Deel dit artikel

artsen in de oudheid beschouwden hysterie als een typische vrouwenziekte die haar oorsprong vond in een bewegende baarmoeder. toen men echter begon te twijfelen aan de fysiologische oorzaken voor de klachten die bij hysterie hoorden en men de ziekte als een psychische aandoening ging beschouwen, moest men ook de mogelijkheid van mannelijke hysterie overwegen. de geschiedenis van de hysterie toont hoe de visie op het concept ‘sekse’ door de eeuwen heen evolueerde.

Hysterische mannen. Over geslacht en zenuwziekte

Henk de Smaele

Hoe schrijf je de geschiedenis van mannelijke hysterie? Heeft zo’n geschiedenis wel een ‘echt’ object? Strikt genomen is ‘mannelijke hysterie’ een contradictio in terminis. Al tweeduizend jaar voor onze tijdrekening speculeerden Egyptische artsen over vreemde gedragingen van vrouwen die zouden worden veroorzaakt door opwaartse bewegingen van de baarmoeder in het lichaam. Het werd één van de meest taaie theorieën van de ‘westerse’ geneeskunde. Griekse filosofen (zoals Plato) en artsen (zoals Hippocrates) verbonden die bewegingen van de baarmoeder met seksuele onthouding en frustratie. Onvoldane en hongerige baarmoeders sloegen op drift en veroorzaakten daardoor druk op de andere organen. Dit resulteerde in allerlei klachten en stoornissen. Vandaar ook de naam ‘hysterie’, afgeleid van de Griekse ‘hystera’ of baarmoeder. Hysterie was dus ‘echt’ (en per definitie) een vrouwenziekte.

Toen artsen vooral vanaf het einde van de zeventiende eeuw begonnen te twijfelen aan de fysiologische oorzaak van het vreemde gedrag bij vrouwen en de theorie over de rondreizende baarmoeders naar het rijk der fabels verwezen, hielden ze doorgaans wel vast aan de term ‘hysterie’. Hiermee werden klachten geduid die gingen van spectaculaire ‘aanvallen’ (waarbij het lichaam in een halve boog gaat staan, met het bekken in de lucht, soms omschreven als de ‘arc-de-ciel’), ‘onverklaarbare’ vormen van verlamming en gevoelloosheid, fysieke pijn en overgevoeligheid, angstaanvallen en onrust, seksuele disfuncties (zoals een gebrek of een exces aan lust) en slapeloosheid. Patiënten verklaarden ook vaak dat ze een ‘bal’ voelden heen en weer bewegen in hun slokdarm of luchtpijp. Voor sommigen was het duidelijk dat de oorzaak van die klachten elders in het vrouwenlichaam (of in de vrouwelijke psyche) dan in de geslachtsorganen moest worden gevonden, terwijl anderen nu ook de mogelijkheid van mannelijke hysterie gingen overwegen. In die fase werd hysterie in toenemende mate beschouwd als een ‘zenuwziekte’ en gaandeweg als een psychische aandoening.

Hysterie was een soort psychiatrische restcategorie waarin allerlei fysiologisch moeilijk verklaarbare stoornissen waren verzameld

Vanaf het einde van de negentiende eeuw tot na de Tweede Wereldoorlog twijfelden weinig psychiaters nog aan het bestaan van mannelijke hysterie, ook al waren zij doorgaans geneigd hysterie sneller bij vrouwelijke patiënten vast te stellen. Vanaf de jaren 1960 groeide er ontevredenheid over de diagnose van ‘hysterie’ op zich, of zij nu werd toegepast op mannen of op vrouwen. Hysterie was een soort psychiatrische restcategorie waarin allerlei fysiologisch moeilijk verklaarbare stoornissen waren verzameld. Er was geen fijne medische diagnose voor. Bovendien was de term te veel beladen met populaire en moralistische bijbetekenissen, waardoor het ‘neutrale’ medische karakter ervan was besmet. Nu ‘bestaat’ hysterie niet meer voor de meeste psychiaters en therapeuten. In de recente edities van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is ‘hysterie’ vervangen door labels als ‘somatization disorder’ en ‘conversion disorder’. Wat echter blijft, is de vaststelling van ‘fysieke’ klachten (zoals pijn, (seksuele) lusteloosheid, spierverkrampingen) die toegeschreven worden aan ‘psychische’ oorzaken.

Voor de historicus geïnteresseerd in het fenomeen ‘hysterie’ zijn er twee opties. Ofwel wordt het object van de historische analyse het ‘idee’ hysterie. De nadruk ligt dan op de wijzigingen in de invullingen en toepassingen van het begrip. Hysterie is ‘uitgevonden’ of ‘bedacht’ door Egyptische en Griekse artsen als een vrouwenziekte, en is later ‘heruitgevonden’ als een mentale stoornis die zowel mannen als vrouwen kon aandoen. Nadien paste het idee hysterie niet meer in het kader van de moderne psychiatrie en werd het verlaten, terwijl het bleef voortleven in het niet-medische taalgebruik. Ofwel vertrekt de historicus vanuit de ‘realiteit’ van de mentale stoornissen en gaat vervolgens na hoe die in het verleden (niet) zijn benoemd en behandeld. Dan gaat het niet meer zozeer over de ‘uitvinding’ van hysterie, maar over de ‘ontdekking’ ervan. Wie dit onderzoeksperspectief inneemt, gaat ervan uit dat we intussen wel min of meer weten wat mentale stoornissen ‘echt’ zijn, zodat we een geschiedenis kunnen schrijven van de ontdekkingstocht die hieraan vooraf is gegaan.

Mark S. Micale kiest in Hysterical Men: The Hidden History of Male Nervous Illness niet radicaal voor één van beide posities. Enerzijds is hij ervan overtuigd dat hysterie in de eerste plaats een idee, een uitvinding, een construct van dokters is, waarvan de geschiedenis moet worden geschreven min of meer los van de patiënten en hun aandoeningen. Anderzijds is Micale ook de mening toegedaan dat het historische relaas over mannelijke hysterie eigenlijk handelt over de ontdekking van een voor mannen moeilijk te verteren ‘realiteit’: namelijk dat ook zij mentaal gestoord (kunnen) zijn. In het besluit schrijft hij: ‘De medische geschiedenis van mannelijke hysterie (…) is vooral een verhaal over gemiste kansen, contradictorische argumenten en halfgeformuleerde inzichten. Bovenal is het een verhaal over herhaalde en geritualiseerde stiltes.’ De langdurige afwezigheid van het idee van mannelijke hysterie wordt dus geïnterpreteerd als een weigering om de werkelijkheid te zien, als een onwil om te benoemen wat er al die tijd nochtans ontegensprekelijk ‘was’: mentale stoornis. Dat blijkt ook uit de ondertitel van het boek: The Hidden History of Male Nervous Illness.

De ‘true male malady’ is de ontkenning van de eigen neurotische natuur en de weigering om zichzelf te begrijpen

Micale dreigt daarbij inconsistent te worden. Hij is geneigd (zoals vele historici vóór hem) om ‘hysterie in vrouwen’ te beschouwen als een ‘uitvinding’ of een ‘fictie’ van artsen die daarmee (bewust of onbewust) de patriarchale orde in de samenleving bevestigden. Tegelijk beschouwt hij de afwezigheid van de diagnose bij mannen eveneens als een ‘fictie’, namelijk als een ‘verzwijging’ of ‘ontkenning’ van de werkelijkheid (eveneens in dienst van de bestaande mannelijke orde). Daardoor dreigt een soort omgekeerd beeld te ontstaan: mannen waren mentaal gestoord maar werden niet gediagnosticeerd, terwijl vrouwen ziek werden verklaard maar dat eigenlijk niet echt waren. Meer zelfs: de mannen lijken tweemaal ziek. Er zijn niet alleen de ‘pains, twitches, and obsessions’, maar de ‘true male malady’ is de ontkenning van de eigen neurotische natuur en de weigering om zichzelf te begrijpen. Die dubbelzinnigheid in het boek is terug te voeren op het halfslachtige en onvoldoende uitgeklaarde uitgangspunt van Micale. Hij schuwt duidelijk de debatten en theoretische discussies die binnen gender- en seksualiteitsstudies met veel animo worden gevoerd en die soms inderdaad eindeloos, onnodig abstract en pointless lijken. Toch toont dit boek dat het vermijden van deze literatuur een conceptuele zwakte oplevert. Dit erg waardevolle boek had nog dieper kunnen doordringen in het thema van ‘mannelijke hysterie’ door wat meer afstand te nemen van de medische geschiedenis pur sang en wat meer aansluiting te zoeken bij de recente gender- en seksualiteitsgeschiedenis. De denkoefening wordt nu niet helemaal afgemaakt.

In dit essay zal ik enkele van de hoofdlijnen uit het werk van Micale samenvatten, maar ze ook herformuleren vanuit concepten en theoretische kaders die aan het veld van genderstudies zijn ontleend. De geschiedenis van hysterie is tegelijkertijd een geschiedenis van het worstelen van medici met het ‘prewetenschappelijke’ concept van ‘sekse’ zelf, een worsteling die tot op vandaag doorgaat, al zullen weinig artsen dat ook erkennen. In die geschiedenis (en in het actuele spreken over sekse) kunnen twee tegengestelde modellen worden herkend. Daar moet echter meteen aan worden toegevoegd dat de meeste auteurs en dokters in de praktijk veeleer eclectisch te werk gingen en in hun eigen denken beide modellen min of meer versmolten. Het is de verdienste geweest van wetenschapshistoricus Thomas Laqueur (die door Micale niet een keer wordt geciteerd) om die twee modellen te benoemen als het ‘one sex model’ en het ‘two sex model’. Volgens Laqueur werd het eerste model in de loop van de achttiende eeuw vervangen door het tweede. Recenter onderzoek heeft die ‘vervanging’ genuanceerd, maar het blijft zinvol om beide visies op het geseksualiseerde lichaam te onderscheiden. In een ‘one sex model’ wordt het mannelijke lichaam beschouwd als hét menselijke lichaam. In de middeleeuwse en vroegmoderne geneeskunde was het vrouwelijke lichaam een soort mindere, letterlijk koudere versie van het mannenlichaam. Door die lagere lichaamstemperatuur keerden de geslachtsdelen bij vrouwen niet naar buiten, maar er werd geen wezenlijk of functioneel onderscheid verondersteld tussen de genitaliën van beide geslachten (en ze werden vaak ook op dezelfde manier benoemd). De baarmoeder (die een belangrijke rol speelt in het hysterieverhaal) werd beschouwd als het vrouwelijke scrotum. Die visie op het lichaam paste bij de christelijke levensbeschouwing: de vrouw werd slechts in tweede instantie geschapen als een soort mindere kloon van de man. In de loop van de achttiende eeuw werd de visie op het lichaam en de natuur geseculariseerd. Toen begon men ook ‘man’ en ‘vrouw’ te onderscheiden als twee afzonderlijke, zelfs tegengestelde biologische wezens.

In dit ‘two sex model’ werd aan de noties van ‘primaire’ en ‘secundaire’ geslachtskenmerken een veel grotere betekenis toegekend. Binnen dit kader begon men ook te spreken over ‘tertiaire’ geslachtskenmerken: ook de psyche zou een invloed ondergaan van de biologische sekse. Vrouwen waren dus zowel naar lichaam als geest ‘wezenlijk’ anders dan mannen. Vooral in de negentiende en twintigste eeuw werd dit een wetenschappelijk en maatschappelijk belangrijk model. In alle ernst vroeg men zich bijvoorbeeld af of hersenontwikkeling door langdurige studie wel kon in een lichaam waar ook een baarmoeder actief was. En was het opleggen van seksuele onthouding aan een mannenlichaam wel gezond? Ondertussen verdween het ‘one sex model’ nooit volledig uit de geneeskunde. Het ‘standaardlichaam’ (bijvoorbeeld in fysiologische illustraties, maar ook bij farmaceutisch onderzoek) bleef dat van de man. Feministen hebben dan ook op beide modellen kritiek uitgeoefend en zelf ook beide modellen ingeroepen in hun strijd voor ‘vrouwenrechten’.

De geschiedenis van (mannelijke) hysterie past binnen die bredere geschiedenis. Ook al werd hysterie door artsen in de oudheid beschouwd als een vrouwenziekte, toch kon de theorie over de bewegende baarmoeder perfect een plaats krijgen binnen het ‘one sex model’. Mannen hadden geen last van die kwaal omdat hun voortplantingsorganen veilig buiten het lijf hingen. Zij waren dan ook volmaaktere mensen, hogere schepsels, met betere lichamen en een belangrijkere rol in de samenleving. Toen in de loop van de achttiende eeuw de twijfel toesloeg, zowel over de betekenis van de Openbaring als over de mogelijkheid van baarmoeders om zich in het lichaam vrij te bewegen, werd er plots ruimte gecreëerd voor nieuwe denkbeelden. Vooral de Amerikaanse historicus Dror Wahrman heeft in zijn publicaties gewezen op de specificiteit van het ‘genderdebat’ in de volle achttiende eeuw. Aangezien er getwijfeld werd aan de theologische grondslag van het sekseonderscheid, maar er ook nog geen wetenschappelijk alternatief bestond in de vorm van een ‘two sex model’, was de volle achttiende eeuw een tijd van ‘gender play’, althans voor sommige elites. In allerlei vormen van maskerades bijvoorbeeld werden de grenzen tussen de seksen vrolijk overgestoken. Travestie was prikkelend en amusant en geen reden tot paniek. Mannelijkheid en vrouwelijkheid waren geen door God opgelegde dictaten, maar evenmin dictaten van de biologie, waardoor zij louter culturele conventies bleken te zijn. Die visie op geslacht als een ‘opvoering’ vertoont grote overeenkomsten met wat hedendaagse auteurs als Judith Butler over sekse beweren, maar ook met wat feministen sinds Simone de Beauvoir hebben opgemerkt.

In de achttiende eeuw gingen artsen ook anders aankijken tegen hysterie. ‘Zenuwziekte’ werd nu beschouwd als een typisch bijproduct van beschaving en dus vooral als een aandoening voor vrouwen én mannen van de hogere klassen. De gynaecologische verklaringen van de ‘hysterische passies’ werden – zeker in Engeland – verlaten. Over het algemeen werden ‘aandoeningen’ als melancholie, hypochondrie en hysterie nu in hoofdzaak toegeschreven aan de overspanning van de ‘geest’, en minder aan anatomische of fysiologische oorzaken. Nogal wat intellectuelen en artsen herkenden de symptomen bij zichzelf. Deze momenten van ‘zenuwzwakte’ deden geen afbreuk aan hun zelfbeeld als rationele mannen van de wetenschap. Dit veranderde echter heel snel vanaf het laatste decennium van de achttiende eeuw. Wahrman spreekt in dit verband van de laatachttiende-eeuwse ‘gender panic’ die een einde heeft gemaakt aan de periode van ‘gender play’ en die het ‘two sex model’ definitief ingang heeft doen vinden. Eensklaps werd hysterie terug een vrouwenziekte, die alleen maar verklaarbaar was vanuit de specificiteit van de vrouwelijke constitutie, en die tegelijkertijd duidelijk maakte dat vrouwen beperkingen hadden en dus niet zomaar alle sociale rollen op zich konden nemen. ‘Anatomy’ werd toen ‘destiny’.

De achttiende-eeuwse inzichten over zenuwziekten werden vergeten en de vrouwelijke reproductieve organen kregen in de negentiende eeuw weer de volle aandacht. Hysterie werd daardoor opnieuw geseksualiseerd. Voor Philippe Pinel (die vaak wordt beschouwd als de vader van de moderne psychiatrie) was hysterie een vorm van vrouwelijke ‘genitale neurose’. Artsen vonden vooral hysterische kenmerken bij vrouwen die ongetrouwd en kinderloos waren (en van wie de baarmoeder dus ‘gefrustreerd’ was) of bij vrouwen die juist te veel seksueel plezier zochten (door te masturberen of door als prostituee de kost te verdienen). Hysterie wees op zwakte en een gebrek aan wilskracht, en was nu vooral te vinden bij patiënten van lagere sociale afkomst. Een verband werd ook gelegd met ‘degeneratie’ (de fysieke verzwakking over de generaties heen) en erfelijke belasting. Binnen die context was het moeilijk denkbaar dat mannelijke geneeskundigen zichzelf hysterisch zouden noemen.

De Franse arts Jean-Martin Charcot sloot in de jaren 1870 en 1880 aan bij die aandacht voor degeneratie, maar rekende af met de gynaecologische verklaring van hysterie. De symptomen (die nauwkeurig en gedetailleerd in kaart werden gebracht) werden zuiver neurologische problemen, die werden veroorzaakt door traumatische ervaringen. Charcot zag deze hysterische symptomen zowel bij zijn vrouwelijke als mannelijk patiënten, maar stelde wel vast dat er op twintig gediagnosticeerde gevallen slechts één man was. Bovendien besteedde hij in zijn gevalsstudies van vrouwen veel meer aandacht aan de mentale oorzaken en emotionele uitingen van de ziekte (zoals plotse huilbuien, suïcidale gevoelens en wisselende gemoedstoestanden), terwijl hij bij mannen de nadruk legde op de fysieke en ‘mechanische’ aspecten van het ziektebeeld. Nogal wat van Charcots mannelijke hysterici hadden een werkongeval gehad of waren betrokken geraakt bij een vechtpartij. Deze gevalsstudies verraden dan ook duidelijk de invloed van algemeen verspreide genderopvattingen.

Toch schreef Charcot een erg belangrijk en nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de hysterie. Door de aandoening vooral te associëren met de werking van zenuwbanen (en los te koppelen van de ‘genitale neuroses’), werd het ‘one sex model’ opnieuw in de medische literatuur over hysterie geïntroduceerd. Mannen zowel als vrouwen beschikken over zenuwen, die op dezelfde manier in het lichaam functioneren. Deze ‘egalitaire’ benadering van vrouwen- en mannenlichamen in de medische en wetenschappelijke wereld werd echter onmiddellijk belaagd vanuit twee hoeken: de evolutionaire biologie (en psychologie) en de endocrinologie. Tot op vandaag zijn de ‘evolutie’ en de ‘hormonen’ belangrijke argumenten voor wie het ‘two sex model’ bevestigd wil zien. De neurologische ‘hardware’ van beide seksen is dan misschien grotendeels identiek, toch zijn er steeds krachten die maken dat mannen en vrouwen fundamenteel verschillen.

Tijdens zijn eerste publieke lezing in 1886 legde Freud aan een sceptisch Oostenrijks publiek van artsen uit dat ook mannen hysterisch konden zijn

Sigmund Freud studeerde in Parijs bij Charcot. Terug in Wenen legde hij tijdens zijn eerste publieke lezing in 1886 aan een sceptisch Oostenrijks publiek van artsen uit dat ook mannen hysterisch konden zijn. In de komende twintig jaar veranderden zijn ideeën over hysterie drastisch, maar aan het bestaan van de neurotische aandoening bij mannen twijfelde hij geen moment (en Freud analyseerde ook zijn eigen hysterie). Zo goed als niets van Charcots neurologische benadering bleef overeind. Wel bleef Freud trouw aan een soort ‘one sex model’, dat echter minder anatomisch werd gedefinieerd, maar dat een psychologische invulling kreeg. De fundamentele psychische mechanismen aan het werk in het onbewuste van mannen en vrouwen waren dezelfde. In de praktijk zou de psychoanalyse (zeker in haar populaire naoorlogse Amerikaanse versie) nochtans vaak worden gebruikt om het genderonderscheid te ondersteunen. Jongens en meisjes waren bij de geboorte misschien ‘gelijk’ en niet van elkaar te onderscheiden (en ‘polymorf pervers’), maar een ‘gezonde’ ontwikkeling hield wel in dat men de rol van de eigen biologische sekse op zich nam. ‘Sekse’ was misschien vooral een ‘performance’, maar het was een opvoering die te belangrijk was om zomaar een ‘spel’ te zijn.

Micales boek eindigt op een positieve noot: ‘In vele westerse culturen worden observaties die voordien uitgesloten, onderdrukt of letterlijk ondenkbaar waren, thans onder woorden gebracht. (…) De obstakels voor mannelijk zelfinzicht zijn aanzienlijk verminderd.’ De allerlaatste zin van het boek luidt: ‘Natuurlijk zou het dwaas zijn om te beweren dat het proces volledig af is.’ Die zin toont dat het boek van Micale uiteindelijk een geschiedenis is van een belangrijke medische ‘ontdekking’ en niet van een ‘idee’. We komen van ver, maar we naderen het doel. We ‘zien’ steeds zuiverder, juister, objectiever. Nochtans zou de geschiedenis van het ‘idee’ hysterie een heel andere conclusie kunnen opleveren. Deze geschiedenis doet bijvoorbeeld vragen rijzen bij de omgang met seksemodellen in de geneeskunde vandaag. Een sluitende definitie van het (prewetenschappelijke) concept ‘sekse’ is er niet meer, terwijl ‘sekse’ wel nog steeds een alledaagse medische categorie is. Met welk ‘sex model’ lopen patiënten en hulpverleners vandaag rond?

Mark S. Micale, Hysterical Men: The Hidden History of Male Nervous Illness. (Cambridge (Mass.) & London: Harvard University Press, 2008.)

Henk de Smaele is als historicus verbonden aan de Universiteit Antwerpen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen