Deel dit artikel

socialistische of communistische activisten willen een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een andere, betere maatschappij, maar beseffen dat ze die nooit zullen meemaken. een historisch narratief is nodig om hun engagement zin te geven. na de val van de muur in 1989 lijkt het socialistische of communistische toekomstperspectief te zijn weggevallen. in left-wing melancholia tracht enzo traverso in het reine te komen met de melancholie die het resultaat is van de mislukking van het linkse project in de twintigste eeuw.

Linkse melancholie. Enzo Traverso over een wereld zonder utopische horizon

Matthias Lievens

Politiek engagement veronderstelt een vorm van zingeving. Aan de linkerzijde spelen tijd en geschiedenis in die zingeving een cruciale rol. Het is precies door een engagement te situeren binnen een historisch narratief dat het betekenis krijgt: mijn activiteit, hoe beperkt en bescheiden ook, draagt bij aan een grotere verandering die zich in de geschiedenis zal voltrekken. Hoe groter de ambitie is om radicale verandering teweeg te brengen, hoe groter de nood aan een betekenisgevend verhaal. Zo’n narratief geeft een kader om met een spanning om te gaan die de typische socialistische of communistische activist of militant in zijn engagement ervaart: hij wil een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een andere maatschappij, maar beseft dat hij die maatschappij zelf nooit zal meemaken. De zogenaamde ‘burgerlijke’ revolutie, die het feodalisme afschafte, de kapitalistische economie en de nationale staat creëerde en de moderne cultuur grondvestte, voltrok zich over meerdere eeuwen. De omwentelingen die nodig zijn voor de creatie van een postkapitalistische beschaving zullen zich wellicht uitstrekken over een gelijkaardige tijdsspanne, zo veronderstellen vele marxisten. De geschiedenis draagt altijd een zekere tragiek in zich: een militant doet offers waarvan hij zelf de vruchten nooit helemaal kan plukken.

Het is geen toeval dat in gevulgariseerde interpretaties van het marxisme de idee is ontstaan dat de geschiedenis wetmatig verloopt, en dat het communisme vroeg of laat onvermijdelijk komt. Het is lang zoeken naar een serieuze marxistische auteur die deze idee verdedigt en je vindt die zeker niet bij Marx zelf. Maar voor partijleiders en militanten had zo’n geschiedenisbeeld wel een belangrijke functie. Antonio Gramsci, een van de vele marxistische filosofen die het historisch determinisme radicaal afwijst, erkende dat dergelijk beeld wel troost geeft, vooral in perioden van nederlagen zoals in de jaren 1930. In zijn beruchte gevangenisschriftjes noteerde hij: ‘Als je het initiatief niet hebt in de strijd, en de strijd geraakt uiteindelijk geïdentificeerd met een reeks nederlagen, dan wordt het mechanisch determinisme een enorme kracht van moreel verzet, van cohesie en van geduldig en hardnekkig doorzettingsvermogen. “Ik ben verslagen op dit moment, maar het tij van de geschiedenis werkt voor mij op lange termijn”.’ Wanneer dit geschiedenisbeeld wankelt, is dit voor het engagement uiteraard dodelijk. Dat de Sovjet-Unie de volksopstanden in Boedapest in 1956 en in Praag in 1968 militair onderdrukte, was in die zin een mokerslag voor de communistische beweging. Het grauwe hier en nu van de brutale machtspolitiek doorbrak het inspirerende historische narratief, en communisten verlieten hun partij in dichte drommen.

Er zijn echter ook andere manieren om een nederlaag een plaats te geven in een zingevend historisch narratief. Kritische en heterodoxe benaderingen in het marxisme, die braken met het stalinisme en het historisch determinisme, ontwikkelden bijvoorbeeld een ‘dialectisch’ geschiedenisbeeld. Daarbij is de herinnering van een voorbije nederlaag precies de inspiratiebron voor een toekomstgerichte actie. Het marxistische narratief over de voorbije geschiedenis staat grotendeels in het teken van mislukkingen en nederlagen: de intrede van de werkende onderklasse in de Franse revolutie in 1792-94, de eerste internationale arbeidersopstand in 1848, het bloedige einde van de Parijse Commune in 1871, de mislukte revolutie in Rusland in 1905, de degeneratie van de Sovjet-Unie, de Spaanse burgeroorlog en het Franse Volksfront dat het fascisme moest stoppen in 1936, de studentenopstand en massastaking in Frankrijk in 1968. Deze gebeurtenissen uit het verleden werden ingeschreven in een historisch bewustzijn dat geprojecteerd werd op de toekomst: de huidige strijd is een erfgenaam van het heroïsme van vorige generaties en vindt daarin ook haar morele en politieke kracht. Er is geen wanhoop mee gemoeid: de verleden nederlagen zijn momenten in een beweging die wij hier en nu en in de toekomst tot de overwinning moeten leiden. Uit het kwaad kan het goede voortkomen, de overwinning resulteert uit een keten van nederlagen. Ook rouw krijgt een dergelijke invulling: denk aan hoe de begrafenis van de Italiaanse communistenleider Togliatti in 1964 aanleiding gaf tot een massamanifestatie.

De verleden nederlagen zijn momenten in een beweging die wij hier en nu en in de toekomst tot de overwinning moeten leiden

Tegen de achtergrond van dergelijke overwegingen moet het recente boek Left-Wing Melancholia van de van oorsprong Italiaanse historicus Enzo Traverso worden begrepen. Traverso is werkzaam aan Cornell University en publiceert vooral over het nazisme, het antisemitisme en de holocaust, vaak vanuit een heterodox marxistische invalshoek die uiterst kritisch is voor het stalinisme. Hij is een expert inzake de Duits-Joodse filosofie. Met de promotor van zijn proefschrift, de Braziliaans-Franse filosoof en socioloog Michael Löwy, deelt hij een interesse in wat Ernst Bloch de ‘warme’ stroming in het marxisme noemde. Waar de ‘koude’ stroming gekenmerkt wordt door objectieve, wetenschappelijke analyse, ontwikkelt de ‘warme’ stroming een meer utopisch en bevlogen denken dat enthousiasme, engagement en hoop oproept.

In Left-Wing Melancholia argumenteert Traverso dat de genoemde dialectiek tussen verleden en toekomst onmogelijk is geworden sinds de val van de muur in 1989. Toen werd de linkerzijde volgens hem ‘spiritueel dakloos’: we ‘werden gedwongen de mislukking van alle verleden pogingen om de wereld te veranderen te erkennen, de ideeën zelf waarmee we de wereld hadden geïnterpreteerd werden in vraag gesteld’. Traverso identificeert zich met heel heterodoxe stromingen in het marxisme, die in de Oostblokregimes nooit een echt alternatief zagen. Maar Traverso erkent wel dat het wegvallen ervan ook de hele utopische horizon van het socialisme als zodanig ondermijnd heeft, inclusief die van een democratisch en bevrijdend socialisme. Met zijn boek tracht hij in het reine te komen met de melancholie die het resultaat is van die mislukking van het linkse project in de twintigste eeuw, en gaat hij in dialoog met creatieve manieren om de geschiedenis te denken, ook niet-marxistische (zoals die geïnspireerd door Carl Schmitt en Reinhart Koselleck). Die melancholie, zo stelt hij, is typisch voor een overgangsperiode. Ze staat voor een ‘constellatie van emoties en gevoelens’ waarbij de zoektocht naar nieuwe ideeën en projecten samengaat met het rouwen om een verloren rijkdom aan revolutionaire ervaringen.

De melancholie staat voor een ‘constellatie van emoties en gevoelens’ waarbij de zoektocht naar nieuwe ideeën en projecten samengaat met het rouwen om een verloren rijkdom aan revolutionaire ervaringen

Traverso laat overtuigend zien hoe de accumulatie van voorbije mislukkingen ook helpt om ons huidige tijdsgewricht en beeld van de geschiedenis beter te begrijpen. De afgelopen decennia zagen we een terugkeer van wat Cicero de ‘historia magistra vitae’ noemde, de erg problematische idee dat er lessen getrokken kunnen worden uit de geschiedenis. Reinhart Koselleck, de Duitse grondlegger van de begripsgeschiedenis, argumenteerde dat dit geschiedenisbeeld onhoudbaar is geworden in de moderne tijd. Hier staat immers de idee centraal dat de toekomst niet afgeleid kan worden uit het verleden, dat drager zou zijn van ‘lessen’, maar dat de toekomst uitgevonden moet worden. De huidige liberale democratie, die sinds Francis Fukuyama’s beruchte boek het ‘einde van de geschiedenis’ markeert, lijkt echter opnieuw in het teken te staan van de ‘lessen’ van de geschiedenis, meer bepaald de lessen van het totalitarisme en de mislukte pogingen om een alternatief vorm te geven. De les lijkt te zijn dat een alternatief eenvoudigweg niet mogelijk is.

Het socialistische of communistische toekomstperspectief lijkt te zijn weggevallen, en wat overblijft zijn ruïnes, die drager zijn van een herinnering, maar niet meer verwijzen naar een toekomstproject. Het lijkt onmogelijk te zijn geworden nog utopisch te denken (en daarmee worden visies voor grondige maatschappijverandering bedoeld, niet originele ideetjes zoals pakweg het basisinkomen). Het huidige regime van historiciteit is dan ook gecentreerd rond een eeuwig ‘nu’: er is geen duidelijke toekomstverwachting meer, en we geraken ook steeds meer losgesneden van het verleden zodat we ons historisch besef verliezen.

Doorheen Traverso’s boek waart de geest van Walter Benjamin, een belangrijke inspiratiebron voor de auteur. De Duitse messiaans-marxistische denker levert niet alleen inhoudelijke inspiratie, maar staat zelf als het ware symbool voor de problematiek van het boek. Op de vlucht voor het nazisme pleegde Benjamin in 1940 zelfmoord aan de Spaanse grens, op een boogscheut verwijderd van een veilige redding. Die spanningsverhouding tussen hoop en wanhoop, utopie en mislukking is typerend voor Traverso’s boek, dat een theoretische verwerking biedt van de accumulatie van nederlagen en ontgoochelingen, momenten van heroïsme en hoop die verkeerd uitdraaiden, veelal aan de hand van documenten zoals romans, films, schilderijen of kunstwerken.

Tegen het deterministische geschiedenisbeeld, dat dominant was in communistische bewegingen in het interbellum, ontwikkelde Walter Benjamin in zijn beroemde geschiedfilosofische thesen een alternatief, messiaans geschiedenisbeeld. De geschiedenis is voor hem een opeenvolging van verschrikkingen en nederlagen, en alsof dat nog niet genoeg is, worden degenen die de nederlaag leden (in arbeidersopstanden of antikoloniale strijdbewegingen bijvoorbeeld) ook nog eens uit de geschiedschrijving gewist, aangezien het de winnaars zijn die de geschiedenis schrijven. Tegen de lege tijd van het deterministische geschiedenisbeeld, waarin elk moment gelijk is aan elk ander, poneert Benjamin een ‘vol’ tijdsbeeld, waarin elk moment drager is van tal van mogelijkheden. Dit ‘volle’ tijdsbegrip is essentieel voor Benjamins messiaanse geschiedenisbeeld. ‘Iedere seconde is de poort waardoor de Messias kan binnentreden’, schrijft hij. Kern van zijn argument is dat wijzelf het zijn die een ‘zwakke messiaanse kracht’ hebben meegekregen waarop het verleden een claim heeft. Wanneer wij ons hier en nu verzetten tegen het fascisme en onderdrukking, zo suggereert Benjamin, verlossen we ook het verleden: retroactief halen we de onderdrukten uit de geschiedenis uit de vergetelheid en geven we zin aan hun heroïsche maar mislukte strijd.

Benjamins geschiedfilosofische stellingen leverden voor vele linkse intellectuelen in de jaren 1990 het soort van kracht van moreel verzet waarover Gramsci het had met betrekking tot het historisch determinisme. Benjamin leverde een zingevend geschiedenisbeeld voor mensen die tegen de stroom van de geschiedenis moesten inroeien, en een omgang moesten zien te vinden met de geaccumuleerde nederlagen en mislukkingen. Maar Traverso is pessimistisch. Benjamin meende nog dat het volle nu-moment resoneert met het verleden waardoor we vandaag de hoop van de overwonnenen kunnen waarmaken en hen verlossen uit de geschiedenis. Die resonantie is echter weggevallen, onder andere omdat onze herinneringspraktijk is verschoven. We herinneren vandaag niet langer momenten van bevrijding, maar wel de verschrikkingen van het verleden. We herdenken vandaag de slachtoffers, niet de generaties van mensen die hoopvol streden voor iets beter, en uit wiens engagement inspiratie gehaald kan worden. ‘De herinnering van de goelag wiste die van de revolutie uit, de herinnering van de holocaust verving die van het antifascisme, en de herinnering van de slavernij verduisterde die van het antikolonialisme.’ Herinneringspraktijken zijn diepgaand politiek, en zoals ze vandaag ingevuld worden, kunnen ze de mogelijkheid voor een toekomstgerichte bevrijding ook afsluiten.

We herinneren vandaag niet langer momenten van bevrijding, maar wel de verschrikkingen van het verleden

Die verschuiving hangt volgens Traverso ook samen met de uitputting van de beweging van mei ’68. Vanaf de jaren 1980 begonnen progressieve bewegingen zich steeds meer met humanitaire aangelegenheden en slachtofferhulp bezig te houden in de context van natuurrampen of genocides, en minder met solidariteit met bevrijdings- of verzetsbewegingen elders in de wereld. De val van de Berlijnse muur in 1989 bevestigde die ontwikkeling: dit was een nederlaag voor de linkerzijde zonder dat er een echte strijd geleverd was, niet te vergelijken met opstanden die een hoopvol perspectief in zich droegen zoals die in 1956 in Boedapest of 1968 in Praag. 1989 was geen heldhaftige bevrijdingsstrijd waaruit emancipatiebewegingen elders ter wereld utopische energie konden putten. Het is geen toeval dat de val van de muur niet de inspiratiebron of het beginpunt is geworden van nieuwe vormen van kunst of nieuwe cultuurstromingen, zoals pakweg de Oktoberrevolutie in 1917 of mei ’68 dat wel waren.

In een reeks hoofdstukken die los van elkaar gelezen kunnen worden, analyseert Traverso de constellatie die uit deze ontwikkelingen voortkomt. Dat doet hij met bijzonder veel eruditie, gebaseerd op een heel diepe kennis van vooral de kritische en heterodoxe varianten van het lappendeken dat de marxistische erfenis is. Hij analyseert historische strijdbewegingen en hun nederlagen, de theoretische verwerking hiervan, en hun neerslag op verschillende kunstvormen. Typerende voorbeelden zijn de beruchte foto’s van het lijk van Che Guevara dat door de Colombiaanse ordediensten in 1967 aan de wereldpers werd voorgesteld en hoe die beelden verbonden zijn met de voorstelling van het christelijke martelaarschap; of de beelden van slachtoffers van de Argentijnse dictatuur door Marcelo Brodsky, waarin erkenning wordt gegeven aan een nederlaag, maar zonder te capituleren voor de onderdrukker.

Traverso ontwikkelt een erg rijke analyse van de theoretische traditie van de ‘linkse melancholie’, die hij traceert via figuren zoals Blancqui, Benjamin, Adorno of Kracauer. Hij wijdt een boeiend hoofdstuk aan de melancholie en romantische sensibiliteit van de wereld van de bohème, een tegenculturele sfeer die enerzijds revolutionaire figuren voortbracht, zoals Marx, Courbet, Benjamin of Trotski, maar anderzijds ook een ruimte is waar de overwonnenen zich na de nederlaag terugtrekken. Het boek bevat ook boeiende passages over de ontmoetingen en discussies tussen figuren uit heterodoxe marxistische stromingen die als geen ander het melancholische levensgevoel belichamen, zoals Adorno en Benjamin, Adorno en CLR James, of de herontdekking van Benjamin in de vroege jaren 1990 door de Franse filosoof en militant Daniel Bensaïd.

Het boek doet zijn titel alle eer aan en straalt een erudiete melancholie uit. Melancholie is echter niet noodzakelijk iets negatief. Traverso geeft dit wel toe, maar onderstreept het misschien iets te weinig. Een melancholische levenshouding draagt een zekere kracht in zich. De melancholicus is in staat te leven met de spanning tussen het verlangen naar een andere en betere samenleving en het besef dat die misschien onmogelijk of zeker op korte termijn onhaalbaar is. Een melancholicus behoudt het verlangen, en dat is het grote contrast met de cynicus, die elke utopische horizon heeft opgegeven. De auteur erkent dat wel enigszins op het einde van zijn boek: ‘Linkse melancholie betekent niet de opgave van het idee van het socialisme of de hoop voor een betere toekomst; het betekent socialisme opnieuw overdenken in een tijd waarin zijn herinnering verloren, verborgen of vergeten is en opnieuw gered moet worden.’ Een melancholische levenshouding kan dus iets heilzaams hebben: in plaats van op pathologische wijze vast te houden aan een dood verleden helpt melancholie om met een trauma een omgang te vinden. Tegelijk laat de melancholicus het rouwproces niet volledig slagen. De rouw om de mislukking van het socialisme mag niet helemaal tot zijn einde worden doorgevoerd, want een succesvolle rouw ‘kan ook de identificatie met de vijand inhouden: een verloren socialisme vervangen door een aanvaard kapitalisme’. Vasthouden aan een melancholisch gevoel en leven met de spanningen die dit met zich meebrengt, is in die zin een weigering om op te geven of zich over te geven aan cynisme.

Enzo Traverso, Left-Wing Melancholia. Marxism, History, and Memory. (New York: Columbia University Press, 2016).

Matthias Lievens is docent aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, KU Leuven. Hij schreef een proefschrift over Carl Schmitt en publiceerde over politiek-filosofische thema’s als depolitisering, representatie, ideologiekritiek, democratie en klimaatpolitiek.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen