Deel dit artikel

elke generatie heeft het werk van karl marx gelezen, geïnterpreteerd en geherinterpreteerd in het licht van haar eigen tijd, en heeft de inzichten van marx gebruikt om eigen problemen op te lossen. maar wie was marx nu eigenlijk écht? wat is zijn ‘ware’ erfenis? en wat was de concrete, historische context waarin hij zijn theorieën ontwikkelde? die vragen zijn de inzet van de nieuwste biografie van de amerikaanse historicus jonathan sperber.

Marx in de spiegel van zijn tijd. Een revisionistische biografie

Antoon Braeckman

Er zijn weinig namen uit de politieke en filosofische geschiedenis van de afgelopen eeuwen die zoveel controverse oproepen als die van Karl Marx (1818-1883). Toen captain of industry Luc Bertrand de regering Di Rupo-I er in 2012 van beschuldigde een marxistisch belastingbeleid te voeren, gaf dit meteen aanleiding tot een verhit debat in de media, waarin niet alleen dit beleid zelf maar vooral ook de ‘ware’ erfenis van Marx opnieuw ter discussie stond. Het voorval herinnerde onwillekeurig aan pakweg dertig, veertig jaar geleden, toen dergelijke discussies schering en inslag waren, vooral onder intellectuelen, en in het bijzonder die ter linkerzijde.

Dit hoeft ook niet te verwonderen. Sinds Marx’ dood is zijn naam verbonden met een veelheid van tegengestelde, zelfs onverzoenbare maatschappelijke theorieën en politieke stellingnames, die zich stuk voor stuk op hem beroepen, onder een vaak vage verwijzing naar zijn kritiek op en verzet tegen het kapitalisme als economisch systeem. Al aan het einde van de negentiende eeuw was er een belangrijke controverse over de te volgen strategie voor de socialistische partijen. Volgens de Duitse sociaaldemocratische theoreticus en SPD-politicus Eduard Bernstein (1850-1932) moest het socialisme zich vooral ontdoen van zijn vreemde elementen: de dialectische geschiedenisopvatting die Marx ontleend had aan Hegel (1770-1831) en het revolutionaire pathos dat hij in het blanquisme (genoemd naar Auguste Blanqui, 1805-1881) had gevonden. Bernstein verdedigde daarom een democratisch socialisme dat streefde naar geleidelijke hervormingen, en dat ook bereid was tot politieke compromissen. Zijn beweging lag aan de basis van de huidige SPD in Duitsland. De Tsjechisch-Duitse politieke theoreticus Karl Kautsky (1854-1838) daarentegen was van oordeel dat Marx de nakende implosie van het kapitalisme met wetenschappelijke zekerheid had voorspeld. Het kwam er dus op aan dit moment gewoon af te wachten, en zeker niet te ijveren voor sociale hervormingen in samenspraak met de burgerlijke partijen. Dit terwijl Vladimir Lenin (1870-1924) enkele decennia later zou argumenteren dat de communistische revolutie, naar het voorbeeld van Marx en Engels zelf, een intellectuele en militante voorhoede nodig had om het proletariaat te verenigen en bewust te maken van zijn historische rol als bevrijdende klasse.

Marx’ erfenis is ingeroepen als rechtvaardiging voor de meest uiteenlopende denkrichtingen, bewegingen en politieke gebeurtenissen

Maar ook nadien is Marx’ erfenis ingeroepen als rechtvaardiging voor de meest uiteenlopende denkrichtingen, bewegingen en politieke gebeurtenissen. Het volstaat daarbij te verwijzen naar de goelags onder Stalin (1878-1953) of het door het communisme geïnspireerde verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog; naar de Zuid-Amerikaanse bevrijdingstheologie of de culturele revolutie onder Mao (1893-1976); naar het regime van Pol Pot (1925-1998) in Cambodja of het socialistische beleid van Salvator Allende (1908-1973) in Chili; naar de grote studentenrevolte van mei 1968 of de vele linkse guerillabewegingen die in diezelfde periode zowat overal in het Zuiden de strijd aanbonden met de koloniale machten of hun plaatselijke, dictatoriale vazallen. En hoewel de aandacht voor Marx en het marxistische denken vandaag massaal is afgenomen door de wereldwijde implosie van het communisme, blijft zijn gedachtegoed ook nu nog in belangrijke mate doorwerken in het verzet van andersglobalisten en occupybewegingen tegen het op neoliberale leest geschoeide, mondiale kapitalisme.

Kortom, met Marx is gebeurd wat met zowat alle inspirerende figuren en teksten uit de geschiedenis is gebeurd: elke generatie heeft hem gelezen, geïnterpreteerd, en geherinterpreteerd in het licht van haar eigen tijd, met het oog op het bruikbaar maken van zijn inzichten voor het oplossen van de eigen problemen. Vanuit dat perspectief hoeft het niet te verwonderen dat op een bepaald ogenblik iemand de vraag opwerpt wie Marx nu eigenlijk écht was, welke ideeën hij écht voorstond en welke de concrete, historische context was waarin hij zijn theorieën ontwikkelde. Dit is precies de inzet van de nieuwste biografie van de ‘Moor’ – zoals vriend en vijand Marx bij leven noemden – van de hand van de Amerikaanse historicus Jonathan Sperber. De voorstelling van Marx als tijdgenoot of als profetisch analist wiens inzichten onze moderne wereld nog steeds vormgeven, is namelijk voorbij, aldus Sperber. Het is nu tijd voor een nieuw begrip van de man, als een figuur uit een voorbije historische periode, die overigens in toenemende mate verschilt van de onze. Marx’ wereld was, volgens Sperber, die van de Franse Revolutie, Hegels filosofie, de beginnende industrialisatie in Engeland en de politieke economie die daaruit is voortgekomen. Misschien, zo voegt hij er nog aan toe, doen we er zelfs beter aan Marx te begrijpen als iemand die vooral achteromkeek en de omstandigheden van de eerste helft van de negentiende eeuw gewoon op de toekomst projecteerde, eerder dan als een betrouwbaar en vooruitziend theoreticus van de grote historische ontwikkelingen van onze tijd.

Marx’ wereld was die van de Franse Revolutie, Hegels filosofie, de beginnende industrialisatie in Engeland en de politieke economie die daaruit is voortgekomen

Bovendien, zo stelt Sperber, is er vandaag ook een uitstekende aanleiding voor een terugkeer naar de echte Marx. Er zijn namelijk allerlei nieuwe, kleinere documenten opgedoken die recent gepubliceerd zijn in de grote Marx-Engels Gesamtausgabe (MEGA). Die bieden weliswaar geen totaal nieuwe kijk op de figuur van Marx, maar bevatten toch voldoende details om het bestaande beeld subtiel bij te stellen. Daar komt nog bij dat het recente historische onderzoek over de negentiende eeuw ons een veel duidelijker inzicht biedt in de veeleer relatieve impact van de industriële revolutie en de bijbehorende klassenconflicten; zeker in vergelijking met de minstens zo belangrijke politieke naweeën van de Franse Revolutie, de centrale rol van de religie en de effecten van het opkomende nationalisme voor de organisatie en ontwikkeling van de toenmalige samenleving. Hiermee zijn alle voorwaarden voorhanden om een nieuwe biografie van Marx als een typisch negentiende-eeuws revolutionair en sociaal-politiek denker te verantwoorden.

En toch. Ondanks de ogenschijnlijk plausibele opzet en goede bedoelingen om de historische figuur in al zijn gecontextualiseerde details op de voorgrond te krijgen, geeft een dergelijk project blijk van een zekere historiografische en filosofische naïviteit. Het voornemen om Marx terug te plaatsen in zijn eigen tijd ademt de ambitie om Marx te schetsen ‘wie er eigentlich gewesen’, naar het gevleugelde woord van de negentiende-eeuwse vader van het historisme én tijdgenoot van Marx, Leopold von Ranke (1795-1886). Dit is de droom van een objectieve geschiedschrijving, waarbij de historische feiten en niet hun interpretaties bepalend zijn voor het historiografische relaas. De moeilijkheid is evenwel dat het daarbij vooropgestelde onderscheid tussen feit en interpretatie problematisch is: historische feiten bestaan nu eenmaal alleen als interpretaties, d.i. als elementen van een ruimer verhaal waaraan ze hun betekenis ontlenen. En dat is in deze biografie niet anders. Ook zij vertelt een verhaal, zij het dat de elementen hier zo geschikt zijn dat de onderliggende these is dat Marx voor ons vandaag géén tijdgenoot meer is of kan zijn. In die zin zit het verhaal van deze revisionistische biografie onlosmakelijk vast aan het soort interpretaties en weergaves van Marx’ bovenhistorische betekenis die het nadrukkelijk beoogt te bestrijden.

Dat laat zich bijzonder goed aflezen van de compositie van Sperbers biografie. In essentie wordt die gestuurd door twee principes. Enerzijds wil Sperber de figuur van Marx zorgvuldig contextualiseren, terwijl hij anderzijds, in veeleer polemiserende zin, wil laten zien dat het klassieke beeld van Marx als een superieur diagnosticus van zijn eigen tijd én van die van ons, genuanceerd, zo niet grondig bijgesteld, moet worden. De historische contextualisering fungeert daarbij als vertrekpunt om de relevantie van Marx’ inzichten voor onze huidige tijd van de hand te wijzen.

Deze strategie heeft vooral vreemde effecten voor het biografische genre dat hier beoefend wordt. Kenmerkend voor biografieën is namelijk dat ze in de regel hun onderwerp opvoeren als protagonist van zijn of haar levensgeschiedenis. Dit is niet zo in Sperbers biografie van Marx. Omdat Sperber er vooral over waakt de figuur van Marx voldoende te contextualiseren, verschijnen keer op keer de interne dynamieken van de verschillende contexten waarin Marx terechtkomt als de eigenlijke protagonisten van het handelingsverloop. Het resultaat daarvan is dat Marx’ doen en laten telkens wordt opgevoerd als reactief van aard: als een reactie op de dynamiek van de handelingscontext waarin hij zich op een bepaald ogenblik bevindt. Of het nu gaat om zijn jeugdjaren in Trier, zijn studies in Bonn en Berlijn, zijn journalistieke werk in Keulen, zijn verbanning naar Parijs, later naar Brussel, en ten slotte naar zijn definitieve thuishaven, Londen, het initiatief voor de beslissende gebeurtenissen ligt zelden bij Marx, maar veeleer in de complexe situatie waarop hij reageert. Sperber heeft in die zin veeleer de biografie geschreven van de contexten waarin Marx zich achtereenvolgens bevond, dan wel een klassieke biografie van de man zelf.

Voor de liefhebbers van het genre impliceert die strategie dat het minder evident is zich te identificeren met de figuur van Marx, omdat hij paradoxaal genoeg niet de protagonist is in zijn eigen verhaal. Toch resulteert die manier van werken ook in een aantal opmerkelijke observaties. Het voordeel van een aanpak die Marx nooit de held laat worden in zijn eigen levensgeschiedenis is dat hij gemakkelijker neergezet kan worden met zijn ambivalenties, tegenstrijdige stellingnames, obsessies en andere zwaktes. Hierdoor wordt het klassieke beeld van de gedreven, scherpzinnige en profetische voorvechter van de proletarische revolutie goeddeels in de schaduw gesteld. Zo laat Sperber op overtuigende wijze zien hoe Marx zowel in zijn theoretische analyses als in zijn politieke activisme op een blinde en vaak obsessionele manier zweerde bij het verloop van de Franse Revolutie als het na te volgen model voor de komende revolutionaire strijd. Om die reden steunde hij in zijn journalistieke teksten zowat elke ‘burgerlijke’ revolte in Duitsland en in Frankrijk – vaak ongeacht de feitelijke politieke betekenis ervan – en droeg hij zijn medestanders op het terrein op om hetzelfde te doen. Een dergelijke burgerlijke oproer was volgens dat model nu eenmaal de voorbode van een latere ‘proletarische’ revolutie.

Zowel in zijn theoretische analyses als in zijn politieke activisme zweerde Marx op een blinde en vaak obsessionele manier bij het verloop van de Franse Revolutie als het na te volgen model voor de komende revolutionaire strijd

Op een vergelijkbare wijze vertoont ook Marx’ magnum opus, Das Kapital, volgens Sperber eenzelfde problematische oriëntatie op het verleden. In plaats van een analyse te bieden van de economische realiteit anno 1860, hernam Marx er de op dat ogenblik al verouderde economische theorieën van de Engelse politieke economen Adam Smith, James Mill en vooral David Ricardo. Op theoretisch vlak betekent dit dat het boek eigenlijk al achterhaald was tegen de tijd dat het gepubliceerd werd (deel I: 1867; onder redactie van F. Engels: deel 2: 1885 en deel 3: 1894). Daarnaast wijst Sperber ook op tal van inconsistenties in het optreden en in de geschriften van Marx. Hij laat zien hoezeer Marx als jonge hoofdredacteur van die Rheinische Zeitung in 1842 de liberale kaart van de vrijhandel verdedigt tegenover het toenmalige Pruisische, economische protectionisme, en datzelfde liberale standpunt ook is blijven verdedigen in zijn latere teksten. Sterker nog: in diezelfde periode doet hij het communisme af als theoretisch problematisch, en vindt hij dat elke poging om het communisme in de praktijk te brengen te vuur en te zwaard moet worden bestreden. Amper vijf jaar later zou Marx het Communistisch Manifest (1848) redigeren, met de uitdrukkelijke bedoeling om de Europese communistische krachten te verenigen met het oog op een nakende revolutionaire machtsovername. Maar ook dat verhinderde Marx niet om nauwelijks zes maanden na de publicatie van dat manifest in een toespraak voor de Demokratische Gesellschaft in Keulen de idee van een dictatuur van het proletariaat en het principe van de klassenstrijd als inopportuun af te wijzen.

Tegenspraken, spanningen en inconsistenties alom in het werk van Marx, zo argumenteert Sperber. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de merkwaardige vorm van zelfkritiek die Marx aan de dag legt en die als een rode draad doorheen zijn oeuvre loopt. Via een aantal goed gekozen voorbeelden laat Sperber namelijk zien dat de herhaalde vernietigende uitvallen van Marx tegen voormalige politieke medestanders of geestverwanten stuk voor stuk aanvallen waren op posities en standpunten die Marx voordien zélf had ingenomen en met veel verve had verdedigd (denken we maar aan zijn kritiek op zijn kompanen van het eerste uur Bruno Bauer en Arnold Ruge, of aan het hekelen van belangrijke inspiratiebronnen zoals Ludwig Feuerbach en Pierre-Joseph Proudhon, of nog: zijn scheldtirades tegen zijn eerdere communistische strijdmakkers Wilhelm Weitling en Karl Grün). Marx kon blijkbaar alleen afstand nemen van bepaalde van zijn eigen denkbeelden door ze bij anderen in vlijmscherpe bewoordingen onder kritiek te brengen. Ook in dit opzicht, zo suggereert Sperber, toont Marx zich niet van zijn meest rechtlijnige kant. Hiermee zijn maar enkele van de vele ‘ontluisterende’ perspectieven op de figuur van Marx aangehaald, die in Sperbers biografie verwerkt zijn.

Toch blijft na lectuur van dit nadrukkelijk historiserende portret van Karl Marx de vraag overeind of daarmee de iconische figuur die de man na verloop van tijd geworden is, ook daadwerkelijk gedemystificeerd is? Dat deze biografie van meet af in het teken stond van die doelstelling, suggereert alvast dat Sperber geloofde in de demystificerende effecten van zijn onderneming. Zoiets onderstelt evenwel dat er een onmiddellijk verband bestaat tussen de historische persoon van Karl Marx en het complex aan betekenissen dat later met diens naam verbonden werd. Het is zeer de vraag of die veronderstelling houdbaar is. De boutade van de Britse politieke filosoof John Gray (1948) dat Marx vandaag een volslagen onbekende negentiende-eeuwse denker zou zijn zonder de succesvolle Bolsjewistische revolutie in het Rusland van 1917, bevat zeker een grond van waarheid. Ze maakt minstens duidelijk dat het niet de historische figuur van Marx zelf is die bepalend is voor de betekenissen die later met zijn naam verbonden werden. Het zijn eerder de diverse omstandigheden waarin anderen zich beroepen hebben op de erfenis van Marx die daarvoor bepalend zijn geweest, ongeacht of dit gemotiveerd werd door diens opruiende geschriften, door de overgeleverde herinneringen aan zijn charismatische persoonlijkheid, door zijn wankele dromen over een rechtvaardiger samenleving, dan wel door zijn bijtende kritiek op het kapitalisme als een systeem van onderdrukking en uitbuiting. Het is in het kielzog daarvan dat Marx – ten goede of ten slechte – is uitgegroeid tot een icoon. En tegen de gestileerde zuiverheid van een icoon, tegen de zeggingskracht en de symboolwaarde ervan is geen enkel realistisch portret gewassen, hoe haarscherp het ook is uitgetekend. Ondanks Sperbers biografische her-ijking van Marx als negentiende-eeuwer, zal Marx dus vermoedelijk blijven leven waar verzet groeit tegen sociale ongelijkheid, en waar kritiek moeizaam zijn weg zoekt tegen economische onderdrukking.

Jonathan Sperber, Karl Marx. A Nineteenth-Century Life. (New York / London: Liveright Publishing Corporation, 2012).

Antoon Braeckman is als filosoof verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen