studie van de sociale context van deze ‘uitvinding’. (Wellicht correcter, zij het minder spectaculair, kunnen we die ‘uitvinding’ omschrijven als een technologische stap gebed in een socio-economische en ecologische matrix, in dialectische relatie met menselijk gedrag, praktijken en mogelijkheden.) In dezelfde periode van de laatste ijstijd, zo’n 25 000 tot 19 000 jaar geleden, ontwikkelden er zich immers ook andere technieken, zoals de productie van kleine stenen artefacten (microlieten) en maalstenen. Samen maakten deze technologieën het mogelijk een breder pallet van plantaardige en dierlijke voedselbronnen te exploiteren en te bereiden, en dat zeer lang voor de introductie van het neolithicum. Hiermee kan immers voedsel worden bereid dat moeilijk verteerbaar is zonder preparatie, wat toelaat om bijvoorbeeld granen en rijst in het dagelijkse dieet te introduceren.

Het onderzoek legt zich toe op de vraag hoe deze stappen – of meerdere kleine stapjes – uiteindelijk geleid kunnen hebben tot de domesticatie van planten als granen en rijst. Zo kan er worden verondersteld dat verschillende processen meer geleidelijk, maar niet noodzakelijk gelijktijdig verliepen, in een wisselend evenwicht tussen natuurlijke mogelijkheden en beperkingen en menselijke ondernemingszin. Bij het zoeken naar aanwijzingen voor deze vragen is een duidelijke rol weggelegd voor isotopenanalyse op menselijke resten en residu-analyse van bijvoorbeeld aardewerk, waarbij voedingsstoffen geïdentificeerd en veranderingen in dieet gemeten kunnen worden in tijd en ruimte. Voorafgaand onderzoek duidt er alvast op dat de zaken complexer liggen dan een plotse omvattende verandering in de voetsporen van de eerste boeren, zoals vroeger didactisch voorgesteld op de prenten in de lagere school. De verhaallijn is er eerder één van meer geleidelijke verandering, maar met hetzelfde eindpunt voor ogen. Onderzoek op maalstenen uit oostelijk Azië toont bijvoorbeeld aan dat ook eikels of zelfs niet-voedingstoffen zoals pigmenten konden worden vermalen. Gelukkig houdt de hedendaagse archeologie veel meer rekening met ongerijmdheden in bestaande dossiers, om complexiteit beter te kunnen duiden. Zo worden zaken uit het verleden beter op eigen kracht geduid dan gepast in logisch klinkende verhaallijnen van teleologische, en dus bijna voorspelbare evolutie. Technologische verandering, zoals de introductie van aardewerk, beantwoordt dus helemaal niet noodzakelijk aan directe maatschappelijke noden, maar weerspiegelt eerder alle dimensies van samenlevingen, die niet steeds op een eenvoudige manier met elkaar gelijklopen.

De introductie van aardewerk maakte deel uit van processen die aan de basis liggen van de ontwikkeling van culinaire systemen

Zo is het duidelijk dat aardewerk op verschillende plaatsen, onafhankelijk van elkaar, ontwikkeld werd. Aardewerk kon een onderdeel worden van de materiële cultuur in periodes voor of na de introductie van landbouwpraktijken en sedentaire levenswijzen in verschillende gebieden in de wereld. Dorian Fuller en Mike Rowlands, beiden van het University College London, hebben onlangs aangetoond hoe de introductie van aardewerk deel uitmaakte van processen die aan de basis liggen van de ontwikkeling van culinaire systemen, waarbij nieuwe ingrediënten, bereidingswijzen of kooktechnieken hun intrede doen, maar in essentie toevoegingen zijn aan bestaande regionale tradities en culturele systemen. Het diepgaande verband tussen voedsel en culturele tradities verklaart macroregionale patronen van keukens gebaseerd op koken, zoals in oostelijk Eurazië, of gebaseerd op bakken en roosteren, in bijvoorbeeld westelijk Eurazië. Op wereldschaal, en onze prenten uit de lagere school ten spijt, is er geen zinvolle link meer aan te tonen tussen de introductie van aardewerk en het ontluiken van landbouwpraktijken. De oudste keramiek had verschillende functies in verschillende regio’s en getuigt dus van uiteenlopende additieve processen. In het oosten van centraal Zuid-Amerika, noordoostelijk Afrika, het oosten van India en het oosten van Azië is aardewerk beschikbaar lang voor de introductie van landbouwpraktijken. In het westelijke deel van centraal Zuid-Amerika, in het zuidelijke deel van Noord-Amerika, alsook in het westelijke deel van Eurazië daarentegen, ging de ontwikkeling van landbouw de incorporatie van aardewerk dan weer duidelijk vooraf in de tijd, en maakte de nieuwe materiële cultuur de ontwikkeling van andere voedselbereidingen mogelijk. Een algemene vergelijking van het belang van beide mogelijkheden is moeilijk, omdat er telkens regio- en cultuurspecifieke elementen zijn die mee de opname van aardewerk hebben bepaald, maar in het algemeen werd keramiek eerder voor de overschakeling op landbouw geïntroduceerd.

Maaltijden bereiden in aardewerk of ingrediënten vermalen op steen zijn op zich gelijkwaardige alternatieven om etenswaren eetbaar te maken en verschillende smaken te creëren. Daardoor rijst de vraag onder welke omstandigheden welke techniek verkozen werd. Terwijl beide technologieën nu vaak naast elkaar gebruikt worden, werd in bepaalde regio’s één van beide eerst aangetroffen. Hierbij kan archeologisch worden vastgesteld dat die introductie en ontwikkeling aan de basis lagen van langdurige culinaire tradities. Dergelijke evoluties hebben blijkbaar regionaal vastgelegd ‘wat eten is’, en dit resoneert tevens in de desbetreffende wereldbeelden. Zo blijken regio’s zoals oostelijk Azië, waar keramiek gebruikt werd voor het neolithicum, nog steeds gekookt voedsel te verkiezen, waarbij keramiek zijn specifieke rol vervult. In regio’s waar keramiek de domesticatie van plant en dier volgde, zoals in de Levant, wordt voedsel eerder vermalen en geroosterd, waarbij aardewerk op zich geen rol van betekenis hoeft te spelen. In deze laatste regio’s speelden maalstenen duidelijk al een rol in de voedselbereiding lang voor het neolithicum aanbrak, met indicaties voor het verwerken van granen tot bloem en dus wellicht ook voor het maken van brood. In dit gebied zullen de vroege stedelijke samenlevingen van Mesopotamië, Egypte en de Indus zich ontwikkelen, waarin brood een zeer centrale rol speelde in de dagelijkse voeding, en die nog steeds speelt. Wanneer aardewerk geïntroduceerd wordt, vormt dit een goede illustratie van de eerder vermelde adaptieve processen, want de vroege keramiek werd ingeschakeld in de bereiding van brood, en maakte nu de productie van gegist brood mogelijk. Dit opende ook de weg voor een groei in belang van bierproductie en -consumptie in deze gebieden. Vlees werd veelal geroosterd, terwijl keramiek toeliet variatie op tafel aan te bieden in de vorm van gemengde stoofpotten. Maar de meest populaire wijze van vlees bereiden bleven het rooster en het spit.

Fuller en Rowlands stellen tegelijk een interessante link vast tussen voedingsgewoontes en vroege kosmologieën. In Mesopotamië en Egypte was brood niet alleen van belang in de dagelijkse voeding, het was ook een traditionele offergave aan de goden. Het woord ‘eten’ werd in vroege Mesopotamische pictogrammen voorgesteld door een combinatie van de tekens voor mond en brood. In beide samenlevingen waren brood en bier basisvoedsel, waarin de betaling van werkkrachten allerhande werd berekend, maar die ook werden aangeboden aan de goden. Brood blijft een centrale rol spelen in de wereldgodsdiensten die in deze gebieden zijn ontstaan, zoals het jodendom, het christendom en de islam. Ook de populariteit van het roosteren van vlees, eerder dan het koken ervan, komt terug in traditionele offerrituelen voor de vele goden uit deze gebieden. Hierbij stijgt de rook op ten hemel, terwijl het vlees verdeeld wordt onder de deelnemers aan het ritueel ter versterking van de gemeenschappelijke solidariteit. De wijze van offeren wil de goden gunstig stemmen: in deze wereldbeelden zijn de goden steeds ver en buiten bereik, op de berg Olympus of helemaal in de hemel.

Bepaalde wereldbeelden waren in hun ontstaan wellicht geënt op zich ontwikkelende voedingsgewoontes en ontluikende technologieën zoals het oudste aardewerk

In oostelijk Azië daarentegen, waar keramiek en het koken van voedsel sinds oudsher het voedselpatroon bepaalden, staan de goden en ook de voorouders veel dichter bij hun gemeenschappen. In tegenstelling tot broodovens en roosters voor vlees, waarbij alleen de geurende rook de verre goden bereikte, blijven bij het koken de voedingsstoffen vervat in het aardewerk. Dit element van inclusiviteit is de drager van wereldbeelden waarbij goden en goede geesten heel dicht staan bij de gemeenschappen, en waar vele rituelen zich bij voorkeur afspelen in familieverband in relatie met de eigen voorouders. In westelijk Eurazië woonden de goden niet alleen ver, maar de rituelen waren ook gebaseerd op participatie van de voltallige gemeenschap. Het is bijzonder interessant te overwegen hoe dergelijke wereldbeelden in hun ontstaan wellicht geënt waren op zich ontwikkelende voedingsgewoontes en ontluikende technologieën zoals het oudste aardewerk. De consolidatie hiervan heeft gezorgd voor omvangrijke gebieden met in principe zeer conservatieve eetgewoontes, waarbij verandering mogelijk was maar additief werkte en geen gebruiken ten gronde transformeerde. In die zin valt te voorspellen dat de Chinees-Amerikaanse ploeg werkzaam in de grot van Xianrendong hun uitzonderlijke vondst van vroege keramiek en de publicatie ervan in Science niet zullen gevierd hebben met een rondje pita’s van de baas en voor iedereen een pint, maar eerder met een goedgevulde rijstkom en hopelijk ook een goed glas graanwijn.

Dorian Q. Fuller en Mike Rowlands, ‘Ingestion and food technologies: maintaining differences over the long-term in West, South and East Asia’, in: Toby C. Wilkinson, Susan Sherratt & John Bennet (ed.), Interweaving Worlds. Systemic Interactions in Eurasia, 7th to the 1st Millennia BC. (Oxford: Oxbow Books, 2011, 37-60).
Gideon Shelach, ‘On the invention of pottery’, in: Science, 2012, 336, 1644-1645.
Xiaohong Wu, Chi Zhang, Paul Goldberg, David Cohen, Yan Pan, Trina Arpin en Ofer Bar-Yosef, ‘Early pottery at 20,000 years ago in Xianrendong Cave, China’, in: Science, 2012, 336, 1696-1700.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen