Deel dit artikel

het is allemaal te bewonderen in de huizen van de toekomst: koelkasten met voorraadbeheersing, badkamerspiegels waarop het laatste nieuws verschijnt en wasmachines met afstandsbediening. ondanks alle beloftes van tijdswinst en comfort dringen nieuwe technologieën echter nauwelijks door in het gemiddelde huishouden. terwijl de industrie zich nog het hoofd breekt, werpt onderzoek uit diverse disciplines al een licht op de reden voor die gemiste kansen.

Het huis van de toekomst

Hilde Heynen

Sinds Edward Bellamy in 1888 in zijn Looking backwards een toekomst beschreef waarin het huishouden op een collectieve leest geschoeid zou zijn en alle consumptiedromen waargemaakt, is het huis van de toekomst een evergreen gebleven. Het duikt op in utopische en feministische literatuur, in films en TV-series, in advertentiecampagnes en op het internet. Het wordt ook effectief gebouwd, in evenzovele proefexemplaren als er investeerders zijn die geloven in de commerciële mogelijkheden van een bepaalde versie. In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw experimenteerden architecten als Le Corbusier, Richard Buckminster Fuller en Jean Prouvé met ‘woonmachines’ die gebruikmaakten van revolutionaire grondplannen (geen kleine hokjes meer, maar grote, vrij indeelbare ruimten), nieuwe materialen (beton, staal, aluminium, nadien ook plastic) en nieuwe voorzieningen (ingebouwde keukens en badkamers).

In de jaren vijftig en zestig maken TV-series als The Jetsons een groot publiek vertrouwd met een toekomstbeeld waarin huishoudelijke taken overgenomen worden door rondsnorrende robots. In diezelfde periode werden er in tentoonstellingen allerhande iets meer realistische versies van ‘het huis van morgen’ gebouwd, waarbij de voornaamste toekomstkwaliteit lag in gadgets als een eettafel die na een druk op de knop in de grond verzonk, of gordijnen die volautomatisch dichtgingen als het donker werd. In de jaren negentig trachtte een goeroe als Bill Gates consumenten te overtuigen van de zegeningen van een totaal gemediatiseerde en vernetwerkte woning. De meest recente campagnes concentreren zich dan ook op de promotie van domotica in de zogenaamde ‘intelligente woningen’ (smart homes).

Wat bij dit alles opvalt, is de geleidelijke verschuiving van een toekomstbeeld waarin alles radicaal nieuw en anders is naar een visie waarin de technologie enkel dient om bestaande verhoudingen beter te ondersteunen. Bij Bellamy en bij de vroege modernisten in de architectuur vormde het huis van de toekomst de kwintessens van een nieuwe, klassenloze samenleving waarin de sociale verhoudingen en rollenpatronen totaal herzien zouden worden. Die revolutionaire en utopische connotatie is geleidelijk aan afgebouwd, en de meer recente versies van het huis van morgen stellen de geïnteresseerden gerust dat ‘sommige dingen nooit zullen veranderen’ (General Motors’ Design for Dreaming uit 1956). Sinds de jaren vijftig worden toekomsthuizen dan ook typisch geconcipieerd voor suburbane gezinnen met jonge kinderen, waarin beide ouders werken (vader natuurlijk meer dan moeder) en waarin het familieleven een behaaglijke en stimulerende omgeving aangeboden krijgt.

Een uitzondering op deze tendens vinden we in de intrigerende roman He, She and It van Marge Piercy (1991). Dit toekomstverhaal speelt zich af in het midden van de eenentwintigste eeuw en concentreert zich op het wedervaren van een cyborg in een zogenaamde ‘freetown’ – een van de weinige plekken op aarde die niet onder de jurisdictie van een multinational vallen. De emotionele weerstand die de cyborg oproept bij medebewoners van de stad, wordt gecontrasteerd met de totaal acceptabele figuur van het intelligente huis. Zo’n huis vormt een zeer krachtige computer die uitermate zelfstandig het hele huishouden beheert. Het huis zorgt niet enkel voor licht en warmte, maar ook voor beveiliging, bevoorrading, kinderverzorging en -opvoeding, emotionele ondersteuning en entertainment. Het wordt bewoond door een veelvoud van huishoudensvormen, waarbij singles, nieuwsamengestelde gezinnen, grootmoeder-kleinkindcombinaties en andere varianten schering en inslag zijn. In Piercy’s verhaal zijn computerhuizen met een superieure intelligentie aanvaardbaar omdat ze niet mobiel zijn, en dus hoe dan ook geen competitie aangaan met hun bewoners. Het is pas wanneer een cyborg gelijkaardige kwaliteiten gaat belichamen in een antropomorfe vorm, dat het misgaat.

Piercy’s beeld van het intelligente huis mag dan al intrigerend zijn, het is niet echt typisch voor het huidige ‘huis van de toekomst’. Bij Piercy maakt dit beeld immers deel uit van een utopische toekomstvisie, waarin een heel aantal karakteristieken van onze huidige werkelijkheid grondig veranderd zijn − zowel op geopolitiek vlak, als op het vlak van sociale en genderverhoudingen. In de feitelijk gebouwde en promotioneel ondersteunde versies van het toekomsthuis van vandaag wordt de toekomst echter voornamelijk gedacht vanuit het verleden: deze huizen worden geacht er min of meer hetzelfde uit te zien als het standaardhuis, ze moeten behaaglijkheid en comfort bieden, zich integreren in de omgeving en de relaties tussen gezinsleden ondersteunen. De technologie moet er een dienende rol in vervullen en het woordje ‘bevrijding’ (zoals in ‘bevrijding van de last van het huishouden’) komt nagenoeg niet meer voor in het vocabularium van de promotors.

Desondanks moet worden vastgesteld dat de introductie van nieuwe technologieën in de woning lang niet vanzelfsprekend is, en op een zeer discontinue manier gebeurt − wél PC’s en GSM’s, maar geen massale adoptie van online winkelen; wél betaaltelevisie en digitale kranten, maar zonder de verwachte verdringing van conventionele alternatieven (bioscoop, papieren krant). Ook de sinds de jaren zeventig aangekondigde doorbraak van het thuiswerken (zie Alvin Tofflers De Derde Golf) laat op zich wachten. Uit de praktijk blijkt dat verrassend veel mensen er geen behoefte aan hebben om van hun huis ook hun werkplek te maken. Ondanks de talrijke voordelen die voorstanders van het e-werken telkens weer opsommen − geen vervoersproblemen, grotere efficiëntie, meer flexibiliteit − blijkt voor de overgrote meerderheid van de werknemers de behoefte aan een fysieke scheiding tussen woon- en werkplek toch van doorslaggevend belang te zijn. De meesten van ons willen de mentale scheidslijn tussen ‘tijd voor het werk’ en ‘tijd voor het privé-leven’ ook ruimtelijk tot uitdrukking zien komen. In de woning heerst dan ook duidelijk een ander regime dan op het werk.

Waar in een werkomgeving de vereisten van efficiëntie, productiviteit en verbetering van de informatiestromen doorslaggevende argumenten vormen om tot een verregaande integratie van nieuwe (informatie)technologieën over te gaan, is dat veel minder het geval voor de thuisomgeving. Daarvoor zijn verschillende redenen aan te halen. Ten eerste is de grote winst op het vlak van efficiëntie al eerder gebeurd, met name door de veralgemening van stromend water, gas en elektriciteit. Die netwerken en de toestellen die erop aangesloten worden, hebben effectief een zeer belangrijke verlichting van de huishoudelijke taken met zich meegebracht. De tijdswinsten die eventueel gerealiseerd zouden kunnen worden met de nieuwe informatietechnologieën (bijvoorbeeld in verband met voorraadbeheer en internet shoppen), ogen veel minder spectaculair dan deze die geboekt werden dankzij de centrale verwarming (geen stof meer!) of de wasmachine.

Mensen vrezen bovendien dat de technologie wel eens de controle zou kunnen overnemen

Ten tweede, stellen de schrijvers van het boek Inside the Smart Home vast, is er toch een zeer belangrijke weerstand bij heel veel mensen tegen de idee zelf van een intelligente woning. Mensen zijn ervoor beducht dat de toenemende mediatisering van de woning via computerverbindingen, mobiele telefoon enzovoorts de directe communicatie tussen gezinsleden zal doen verminderen. Ook al wijzen onderzoeksresultaten erop dat dit niet het geval is (de GSM bijvoorbeeld heeft het aantal communicatiemomenten tussen gezinsleden significant doen toenemen), toch leeft het beeld heel sterk dat al die technologie gezinsleden van elkaar doet vervreemden. Van technologie wordt ook verwacht dat ze een passieve levenshouding in de hand zou werken. In plaats van zelf actief en creatief te zijn, worden mensen geleefd door hun televisie, denkt men. Kinderen zouden minder en minder huishoudelijke karweitjes doen, omdat afwasmachines en dergelijke het aandeel kindergeschikte taken in het huishouden doen afnemen. Daardoor, is de gedachte, wordt hen de gelegenheid ontnomen om een stuk verantwoordelijkheid op te nemen en dreigen ze op te groeien tot passieve, om niet te zeggen luie individuen. Mensen vrezen bovendien dat de technologie wel eens de controle zou kunnen overnemen. Het beeld van Space Odyssee 2001 of Big Brother Is Watching You is nooit ver weg. Dit alles betekent dat men veelal wel geneigd is om de verdere opgang van technologie in de werkomgeving als onvermijdelijk te aanvaarden, terwijl men er voor terugschrikt om hetzelfde te zien gebeuren in de eigen woning.

De ontwerpers van slimme technologie voor de woning staan dan ook voor een moeilijke taak. Niet alleen zijn de drijvende krachten achter de proliferatie van technologie in de werkomgeving afwezig in de thuisomgeving, ontwerpers moeten het ook stellen met relatief weinig onderzoeksgegevens over het hoe en waarom van de aanvaarding of verwerping van bepaalde technologische mogelijkheden. Er is vooralsnog geen consistente discipline die zich met dit soort onderzoek bezighoudt. Relevant materiaal wordt met mondjesmaat gegenereerd binnen een groot aantal verschillende domeinen: sociologie, etnografie, genderstudies, human-computer interaction (HCI), computer supported co-operative work (CSCW), gebruikersgeoriënteerd bouwkundig onderzoek en gezondheidszorg (levenslang wonen). En natuurlijk is er ook het commercieel gerichte onderzoek dat in opdracht van bepaalde bedrijven directe gegevens levert over specifieke toepassingen. In Inside the Smart Home worden, onder redactie van Richard Harper, de resultaten van deze soorten onderzoek bij elkaar gebracht, in een poging een stand van zaken op te maken.

Die stand van zaken levert interessante dingen op, vooral daar waar etnografische onderzoeksmethoden worden toegepast. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Harper en Brian Shatwell dat de natte droom van bedrijven, om de communicatie met hun klanten volledig elektronisch te laten verlopen, stukloopt op het symbolisch uiterst belangrijke verschil tussen e-mail en papieren brieven. Brieven hebben het grote voordeel dat ze, zonder aantasting van de privacy, toch een zekere controlefunctie toelaten. Wanneer de GSM-rekening voor de tienerzoon in de bus valt, kunnen ouders de enveloppe veelzeggend op de kamerdeur van zoonlief plakken, zonder er verder woorden aan vuil te maken. Een equivalente operatie uitvoeren met individueel geadresseerde e-mail is een stuk minder evident. Iets gelijkaardigs geldt voor het verschil tussen digitale en papieren kranten, dat onderzocht werd door Sanna Leppänen en Marika Jokinen. Mensen blijken wel degelijk geneigd te zijn digitale kranten te raadplegen, maar dan wel bij voorkeur in hun werkomgeving, waar ze sowieso veel vertoeven op het internet. Het lezen van de krant thuis daarentegen wordt geassocieerd met ontspannen momenten ’s avonds of tijdens het weekend. Die momenten worden eerder doorgebracht aan de koffietafel of op de sofa, en vereisen dus een papieren krant.

De locatie van bepaalde activiteiten en de bijbehorende toestellen in huis, en de daarmee samenhangende dominante interpretatie van die toestellen, vormen eveneens een belangrijk thema. Aansluitend bij wat hierover in Inside the Smart Home gemeld wordt, kunnen we ook verwijzen naar ons taalgebruik in het Nederlands. Dit is een duidelijke indicatie van de zeer verschillende waarde die we hechten aan, bijvoorbeeld, computers en televisietoestellen. We zitten namelijk voor een tv-scherm, maar achter een computerscherm. De ruimtelijke relatie is in beide gevallen zeer gelijkaardig (afgezien van de afstand), maar we gebruiken verschillende voorzetsels omdat het gebruik emotioneel anders aanvoelt. In het geval van de TV stroomt de informatie naar ons toe, zonder dat we daar actief op hoeven in te grijpen. Bij de computer echter gaat de actie van onszelf uit en ‘sturen’ we het hele gebeuren aan. Dus zitten we ‘achter’ een computer zoals we ‘achter’ het stuur van een auto zitten, terwijl we ‘voor’ een TV-scherm zitten zoals we ‘voor’ een persoon zitten die ons toespreekt.

In Inside the Smart Home doen David Frohlich en Robert Kraut uit de doeken hoe het zit met de sociale context van de thuiscomputer. In vergelijking met de televisie blijkt deze veel minder vaak een centrale plaats in de leefruimte in te nemen. De computer is eerder te vinden in de studeerkamer of op een slaapkamer. Het is eerder zelden dat een computer door meerdere gezinsleden tegelijk gebruikt wordt, terwijl dat voor de TV een normale zaak is. Computers kunnen ook een subtiele machtsverschuiving in huis veroorzaken, omdat kinderen er vaak beter mee overweg kunnen dan hun ouders. Ook al blijven de ouders het gebruik ervan superviseren, toch geeft hun grotere vertrouwdheid met het medium de kinderen een zeker overwicht, waarvan ze handig gebruik kunnen maken.

Een en ander hangt ook samen met wat Sue Peeters in navolging van Erving Goffman analyseert als front stage en back stage gebruik. Front stage vinden we de dingen terug die bewoners bewust willen presenteren aan mogelijke bezoekers, dingen die zichtbaar status verlenen of positieve betekenissen dragen. Televisietoestellen in de leefkamer functioneren op deze manier. De PC daarentegen zal, net zoals de telefoon, eerder in de back stage van het huis te vinden zijn en op een onopvallende manier gebruikt worden. Dat de PC back stage geaard is, blijkt volgens Peeters ook uit het feit dat hij geen opvallende ontwerptransformaties ondergaan heeft gedurende de twintig jaar van zijn huiselijk bestaan (hierbij vergeet ze gemakshalve de recente ontwerpinnovaties van iMac en opvolgers). Terwijl TV’s voortdurend van materiaal, kleur en design veranderen, is de computer intern wel danig gewijzigd, maar zonder dat dit zijn uiterlijk grondig beïnvloed heeft. Vaststellingen als deze betekenen dat het voor de consument niet zo is dat interactieve TV en interactieve computer naar elkaar toegroeien en als mogelijk overlappende media ervaren worden. Gegeven het duidelijk ruimtelijke en associatieve onderscheid tussen beide, moet zelfs de vraag worden gesteld of een mogelijke koppeling tussen beide systemen een zinvolle ontwikkeling zou betekenen.

Inside the Smart Home bevat ook een casestudy door socioloog Dave Randall van de effectieve bewoning van een ‘huis van de toekomst’ (het Orange huis in dit geval). Enkele gezinnen kregen elk de gelegenheid om dit huis gedurende enkele weken te betrekken − onvoldoende tijd wellicht om daadwerkelijk nieuwe gewoonten te kunnen opbouwen, maar volgens de onderzoekers alvast toereikend om een beeld te krijgen van wat mensen nu wel en niet bevalt in zo’n intelligente omgeving. Het Orange huis is eigenlijk nog geen volwaardige intelligente woning. Het bevat weliswaar een hele reeks interne en externe netwerken, die ook van op afstand bediend kunnen worden. Maar het is niet in staat om te ‘leren’ uit het observeren van de bewoners (waardoor bijvoorbeeld hun wensen op het vlak van muziekkeuze of badtemperatuur zouden kunnen worden geanticipeerd). Ook wordt in deze woning het doen en laten van de bewoners nog niet systematisch geregistreerd, en worden hun gezondheidsparameters evenmin continu gevolgd.

Men zag ook het nut niet in van afstandsbediening op toestellen als was- of afwasmachines

Maar ook in deze ‘onvolwaardige’ intelligente woning bleken de bewoners met gemengde gevoelens te reageren. Terwijl verschillende gadgets en hun koppelingsmogelijkheden gewaardeerd werden − digitale camera’s en breedband internet verbindingen bijvoorbeeld −, werden andere snufjes maar matig geapprecieerd. Het was de meeste bewoners een raadsel waarom een heel menu moest worden doorlopen om simpelweg het licht te kunnen dimmen, en men zag ook het nut niet in van afstandsbediening op toestellen als was- of afwasmachines. Bovendien bleek de meervoudige afstandsbediening van allerhande systemen behoorlijk conflictgevoelig te zijn, omdat bijvoorbeeld vanuit verschillende kamers tegelijkertijd de programmakeuze op het TV-scherm in de woonkamer kon worden gestuurd. Ideaal dus voor een rondje pesten tussen broer en zus.

De industrie is aangewezen op nattevingerwerk en de intuïtie van haar marketingmensen

Als er al iets opvallend is aan een publicatie als deze, dan is dat het feit dat dergelijke bevindingen zo nauw aansluiten bij de dagelijkse ervaring van velen. Het zijn schijnbare evidenties die hier aan het licht komen, maar ze zijn blijkbaar toch niet evident genoeg om de ontwikkeling van domotica daadwerkelijk richting te geven. Dat komt omdat de vigerende ontwikkelingen eerder technologiegestuurd dan vraaggestuurd zijn. En dat komt dan weer doordat het domein van het wonen typisch een soort vanzelfsprekende alledaagsheid impliceert die het als het ware immuun en onzichtbaar maakt als mogelijk onderzoeksobject. Als gevolg daarvan is de industrie aangewezen op nattevingerwerk en de intuïtie van haar marketingmensen. En de bevlogen dromen over een bevrijde samenleving komen er helemaal niet meer aan te pas.

Richard Harper ed., Inside the Smart Home (Wenen / New York: Springer-Verlag 2003).

Hilde Heynen is als architectuurtheoretica verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen