Deel dit artikel

de val van de berlijnse muur in 1989 sloot een episode af in de europese geschiedenis: de vernietigende krachtmeting tussen communisme en fascisme was voorbij. oost-europa kon opnieuw aansluiting vinden bij de rest van het continent. in Postwar nuanceert tony judt nu ook de betekenis van de holocaust voor de europese identiteit en voert hij een pleidooi tegen de ‘geïnstitutionaliseerde herinnering’.

Het huis van de levende doden

Georgi Verbeeck

In december 1989 op het perron van de Weense Westbahnhof vatte de Brits-Amerikaanse historicus Tony Judt naar eigen zeggen het idee op om een geschiedenis van Europa te schrijven. Het was nauwelijks een paar weken na de val van de Berlijnse Muur en op het nieuws werd melding gemaakt van de gewelddadige revolutie in Roemenië. Het laatste stalinistische bolwerk in Europa stond op het punt te verdwijnen. Voor Judt vloog de uil van Minerva weer uit. Een episode in de geschiedenis van Europa was afgesloten. Met de val van het communisme verdween ook de lange schaduw van de Tweede Wereldoorlog. Een continent had een episode in zijn geschiedenis afgesloten en kon zich op een nieuwe toekomst bezinnen.

Zestien jaar later verscheen Postwar. A History of Europe since 1945. De auteur ervan toont zijn onbetwiste formaat: hij is erudiet, scherpzinnig en steeds met een onafhankelijk oordeel. Het boek is goedgeschreven en voor iedere geïnteresseerde leek toegankelijk. Het ademt de doorleefdheid van de gepassioneerde waarnemer van zijn tijd. In de internationale pers werd het boek als een ‘magistrale synthese’ onthaald. Anderen echter hadden het over Judt als een terrible simplificateur van de Europese geschiedenis, of over een moralist die in politiek opzicht achterhaald is. Nog anderen vonden dat er in dit veel te dikke boek eigenlijk niets nieuws staat. Judt heeft vooral een persoonlijk boek geschreven waarin zijn eigen biografie duidelijk doorschemert. Een grote vertrouwdheid met de Franse cultuur en geschiedenis, zijn Joodse achtergrond en zijn huidige ‘Europese missie’ in de Verenigde Staten, een bekommernis om de culturele integratie van Oost en West, de politieke erfenis van zijn jeugd: dit alles heeft een stempel op zijn werk gezet. Wie daar moeite mee heeft, wordt van antwoord gediend door Judts kritische recensent Norman Davies in The Guardian: dit is ‘history-writing with a human face, as well as with brainpower’.

Tony Judt werd in 1948 in Londen geboren. Hij hoorde tot de verwende generatie die opgroeide in de jaren vijftig en zestig. Ze profiteerde van een boomende economie en een groeiende verzorgingsstaat. Het was de tijd van het verlichte Labour reformisme. Oorlog en ellende lagen ver weg of bleven uit het gezichtsveld van een welvarend continent. Judt genoot een opleiding eerst in Cambridge en later in Parijs. In het midden van de jaren zestig kwam hij in de ban van een radicale linkerzijde, die in Parijs en in andere hoofdsteden het conservatieve establishment de stuipen op het lijf joeg. Zijn belangstelling voor de Franse culturele warlords was geboren. In het begin van de jaren tachtig zagen linkse fellow-travellers, nu sterk getemperd in hun radicalisme en utopische denken, voor het laatst hun kans schoon met het eerste presidentschap van François Mitterand. De opflakkering van socialistisch enthousiasme was echter van korte duur. Over het geflirt van Franse intellectuelen met het communisme schreef Judt een uitstekende studie, Past Imperfect (1992). Hij verdiepte zich in de geschiedenis van het Franse socialisme en in de omgang met het oorlogsverleden. De liefde voor het oude continent en voor la grande nation weerhielden hem er echter niet van om zijn academische carrière voort te zetten aan de overkant van de Atlantische Oceaan. In 1994 richtte hij het Remarque Institute for the Study of Europe op, dat verbonden werd aan de City University of New York. Sindsdien is hij er directeur en hoogleraar Europese Studies. Met het instituut, genoemd naar de Duitse exilauteur Erich Maria Remarque, wil hij de kennis over Europa bij de Amerikanen bevorderen. Judt stelde vast dat de kloof tussen de twee continenten alleen maar toeneemt en dat Europa een steeds geringere rol speelt in de globale politiek van de Verenigde Staten. Judt is er de man niet naar om zich in de ivoren toren van het academische bedrijf op te sluiten. Regelmatig mengt hij zich in debatten over de rol van de Verenigde Staten of de toekomst van Europa. Hij is een typische liberal intellectual van de Amerikaanse oostkust die voortdurend de regering van Bush en haar neoconservatieve buitenlandse beleid onder vuur neemt. Net zoals Timothy Garton Ash kan men ook hem een trans-Atlantische intellectueel noemen met stevige wortels in Europa. Zijn afkeer voor de Bush-administratie heeft duidelijke sporen achtergelaten in zijn geschiedenis van Europa.

Europa speelt een steeds geringere rol in de globale politiek van de Verenigde Staten

Op zich is het uitgangspunt van Postwar niet nieuw. Het bondgenootschap dat nazi-Duitsland had verslagen, viel uiteen in een jarenlang durende Koude Oorlog. Het Westen herrees uit de puinen van de Tweede Wereldoorlog, terwijl het Oosten wegdeemsterde achter het IJzeren Gordijn. De vierenveertig jaren na de nederlaag van nazi-Duitsland kunnen worden beschouwd als een langgerekte interim-periode. Al die tijd bleef Europa in de greep van een naoorlogse parenthesis, een unfinished business van een conflict dat geëindigd was in 1945 maar waarvan de nasleep nog decennia zou duren. De Koude Oorlog kan volgens Judt worden gelezen als het laatste kapittel in de geschiedenis van de grote Europese Burgeroorlog sinds het uitbreken van de Russische Revolutie. Die burgeroorlog – de krachtmeting tussen communisme en fascisme – verwoestte het Europese continent en zijn beschaving. Communisme en fascisme richtten de democratie en de multiculturele samenleving ten gronde. Dit is een visie op de geschiedenis van de twintigste eeuw die niet zoveel verschilt van die van Eric Hobsbawm, François Furet of Ernst Nolte. In het werk van al die gerenommeerde historici speelde de titanenstrijd tussen de twee grote totalitaire utopieën een centrale rol.

Wat 1945 betekende voor West-Europa, betekende 1989 voor Oost-Europa. Met de val van de Berlijnse Muur was de uitgestelde bevrijding van heel Europa een feit. Het oosten van Europa vond opnieuw aansluiting bij de geschiedenis van het continent, bij de tradities die door fascisme en communisme waren afgebroken. Niet de vrije markt, noch de American Dream triomfeerde in de herfstdagen van 1989, maar wel een certain idée de l`Europe. Lang voor de komst van het communisme was de oostelijke helft van het continent zich duidelijk bewust van zijn Europese identiteit. Onder de drukkende mantel van de Sovjetheerschappij mijmerden dissidente intellectuelen over de gemiste aansluiting bij West-Europa. Herstel van de eenheid van een continent en het verlangen naar de normaliteit van een modern leven waren de keerzijden van eenzelfde medaille. Het alternatief voor het communisme was niet het kapitalisme, maar Europa.

Judt is een onversneden eurofiel. De rol van de Verenigde Staten moet in zijn ogen niet al te hoog worden ingeschat. Het naoorlogse herstel van Europa was volgens hem op de eerste plaats de verdienste van het continent zelf, en van politieke leiders als Churchill, De Gaulle en Adenauer. Het moet voor Judts Amerikaanse lezerspubliek vreemd overkomen dat de verdiensten van de Verenigde Staten systematisch naar beneden worden gehaald. De ondergang van het communisme is niet door Reagan of Bush sr. bewerkt, zoals vele Amerikanen volgens Judt nog steeds denken, maar door Michaël Gorbatsjov. Gorbi is de echte held. Hij en niemand anders heeft het communisme ten grave gedragen, willens en wetens. Daar past dan ook niet te veel eerbetoon voor Lech Walesa of voor Johannes Paulus II bij. Judt wordt niet moe om de kloof tussen Amerika en Europa te benadrukken. Eerder toevallig, door het ongeluk van de Tweede Wereldoorlog, zijn West-Europa en de Verenigde Staten in een gemeenschappelijk ‘westers bondgenootschap’ verzeild geraakt. Die onnatuurlijke historische alliantie heeft dan ook niet lang standgehouden. Ze begon met Pearl Harbour en eindigde met de val van de Berlijnse Muur.

De Holocaust geldt sinds Neurenberg als referentiepunt voor andere misdaden tegen de mensheid

Pas echt goed op dreef komt Judt in een bevlogen afsluitend essay dat hij aan de betekenis van de Holocaust voor de identiteit van het huidige Europa wijdt – ‘From the House of the Dead’. Heinrich Heine had aan het begin van de negentiende eeuw vastgesteld dat voor joden de bekering tot het christendom de enige mogelijkheid was om in de Europese samenleving te worden opgenomen. Het doopsel heeft die functie verloren en is vervangen door de exterminatie. De uitroeiing, of beter gezegd de erkenning ervan, is het toegangsticket tot de gemeenschap van beschaafde Europese naties geworden. ‘Auschwitz’ als ijkpunt voor de ‘identiteit van Europa’. Wie dat niet erkent, blijft een internationale paria. De Holocaust, en de mate waarin die wordt erkend, geldt sinds Neurenberg als referentiepunt voor andere misdaden tegen de mensheid. Zo zal Europa Turkije zorgvuldig in het oog blijven houden, in het bijzonder voor wat zijn bereidheid betreft om de genocide op de Armeniërs te erkennen. De Serviërs worden afgerekend op de wijze waarmee zij met hun verantwoordelijkheid voor de gruwelen tijdens de Joegoslavische burgeroorlog omgaan. Roemenië kan pas toetreden als volwaardig lid van de Europese familie als het ongecompliceerd schuld bekent voor zijn eigen aandeel in de Jodenvervolging. De herinnering aan Europa’s dode Joden is de definitie zelf en de garantie voor de herstelde humaniteit van het Europese continent geworden.

Het is ooit anders geweest en Judt toont aan dat wat we nu als de ‘iconisering’ van de Holocaust ervaren, in feite een recent fenomeen is. Nog lang na de Tweede Wereldoorlog stelde Hans Magnus Enzensberger vast dat Europa zich verborgen hield achter een muur van collectieve amnesie. Frankrijk bleef gevangen in zijn ‘Vichy-syndroom’ en ook andere naties verdrongen iedere vorm van nationale verantwoordelijkheid. Het enige land dat zijn verantwoordelijkheid niet kon ontlopen – wel minimaliseren of verdringen, maar niet op andere afwentelen – was Duitsland. Het is verademend vast te stellen dat Judt de inspanningen van Duitsland in dit zestig jaar durende rijpingsproces wel positief in het licht plaatst. ‘Duitsers verdringen hun verleden’ – het is de mantra van de ignorant. In Duitsland denkt niemand er bijvoorbeeld serieus aan om de Jodenuitroeiing in de schoenen van Litouwse of Hongaarse fascisten te schuiven. In zowat alle andere landen echter is de verbindingslijn tussen de eigen collaborerende administratie en de vernietigingskampen lange tijd onzichtbaar gebleven.

Wat Judt hier te melden heeft, is natuurlijk niet echt nieuw. In zijn essay echoot het pleidooi na van Habermas die in de jaren tachtig hamerde op de noodzaak om de erkenning van Auschwitz als basis voor de naoorlogse West-Duitse democratie te zien. Judt gaat gelukkig verder dan het verlichte dogmatisme van Habermas. Men kan niet verwachten dat iedere nieuwe generatie jonge Duitsers in de schaduw van Hitler blijft leven. De permanente herdenking van de Holocaust begint haar keerpunt te bereiken. Stilaan verglijdt de aandacht naar het lijden van de Duitsers zelf tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vertriebene en slachtoffers van de geallieerde Luftkrieg concurreren er met de doden en overlevenden uit de concentratiekampen. Nog belangrijker: het inzicht groeit dat de obsessie met de Holocaust de geschiedenis zelf verdringt. Wat een perspectief van nu is, doet niet noodzakelijk recht aan de beleving van toen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging het de overgrote meerderheid van de bevolking in de Europese landen om veiligheid, om normaliteit, om lijden en overleven. Het ging evident [niet] om het lot van de Joden. Wie de Tweede Wereldoorlog herleidt tot de Vernichtungskrieg van de nazi’s en het Joodse lijden al het andere in de schaduw laat stellen, doet aan herinneringspolitiek en [niet] aan geschiedschrijving.

Vertriebene en slachtoffers van de geallieerde Luftkrieg concurreren er met de doden en overlevenden uit de concentratiekampen

Men kan zich de vraag stellen of het centraal stellen van de Holocaust wel zo algemeen aanvaard is als Judt wil doen voorkomen. In Oost-Europa is de situatie veel ingewikkelder en is er sprake van concurrerende geschiedenisbeelden. De val van het communisme heeft er een kluwen van bittere herinneringen achtergelaten. Hier is niet steeds duidelijk of rechtsherstel en verwerking van het verleden betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog of op de jaren onder Sovjetoverheersing. Ook het taboe op de vergelijking tussen communisme en fascisme, iets waar Habermas zo voor beducht was, is weggevallen. Dat heeft zeker westerse intellectuelen met een linkse signatuur in verwarring gebracht. Die zijn met name lange tijd het communisme als een spijtige ontsporing van een humanistische erfenis blijven beschouwen. Niet weinigen in Centraal- en Oost-Europa zullen er juist de consequentie van een criminele pathologie in zien. In dat laatste geval moet het net als de Holocaust een centrale plaats in onze herinnering innemen en als ‘waarschuwing voor de toekomst’ gelden. ‘Denken aan het verleden’ wordt in Europa een wel erg asymmetrische onderneming. De collectieve herinnering in Europa vertoont dus veel minder eenheid dan sommigen zouden willen hopen.

Judts essay is een verademing voor wie stilaan genoeg heeft van de overdosis aan ‘herinnering’ in onze hedendaagse cultuur. Na de Tweede Wereldoorlog was ‘vergeten’ lange tijd een voorwaarde voor materieel herstel. Sinds 1989 is geïnstitutionaliseerde herinnering een way of life geworden. Herinneringen als zodanig zijn echter slechte leermeesters en brengen ons meestal niet veel dichter bij het verleden zelf: ze belichten het ene en verdonkeremanen het andere. Vergeten en ontkennen zijn noodzakelijk voor de geestelijke gezondheid van een samenleving. Men kan pas met het verleden beginnen te leven als men het ook voorgoed heeft afgesloten. Dit is wat zestig jaar moeizame Vergangenheitsbewältigung in Duitsland heeft geleerd. Dit is wat Frankrijk nu na zijn ‘Vichy-syndroom’ ondergaat, en wat landen als Polen en Spanje spoedig zullen meemaken. De historicus kan tevreden zijn met Judts apologie voor zijn vak. De geschiedenis zelf – niet de herinnering – is de echte onttoveraar van deze wereld.

In de lijn van Habermas kwamen velen lange tijd in de verleiding om in een permanente herinneringsarbeid een garantie voor democratische maturiteit te zien. Alleen een kritische verwerking van het verleden maakte de acceptatie mogelijk van de universalistische waarden die in de grondwetten van bijna alle Europese landen verankerd liggen. Dat is echter geen garantie gebleken tegen de opkomst van vele moderne kwalen: racisme, etnisch nationalisme, sektarisch geweld. Intellectuelen die geloofden dat de herinnering aan de fouten uit het verleden een waarborg boden voor een betere toekomst, kwamen meermaals bedrogen uit. Ze stonden daarenboven volslagen machteloos tegenover nieuwe uitdagingen. Men kan dit argument ook tegen het gebruik van de Holocaust in de constructie van een Europese identiteit keren. De herinnering aan de Holocaust wordt een ideologisch sjabloon, een toegangsticket tot de Europese superstaat van welvaart en vooruitgang. De Europese Unie grondvesten op de permanente herdenking van de crematoria van Auschwitz is zinloos. Als een soort moreel project is het bewonderenswaardig, maar het doet geen recht aan de geschiedenis(sen) van Europa.

Tony Judt, Postwar. A History of Europe Since 1945. (New York: The Penguin Press 2005).

Georgi Verbeeck is als historicus verbonden aan de Universiteit Maastricht en de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen