Deel dit artikel

sinds 1800 is de omvang en de verspreiding van cultuurgoederen ontzettend toegenomen. cultuurpessimisten vragen zich hierbij af of een cultuur die op een steeds breder publiek wordt afgestemd, niet aan kwaliteit verliest. in The Culture of the Europeans stelt donald sassoon dat de zogenaamde ‘hoge’ cultuur niet ten onder is gegaan in de vloedgolf van de massacultuur, maar net heeft geprofiteerd van de nieuwe media en het nieuwe publiek.

Het Grote Boek over de Europese cultuur

Wessel Krul

The Culture of the Europeans is een optimistisch boek. In de afgelopen twee eeuwen is het aanbod en het bereik van cultuurgoederen oneindig veel groter geworden. Als we Donald Sassoon mogen geloven, is er geen reden waarom er aan die groei een einde zou komen. Wat er omstreeks 1800 aan cultuur bestond – boeken, muziek, theater – had een klein en geïsoleerd publiek. Voor de meeste mensen bleef muziek beperkt tot het zingen op het werk, tot kermissen en dansfeesten en tot het zondagse kerkbezoek. Boeken waren schaars en duur. De meeste gezinnen bezaten niet meer dan de traditionele familiebijbel. Toneel was er alleen in de steden, op tijden dat de werkende bevolking iets anders te doen had. Maar naarmate de welvaart groeide, het niveau van opleiding steeg, de vrije tijd toenam en verkeer en vervoer tot in de verste uithoeken doordrongen, kreeg vrijwel iedereen toegang tot een in omvang en verscheidenheid almaar verder expanderende cultuurproductie.

De immense uitbreiding van het aanbod heeft vaak tot verontruste reacties geleid. Zou de kwaliteit van de cultuur, naarmate die wordt afgestemd op een steeds breder publiek, niet steeds verder afnemen? En zouden de nieuwe mechanische media – de film, de televisie, de grammofoonplaat, de computer – niet de oudere, meer op persoonlijke inspanning en intellectuele vaardigheden gerichte cultuurvormen verdringen? Het zijn bekende overwegingen, die door cultuurfilosofen in vele toonaarden zijn besproken. Sassoon ziet er niets in. De cultuur is op alle niveaus toegankelijker geworden. Er is sinds 1800 niet alleen maar oppervlakkig vermaak bijgekomen. Naar klassieke muziek wordt heden ten dage meer geluisterd dan ooit tevoren. De meesterwerken van de wereldliteratuur zijn overal verkrijgbaar. Zij worden in ongekende oplagen gedrukt, verkocht en waarschijnlijk ook gelezen. De komst van de nieuwe media heeft het spectrum verbreed, maar de erkende hoogtepunten van de cultuur zijn niet verloren gegaan. Door de grammofoonplaat is het concertbezoek niet afgenomen, maar gegroeid. In weerwil van alle voorspellingen is het gedrukte boek nog lang niet verdwenen.

De komst van de nieuwe media heeft het spectrum verbreed, maar de erkende hoogtepunten van de cultuur zijn niet verloren gegaan

In plaats van ten onder te gaan in een vloedgolf van massacultuur is de zogenaamde ‘hoge’ cultuur met die golf meegedreven en heeft zij telkens weer geprofiteerd van de nieuwe media en van het contact met een nieuw publiek. De hedendaagse ‘hoge’ cultuur bestaat evengoed als de massacultuur bij de gratie van een zich voortdurend uitbreidende productie van cultuurgoederen. De grens met de algemene cultuurconsumptie is niet te trekken. Wie een cd koopt met muziek van Mozart of Schönberg of een opname daarvan downloadt, maakt gebruik van dezelfde cultuurmechanismen als iemand die dit doet met een rap- of hiphopopname. Het gaat erom dat het aanbod vrijwel onbeperkt is en dat iedereen tot zoveel mogelijk cultuuruitingen toegang heeft. Daardoor kan iedereen een belangrijk deel van zijn of haar leven naar eigen smaak vormgeven en dat desgewenst ook naar eigen inzicht veranderen.

Sassoon heeft, anders dan in vele bestaande cultuurhistorische werken gebeurt, niet willen navertellen hoe bepaalde cultuurvormen zich in de industriële samenleving handhaafden, maar hoe cultuurproducten als zodanig in het leven van steeds meer mensen een voortdurend grotere plaats zijn gaan innemen. Hij doet dit in een opgewekte stijl die zijn werk ondanks de omvang gemakkelijk leesbaar maakt. Het is verbazend hoeveel materiaal hij uit allerlei hoeken heeft bijeengebracht. Door de vele overzichten, lijstjes en tabellen, maar ook door de rijkdom aan anekdotes, is The Culture of the Europeans in de eerste plaats een dankbaar naslagwerk. Vele van zijn hoofdstukken geven een kort en handzaam overzicht van de opkomst en verbreiding van een cultuurfenomeen, zoals de eerste literaire bestsellers, de enorme expansie van kranten en tijdschriften in de negentiende eeuw, de bloeitijd van de opera, het theater, de bioscoopfilm of de grammofoonplaat.

De gestage groei van de markt voor cultuurproducten is door de autoriteiten niet altijd vanzelfsprekend geaccepteerd. Dikwijls heeft de staat geprobeerd bepaalde ontwikkelingen tegen te gaan of voor eigen doeleinden te gebruiken. Dit lukte gemakkelijker wanneer het cultuurproducten betrof die hoe dan ook slechts een klein publiek interesseerden. Sassoon besteedt uitgebreid aandacht aan vormen van censuur en repressie, zowel op politieke als morele gronden. Bekende voorbeelden zijn de processen tegen Baudelaires Fleurs du Mal en tegen Flauberts Madame Bovary in 1857, en het langdurige verbod dat in Groot-Brittannië gold tegen Joyces Ulysses en D.H. Lawrences Lady Chatterley’s Lover. Onder de dictaturen van de twintigste eeuw, die de ambitie hadden het hele leven te doordringen en die daarom totalitair worden genoemd, zijn de meest intensieve pogingen ondernomen om het aanbod van cultuurgoederen naar het inzicht van de machthebbers te reguleren. Maar fascisme en nationaalsocialisme zijn er volgens Sassoon evenmin als het communisme ooit in geslaagd om het mechanisme van vraag en aanbod volkomen te ontwrichten. In Hitler-Duitsland schoof de officiële ideologie Anton Bruckner naar voren als de meest gewenste componist van symfonische muziek, maar Sassoon berekent dat Johannes Brahms altijd nog tweemaal zo vaak werd gespeeld.

Uiteindelijk triomfeerde een cultuur waarin zoveel mogelijk consumenten van een zo groot mogelijk aanbod van cultuurgoederen konden profiteren. Sassoon, die eerder een geschiedenis van het socialisme publiceerde, beschrijft dit als uitkomst van een ontwikkeling die op talrijke hindernissen stuitte, maar uiteindelijk onstuitbaar bleek en dat waarschijnlijk ook in de toekomst zal blijven. De wereldwijde communicatie via het internet heeft eerdere cultuurproducten, teksten, afbeeldingen, muziek, niet overbodig gemaakt of overvleugeld, maar hun bereik juist nog verder vergroot. Daarmee is niet zoiets bereikt als de ‘verheffing van de arbeidersklasse’, maar wel een samenleving waarin iedereen die deel wil hebben aan welk aspect van de cultuur dan ook daar in beginsel toegang toe heeft. Sassoon vindt dit een indrukwekkende verworvenheid, die hem de meer dan duizend vijfhonderd bladzijden van zijn boek met enthousiasme vervult.

Is The Culture of the Europeans nu de ideale geschiedenis van het Europese culturele systeem? Daarvoor is het boek te grillig van structuur en te veel een aaneenschakeling van uiteenlopende onderwerpen die op zeker moment door de auteur interessant werden gevonden. Sassoon is een academicus met veel buitenlandse ervaring. Hij heeft lang in Italië gewerkt en ontleent een deel van zijn gegevens aan de Italiaanse geschiedenis. Maar hij betrekt zijn materiaal graag uit zoveel mogelijk streken, zodat de lezer statistieken krijgt van theaterbezoek uit het ene land, boekverkoop uit het volgende en televisiekijken uit weer een ander. Bovendien maakt hij graag omtrekkende bewegingen. Hij begint bijvoorbeeld een hoofdstuk met de kunstmatige schepping van een nationale identiteit in de na 1918 onafhankelijk geworden Europese landen, komt dan op het probleem van de censuur in democratische staten, probeert vervolgens een definitie van pornografie, betoogt dan dat het zogenaamde totalitarisme nooit werkelijk totalitair kon zijn, en besluit met een beschouwing over de onverbiddelijkheid van de werking van de markt. Soms lijkt het of hij met dit werk zijn Grote Boek over Alles heeft willen schrijven

Maar tegelijkertijd is er veel dat ontbreekt. Sassoon laat de beeldende kunst buiten beschouwing. Dit is alleen al merkwaardig vanwege de prominente plaats die het visuele element in de hedendaagse cultuur inneemt. De beeldende kunst, meent Sassoon, maakt unieke objecten. Daarmee onttrekt zij zich aan het grote proces van cultuurverbreiding dat zich sinds 1800 heeft voortgedaan en dat werd voortgestuwd door telkens nieuwe vormen van vermenigvuldiging. Bovendien is het kunstbegrip gedurende de laatste eeuw ingrijpend veranderd, wat wellicht samenhangt met dit streven naar het eenmalige. De literatuur, het toneel, de muziek van vandaag staan onmiskenbaar in een doorlopende traditie. Jane Austen zou de meeste hedendaagse romans nog altijd als een roman herkennen. De stukken van Samuel Beckett blijven zichtbaar een toneelstuk. Mozart zou de muziek van de Beatles misschien niet hebben bewonderd, maar wel als muziek hebben ervaren. Het is echter twijfelachtig, stelt Sassoon, of Michelangelo een hedendaags kunstwerk zelfs maar als kunstwerk zou kunnen zien.

Zou Bach werkelijk denken dat een metal-, house- of technoband iets soortgelijks doet als hij deed, weliswaar met andere middelen maar binnen hetzelfde medium?

Het argument overtuigt niet. Zou Johann Sebastian Bach, als hij op aarde terugkeerde, werkelijk denken dat een metal-, house- of technoband iets soortgelijks doet als hij deed, weliswaar met andere middelen maar binnen hetzelfde medium? Lord Byron of John Keats zouden van de bedoelingen van sommige hedendaagse dichtkunst niet veel hebben begrepen. Zouden zij dit werk dan wel als poëzie herkennen? Maar afgezien van dit soort onbewijsbare speculaties laat Sassoon met de beeldende kunst een zeer breed terrein buiten beschouwing waarop het proces van expansie en vermenigvuldiging zich even sterk heeft voorgedaan als op de terreinen die hij wel behandelt. Te denken valt niet alleen aan de opkomst van het geïllustreerde kunstboek, de lithografie, de fotografie, de reclame en het affiche, maar ook het massale bezoek aan musea en tentoonstellingen. Als reproductie en toegankelijkheid de sleutelwoorden zijn van de moderne cultuurontwikkeling, mag de toename van het visuele materiaal niet ontbreken.

Er is bovendien aan Sassoons geloof in onweerstaanbare vooruitgang een aspect van politieke luchthartigheid. Het hele boek is in zekere zin een commentaar op het beroemde essay van Walter Benjamin over ‘het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid’. Benjamin meende, met zijn mengeling van nostalgie en communistisch heilsvertrouwen, dat de vermenigvuldiging weliswaar het unieke van het handgemaakte kunstobject teniet zou doen, maar tegelijkertijd een technologische kunst in het leven zou roepen die altijd effectief zou blijven, ongeacht hoeveel exemplaren ervan in omloop zouden zijn. Met andere woorden, mensen zouden niet meer naar musea of concerten gaan, want zij hadden aan reproducties en grammofoonplaten genoeg; maar zij zouden in de film het werkelijk moderne collectieve medium herkennen. Dit was immers oneindig reproduceerbaar en toch altijd authentiek, want geen afbeelding of weergave van iets anders.

Sassoon stelt vast dat de reproductie het unieke van het kunstwerk volstrekt niet heeft vernietigd

Sassoon stelt vast dat de reproductie, anders dan Benjamin verwachtte, het unieke van het kunstwerk volstrekt niet heeft vernietigd. De vermenigvuldiging van opnamen en weergaven heeft het museum- en concertbezoek alleen maar doen toenemen. Hoe vaker iets wordt afgebeeld, hoe meer het als origineel aan bijzonderheid lijkt te winnen. Dit geldt voor een schilderij evengoed als voor een levende film- of popster. Daarmee leven we in de beste van alle werelden, want voor Benjamins heimwee was geen reden, maar wel voor zijn vooruitgangsgeloof. Dit geldt zelfs voor de film. Door de introductie van de televisie is het bioscoopbezoek tot in de jaren 1980 steeds verder achteruitgegaan. Maar de laatste decennia neemt het weer sterk toe: tv, video en dvd lijken juist een nieuw verlangen te wekken naar de ‘echte’ film.

Sassoon lijkt daarom te denken dat alles wat reproduceerbaar is, bijdraagt tot de democratie. Het begrip ‘totalitarisme’ is onhoudbaar, meent hij, want ook onder fascistische en communistische regimes ging de verbreiding van cultuurgoederen door als een zelfstandig proces, dat maar in beperkte mate door de machthebbers kon worden gestuurd. Het contrast met de bestaande cultuur was ook veel minder scherp dan vaak is verondersteld. In de communistische landen werd het burgerlijke artistieke en literaire erfgoed van de negentiende eeuw zorgvuldiger in stand gehouden dan in het Westen, dat zich zo graag op deze traditie beriep. De Duitse cultuur van de jaren 1930 was voor het overgrote deel een voortzetting van de cultuur van alledag, die zich al vóór Hitlers aantreden had ontwikkeld. Steeds geldt de regel dat de cultuurproductie waar het meeste vraag naar is en waarvoor in brede kring begrip bestaat de overhand krijgt. Die is gewoonlijk juist niet geladen met ideologische begrippen. De regisseur Vsevolod Meyerhold was de beste communist, maar het Sovjetbewind steunde uiteindelijk niet hem, maar de veel traditionelere Konstantin Stanislavski.

Het optimisme van Sassoon is onmiskenbaar geïnspireerd door de politieke ontwikkelingen van de jaren 1990, de val van de Muur, het diskrediet van het communisme als politiek systeem, de triomf van de marktwerking. In zijn vertrouwen dat de almaar bredere toegankelijkheid van cultuurproducten tot meer redelijkheid en wederzijds respect zal leiden is hij geneigd de mensen te vergeten die in dit proces als pioniers zijn opgetreden tegen de conventies en de onwil van machthebbers. De culturele avant-gardes spelen in zijn boek geen rol, evenmin als een zelfstandige categorie van intellectuelen. Toch zijn hier veel mensen bij die slachtoffer zijn geworden in de strijd om een openbaarheid die later gemeengoed werd. Sassoon staat in dit opzicht geheel in de traditie van Hegel. Het gaat hem om het onvermijdelijke en onstuitbare proces, niet om de bijkomende tragiek van het individu.

Dat de cultuur zich in twee eeuwen op enorme schaal heeft uitgebreid, wordt in The Culture of the Europeans overtuigend aangetoond. Maar hoe zit het nu met de kwaliteit van die cultuur? Is veel van wat er nu wordt aangeboden niet bedoeld om mensen van het denken af te houden, eerder dan hen van de waarde van hun persoonlijke leven te overtuigen? En heeft de grootschalige reproductie tot meer diversiteit, of tot een grotere gelijkvormigheid geleid? Sassoon verschuilt zich in zijn conclusie achter het denkbeeld dat de historicus slechts verzamelt en beschrijft, maar niet oordeelt. Of het gehalte van de Europese cultuur is toegenomen of gedaald, moeten anderen beslissen. Zou een historische vergelijking daartoe echter niet juist een geschikt aanknopingspunt bieden? Niet iedereen zal worden overtuigd door Sassoons beeld van een triomftocht van de vermenigvuldiging. Wellicht is zijn optimisme niet meer dan de stemming van een bepaald historisch ogenblik. Maar zijn boek blijft een fascinerende vindplaats van de meest uiteenlopende gegevens, van tabellen tot anekdotes, over de Europese cultuurproductie van de laatste tweehonderd jaar.

Donald Sassoon, The Culture of the Europeans. From 1800 to the Present (London: Harper/Collins 2006).

Wessel Krul is als historicus verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen