Deel dit artikel

na de Glorious Revolution in 1688 werden willem III van oranje en mary stuart, zonder al te veel bloedvergieten, koning en koningin van engeland en schotland. in Going Dutch vraagt lisa jardine zich af hoe je die gebeurtenis kunt verklaren. het antwoord schuilt volgens haar in de diepgaande culturele kruisbestuiving tussen de republiek der verenigde provinciën en de engelse en schotse koninkrijken. engeland werd modern door het beste van de hollanders in te pikken, hun politieke leider incluis.

Hoe Holland Engeland overwon en toch de dupe werd

Johan Verberckmoes

Op 5 november 1688 landde de stadhouder van Holland en enkele andere Nederlandse provincies, Willem III van Oranje, samen met zijn echtgenote Mary Stuart op de Engelse zuidkust in Torbay. De voornaamste functionaris van de rijke Republiek kwam er zijn schoonvader Jacob II Stuart uitdagen in diens koningschap. Willem was daartoe aangemoedigd door de protestantse segmenten van de Engelse machtselite die hun eigen katholieke koning Jacob wantrouwden. Tot overmaat van ramp had Jacob II een zoontje gekregen in de maanden onmiddellijk voorafgaand aan Willems invasie en dat had bij de protestantse Engelsen het schrikbeeld opgeroepen dat hun monarchie nog lang katholiek zou blijven. In de persoon van Lodewijk XIV van Frankrijk hadden diezelfde protestanten een tegenvoorbeeld van hoe zij resoluut niet wilden dat hun land werd bestuurd. Het invasieleger van Willem III van Oranje rukte in november 1688 gezwind op naar Londen en ondervond weinig weerstand. Jacob kreeg het Spaans benauwd en koos het hazenpad. Op 18 december werd in Londen de rode loper uitgerold voor de prins van Oranje. Willem werd koning van Engeland en Schotland, en zijn eega werd koningin. Deze onverwachte gebeurtenis staat bekend als de Glorious Revolution. Het glorieuze karakter ervan wordt toegeschreven aan de overwinning van het democratische denken op het absolutistische denken. De nieuwe koning kreeg immers van het parlement van Westminster een Bill of Rights onder de neus geschoven. Daarin werd zonder omhaal bepaald dat niet de vorst, maar het volk de soevereiniteit belichaamde en de koning bijgevolg maar één speler was in het institutionele zenuwcentrum van de macht, naast parlement en rechtbanken. Maar de soep werd niet zo warm gegeten als ze opgediend werd. Willem kwam wel degelijk om koning te zijn. Tegelijk hield Engeland er het geboortebewijs van de moderne democratische staat aan over.
Hoe kun je die vreemde, waarlijk historische gebeurtenis verklaren, vraagt de Engelse cultuurhistorica Lisa Jardine zich af. Hoe is het mogelijk dat een leider van een Republiek die al decennialang in een soms hevige strijd met Engeland verwikkeld was, de troon van datzelfde Engeland bestijgt zonder noemenswaardig bloedvergieten? Politiek en militair vertoon, noch eensgezindheid rond de protestantse zaak zijn voldoende redenen, oordeelt Jardine. Het vanzelfsprekende karakter van de overdracht van de koninklijke macht van de katholieke Jacob naar de protestantse Willem kan volgens haar alleen ten gronde worden verklaard vanuit een diepgaande culturele kruisbestuiving tussen de Republiek der Verenigde Provinciën en de Engelse en Schotse koninkrijken. Gedurende ongeveer een halve eeuw voorafgaand aan 1688 waren de Haagse en de Londense elite zo aan elkaar gewoon geraakt dat de komst van een lid van de ene elite geen aardverschuiving met zich meebracht voor de andere elite. Going Dutch, heet het in de hoofdtitel van het boek van Jardine: Engeland werd modern door het beste van de Hollanders in te pikken, hun politieke leider incluis.

Engeland heeft veel van Holland geleerd in de zeventiende eeuw en die bagage helpt mee hun economische en politieke voorsprong in de achttiende eeuw te verklaren

Het thema van nauwe culturele relaties tussen de Republiek en de Engelse en Schotse koninkrijken in de zeventiende eeuw is onder vakgenoten-historici welbekend. Sinds de jaren 1960 hebben ‘Anglo-Dutch conferences’ en vele artikelen en monografieën de culturele uitwisselingen tussen beide protestantse naties in kaart gebracht. De retorische zucht van Jardine dat dit een bijzonder verwaarloosd thema is, klinkt bijgevolg bijzonder hol, in elk geval voor de vakhistoricus. Maar Jardine mikt op een ander publiek dan vakhistorici. Ze beoefent een vorm van wetenschapscommunicatie die erin slaagt gespecialiseerde vakdiscussies in een breder kader te plaatsen en zo de relevantie van die discussies naar een hoger plan te tillen. Dat maakt haar tot een historicus die tot ver buiten de grenzen van haar vakgebied respect krijgt als schrijfster. Jardines these is even helder als controversieel. Iedereen weet dat Engeland en Schotland vanaf de achttiende eeuw marktleider geworden zijn op het gebied van economische vernieuwing en op volksvertegenwoordiging gebaseerde politieke besluitvorming. Minder mensen weten dat Engeland en Holland in de zeventiende eeuw samenlevingen waren die een aantal opmerkelijke parallellen vertoonden en dus voortdurend in elkaars vaarwater kwamen. Door de verbinding te maken tussen die twee vaststellingen doet Jardine iets wat collega-historici nooit scherp in focus hebben gebracht: Engeland heeft veel van Holland geleerd in de zeventiende eeuw en die bagage helpt mee de economische en politieke voorsprong te verklaren van het Verenigd Koninkrijk in de achttiende eeuw. De osmose tussen Hollandse en Engelse topelites had tot gevolg dat ook al voor 1688 het zwaartepunt verschoof van de Republiek naar het Engelse en Schotse koninkrijk, van Amsterdam naar Londen, van kooplieden-regenten naar aristocraten en staatsambtenaren. Over de landsgrenzen heen kijken om de eigen geschiedenis te begrijpen, en culturele factoren aan de basis leggen van economische voorspoed: het gebeurt nog te weinig. Jardine toont hoe het kan. Meteen wordt duidelijk waarom wat in de zeventiende eeuw gebeurde ook vandaag nog relevant is. Want culturele patronen gaan veel sluipender te werk dan kortetermijnrevoluties, maar kunnen wel op de lange termijn bepalen waar een samenleving naartoe gaat.

De uitgevers zijn slim omgegaan met de these van Jardine. Het in het Engels geschreven boek kreeg als titel mee Going Dutch. How England plundered Hollands Glory. De actie ligt er in de handen van de Engelsen. Die gaan lopen met de rijkdom van Holland. De uitgever van de Nederlandse versie van het boek heeft daar fijntjes van gemaakt Gedeelde weelde. Hoe de zeventiende-eeuwse cultuur van de Lage Landen Engeland veroverde en veranderde. Plots zijn het de Hollanders die aan de touwtjes trekken. Wat is het nu? Te oordelen naar de inhoud van het boek dekt vooral de Nederlandstalige titel de lading. De eerste drie inleidende hoofdstukken behandelen de precieze omstandigheden van de invasie in november en december 1688, de rechtvaardigingen van die invasie, en de over verschillende generaties uitgesmeerde verwantschapsbanden tussen de Stuarts en de Oranjes. Na die inleiding gaat Jardine in acht hoofdstukken uitvoerig in op de culturele voorbeeldrol van de Nederlanders voor de Engelsen. Het laatste, twaalfde hoofdstuk wordt bijna ter verontschuldiging aangevoerd om te verklaren waarom de Britten vanaf het laatste kwart van de zeventiende eeuw de hoofdrol opeisten op de financiële markten en in de koloniale expansie, ten nadele en tot groot verlies van de Republiek. Dat excuushoofdstuk – de ‘postume’ verontschuldigingen omdat Nieuw-Amsterdam New York werd en omdat de vernieuwingen van de Amsterdamse Beurs vooral de Londense City lieten opbloeien – wordt voor de Engelse lezer opgevoerd als een bevestiging van de Britse suprematie. In feite beaamt Jardine daarmee indirect het collectieve geheugenverlies van de Engelsen dat ze precies wil bestrijden. Wat voordien kwam, blijkt maar een voorspel van oprechte expansie door Engelse handen. Het weinig beargumenteerde twaalfde hoofdstuk doet dus meer afbreuk aan wat Jardine beoogt dan dat het haar claim vergroot.

Dat Jardines boek in de twee landen andere titels krijgt, toont hoe moeilijk het is om een selectief vergeten te heroriënteren naar een positief herinneren

Dat Jardines boek in de twee landen andere titels krijgt, toont hoe moeilijk het is om een selectief vergeten te heroriënteren naar een positief herinneren. De twee titels spelen in op een vorm van moreel onrecht en verraden zo de intentie van de auteur om de lezer te dwingen zich iets te willen herinneren. De Engelse titel haalt een koloniaal schuldgevoel in de Engelsen naar boven. Zij hebben die rijke Hollanders uitgezogen. De Nederlandse titel refereert indirect aan het succesboek van de Amerikaanse historicus Simon Schama uit het einde van de jaren 1980, Overvloed en onbehagen. Dat boek ging over de rijkdom van de Republiek en hoe die te verklaren is in een nieuwe staat die een calvinistische soberheid voorstond. Jardines Nederlandse titel, Gedeelde weelde, doet er een schepje bovenop. De Hollanders hielden de recepten voor rijkdom en voorspoed niet alleen voor zichzelf, ze exporteerden die ook naar de haar meest bevriende protestantse natie. Ergens onderweg viel het onbehagen weg over de rijkdom van de protestantse uitverkorenen aan beide zijden van het Kanaal. Wat beide titels met elkaar delen is Jardines onverbloemde en lyrisch beleden liefde voor Nederland. Haar boek werd in de Nederlandse pers bejubeld als een lofzang op de moderniteit van de Republiek, het soort zelfstreling dat er bij Oranje nog altijd goed ingaat. Niet helemaal onverwacht was de Engelse pers kritischer. Hoezo iets nieuws? Dat wisten we allang, maar het is vooral aan onszelf te danken dat we die Hollandse rijkdom tot de onze gemaakt hebben.

Cultuur was in de zeventiende eeuw een zaak van patronage door de politieke en maatschappelijke elite

De acht hoofdstukken die de kern vormen van Jardines boek draaien zonder uitzondering rond de figuur van Sir Constantijn Huygens (1596-1687). In 1618 zette hij zijn eerste stappen op Engelse bodem en gedurende zeven decennia bepaalde hij mee de agenda van wat de Oranjes en de Stuarts over elkaar en over hun beider landen dachten, en wat ze deden op het artistieke vlak. Want dat is het ware onderwerp van Jardine: de hoge cultuur van een kleine elite, die als raadgevers van stadhouder en koning richting gaven aan de politieke voorkeuren van hun broodheren, en dan in het bijzonder die grote figuren die de as Oranje-Stuart smeerden. Constantijn kreeg als jongeman tijdens bezoeken aan Engeland een intense belangstelling voor all things English, leerde spelen op de Engelse viool en kreeg de taal onder de knie. Zijn gedweep met de Engelse cultuur bracht Constantijn Huygens onder de aandacht van koning Jacob I Stuart. Vanaf dan speelde Huygens als diplomaat van de Hollandse stadhouder van Oranje de eerste viool in de betrekkingen tussen beide landen. Hij had vriendschappen met Engelse vrouwen nadat zijn geliefde echtgenote te jong gestorven was. Hij zorgde er mee voor dat de fameuze Hollandse specialisatie van controle over het onstuimige zeewater door dijkaanleg ook in Engeland ingang vond. Leden van het Engelse hof bezochten Huygens’ plattelandskasteel Hofwijk nabij Den Haag en deden er inspiratie op voor hun landschapstuinen. Architectenplannen werden over het Kanaal uitgewisseld. Hij adviseerde de stadhouder over kunstaankopen (waarbij Jardine handig maar betwistbaar Antwerpen annexeert als een tolerante enclave van de Lage Landen). Huygens maakte zijn briljante zoon Christiaan attent op nieuwe natuurwetenschappelijke bevindingen in Engeland en lanceerde zo mee diens carrière als topwetenschapper. Hij suggereerde zelfs enkele opschriften voor het herdenkingsmonument voor The Great Fire van 1666, waarin een groot deel van Londen werd vernield. Constantijn was er altijd bij en trok aan de touwtjes. Cultuur was in de zeventiende eeuw een zaak van patronage door de politieke en maatschappelijke elite en dat blijkt uit dit boek op eminente wijze. Jardines vernieuwende inzicht is dat de door haar vastgestelde vormen van culturele overdracht tot gemeenschappelijke Engels-Hollandse visies leiden die transfereffecten hebben op het politieke en het economische terrein. Wie hetzelfde dacht over hoe kunst aankopen of een tuin inrichten, zat snel op eenzelfde golflengte als het erom ging hoe een staat te beheren, naast de onvermijdelijke persoonlijke vriendschappen die de culturele uitwisseling genereerde.

Jardine suggereert in haar boek dat er nog zo veel meer te ontdekken valt voor wie niet blind wil zijn en de Hollandse import in Engeland wil zien. Maar daar wringt het schoentje. Haar formulering van Hollandse import laat de vector eenzijdig in één richting over het Kanaal gaan. Maar al haar onderwerpen zijn bij uitstek transnationale thema’s. Het gaat over kunsthandel en patronage, over letterkunde en muziekspel, over woningbouw en tuinaanleg, over natuurwetenschap en experimentele methodes. Jardine ziet een pijl van Holland naar Engeland als het gaat om beïnvloeding, maar dat is eigenlijk nog iets anders dan de interculturaliteit die ze zegt te willen aanprijzen. De hoge cultuur van de renaissance (zoals de cultuur in Engeland in de zeventiende eeuw genoemd werd) was een cultuur die weinig aan grenzen en talen gelegen liet. Jardine weet dat als geen ander, maar toch kiest ze voor een binationaal perspectief eerder dan een globalere kijk met bijvoorbeeld Italiaanse invloeden, Franse modes en Duitse voorbeelden, die ook allemaal speelden voor de Republiek en voor Engeland. In die zin blijft ze hangen bij de scheidingslijn die ze zelf irrelevant lijkt te vinden, namelijk die van (tolerante, modern gezinde) protestantse versus (repressieve, starre) katholieke culturen. Dat is tegelijk het vanzelfsprekende van haar boek. Wie ook maar enige kennis heeft van de zeventiende eeuw weet dat Engeland en Holland elkaar toen heel nabij stonden, niet in het minst als protestantse vriendjes die de grenzen met de katholieke zuiderburen graag op scherp stelden.

Dat de culturele samenwerking tussen Engeland en Holland vooral in Engeland vergeten is, mag niet verbazen. Engeland ging na 1688 een mondiaal pad op dat vele malen groter was dan wat de Hollanders in hun fameuze zeventiende eeuw ooit gepresteerd hadden. Engelse politieke kringen schaafden het verhaal van de omwenteling van 1688 al snel bij tot een klinkende overwinning van de parlementaire vertegenwoordiging van het volk. Om het collectieve geheugenverlies van de Engelsen in deze materie ongedaan te maken – want niets minder dan dat is de ambitie van de getalenteerde schrijfster Jardine – roept Jardine die revolutie als revolutie tot een non-event uit. Ze is niet de eerste om dat te doen, maar doet dat op een originele manier en met gebruik te maken van veel recent cultuurhistorisch onderzoek, niet in het minst van haarzelf en haar equipe aan Queen Mary, University of London. Een Oranje op de Engelse troon, dat was volgens haar de logische uitkomst van intense interacties van kleine kringen van geleerden, literatoren en beleidsmedewerkers aan beide zijden van het nauwe Kanaal. Niets revolutie dus en al helemaal geen glorierijke op basis van een beslissend treffen, maar een sluipende culturele kruisbestuiving die de realiteit van het maatschappelijke leven onontkoombaar verandert. Voor wie eraan zou twijfelen dat cultuur meer dan louter tijdverdrijf is, is Jardines boek een aanrader. Wie in de zeventiende eeuw in de politieke en maatschappelijke top wou meedraaien, kon door het aanscherpen en uitdragen van zijn culturele bagage hoge ogen gooien.

Lisa Jardine, Going Dutch. How England Plundered Holland’s Glory. (London etc.: Harper, 2008).

Lisa Jardine, Gedeelde weelde. Hoe de zeventiende-eeuwse cultuur van de Lage Landen Engeland veroverde en veranderde. (Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 2008).

Johan Verberckmoes is als historicus verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen