Deel dit artikel

voor moslims wereldwijd is mekka het spirituele hart van de islam. vijfmaal daags richten ze zich erheen voor het plichtgebed en minstens eenmaal in hun leven bezoeken ze de stad voor de hadjbedevaart. hun verwachtingen zijn hooggespannen: verblijven waar hun profeet geboren werd en zijn eerste koranrecitaties deed. de verbondenheid met de globale islamitische gemeenschap doet veel aanstaande pelgrims dagdromen. voor velen blijkt de hadj echter niet de transcendente ervaring die ze zich hadden ingebeeld. een blik op de politieke geschiedenis van de stad leert hoe dat komt.

Mekka: de teloorgang van een heilige stad

Stijn Aerts

Laten we beginnen bij het begin. Wanneer de Mekkaan Mohammed (gestorven in 632) in 610 voor het eerst de islam predikte, was zijn stad al lange tijd een bedevaartsoord. Heidense Arabieren, onder wie talrijke bedoeïenen, bezochten er de Ka`ba, een zwart kubusvormig gebouw, voor een jaarlijkse bedevaart. Met de islamisering van het Arabische schiereiland werden deze cultus en de bedevaartrituelen grotendeels in de islam ondergebracht. Waar de heidenen naar de heilige gronden van Mekka verwezen als al-Masjid al-Haram, werd dit in de islam de naam van de Grote Moskee die rondom de Ka`ba werd opgetrokken. Die laatste werd ontdaan van alle afgodenbeelden, zodat de Ka`ba-cultus een strikt monotheïstische aangelegenheid werd. Zo was het volgens moslims door Abraham, van wie zij geloven dat hij de Ka`ba heeft gebouwd, bedoeld. In geen tijd werd de stad de symbolische hoofdstad van de islam.

Dit was echter niet zo op politiek vlak. Nog tijdens Mohammeds leven trok de bestuurlijke elite (waaronder hijzelf) weg uit Mekka, dat nooit de hoofdstad van een islamitisch rijk of land zou worden. Daarmee is niet gezegd dat Mekka nooit van politieke betekenis was, wel integendeel. Dankzij de symbolische waarde van de hadj was de stad steeds een politiek forum, waar subtiel doch efficiënt een politiek manoeuvre kon worden geforceerd. Voor de vroege islamitische periode (622-750) werd deze kant van Mekka zorgvuldig beschreven door M.E. McMillan in The Meaning of Mecca. Voor een stabiele heerser was de hadj een gelegenheid om zijn macht te tonen en zijn positie te bevestigen. Door zelf op te treden als voorganger (imam) van de bedevaart en de gebeden, bevestigde de kalief zijn positie als religieus leider van de islamitische gemeenschap en als wereldlijk heerser over een imperium dat, verspreid over het grondgebied, ook tal van niet-moslimgemeenschappen huisvestte. Ook het aanduiden van plaatsvervangende hadjleiders kon een politiek doel dienen. Allianties werden gesmeed door bevriende provinciegouverneurs te benoemen en voor troonopvolgers werd een populaire machtsbasis gecreëerd door hen in deze functie aan het publiek voor te stellen.

Dankzij de symbolische waarde van de hadj was Mekka steeds een politiek forum, waar subtiel doch efficiënt een politiek manoeuvre kon worden geforceerd

Voor zwakkere kaliefen vormde de bedevaart dan weer een mogelijke bedreiging. Dissidente groepen van over heel het rijk maakten van de bedevaartstocht gebruik om overleg te plegen en ideeën uit te wisselen. Wie zichzelf tot leider van de hadj kon uitroepen, tegen wil en dank van de kalief in, was een smet op diens blazoen en ondermijnde zijn legitimiteit. Zo maakten malcontenten uit verschillende provincies van het rijk in 656 van hun reis naar Mekka gebruik om hun eisenpakket aan kalief `Uthman over te maken. Dit maakte pijnlijk duidelijk dat het kalifale gezag in de provincies slechts nominaal was en had tot gevolg dat `Uthman dat jaar de hadj niet zelf kon leiden. Hij werd nog tijdens de hadjmaand vermoord. Amper vier jaar later moest zijn opvolger `Ali afrekenen met zijn uitdager Mu`awiya, de latere stichter van de Umayyadische dynastie (661-750). Mu`awiya was een clangenoot van `Uthman en vastberaden diens moord te wreken. Tegen de achtergrond van het aanzwellende conflict trachtte hij in 660 zelf een leider voor de bedevaart aan te wijzen. De poging mislukte, maar dat `Ali genoodzaakt was een compromisfiguur te benoemen signaleerde een morele overwinning van de uitdager, die het jaar daarna de troon besteeg. Het meest treffende voorbeeld van een sterk gepolitiseerde pelgrimstocht greep plaats in 688, toen in Mekka liefst vier vlaggen werden gehesen. Voor het zesde jaar op rij eiste rebel en antikalief `Abdallah ibn al-Zubayr het leiderschap op. Maar dat jaar waren er ook twee andere rebellengroepen die het leiderschap over de hadj ambieerden, en bovendien wenste de kalief zijn gezag te herstellen door zelf een leider te sturen. (Overigens wist `Abdallah ibn al-Zubayr het nog twee jaar uit te zingen, waarna hij alsnog het onderspit moest delven.)

Als spirituele hoofdstad van de islam vervulde Mekka deze politieke functie ook in de eeuwen daarna (die buiten McMillans focus vallen). Er zijn tal van voorbeelden. Eén ervan is de kortstondige verovering van Mekka in 930 door de opstandige sekte van de Qarmaten. Voortgestuwd door een messianistische retoriek hadden zij al aanzienlijke delen van de Perzische Golf onder hun controle gebracht toen ze de bedevaart gebruikten om de kalifale soevereiniteit aan de kaak te stellen. Een recenter, maar minstens zo belangrijk voorbeeld situeert zich in de hadjeditie van 1803, toen een bedoeïenenclan de vrije doortocht naar Mekka misbruikte om zich meester te maken van de heilige stad. Ze heersten er tien jaar lang. Sa`ud ibn `Abd al-`Aziz, hun leider, voerde het pact uit dat zijn grootvader, de stamvader van de Saoedi’s, sloot met Muhammad ibn `Abd al-Wahhab. Dit was de predikant die zijn naam verleende aan het wahhabisme, een puriteinse, salafistische stroming in de islam. De geschiedenis leert dat deze verovering van Mekka niet louter kaderde in de eenmaking van het schiereiland, maar ook diende om de morele superioriteit van de wahhabieten in de islamwereld te vestigen. In lijn met de afkeurende wahhabitische opvattingen over volks- en bijgeloof en vernieuwing in de godsdienst, liet Sa`ud de heiligdommen in Mekka en vooral in Medina, waar het graf van de profeet Mohammed zich bevond, ontdoen van de weelderige ornamenten die in de loop van de tijd waren toegevoegd. De vernielingen zetten kwaad bloed bij tal van moslims, maar bij een aantal bedoeïenenstammen sloeg de anti-imperialistische houding aan. De Ottomaanse sultan zag de machtswissel in Mekka als een aanfluiting van zijn soevereiniteit en droeg Muhammad `Ali, de gouverneur van Egypte, op de situatie in de heilige steden te herstellen.

Het huidige Saoedische Koninkrijk, dat het wahhabisme als staatsideologie voert, kreeg vorm in de Eerste Wereldoorlog, daarbij geholpen door de inmiddels onafwendbare ondergang van het Ottomaanse Rijk en de Britse koloniale diplomatie. In de woestijn rekende de Saoedisch-wahhabitische alliantie af met de overige, rivaliserende bedoeïenen. Van daaruit rukten ze op naar Mekka, dat ze in 1924 innamen. Dankzij inkomsten uit de pas ontdekte olie slaagden ze er deze keer wel in hun positie te consolideren.

De geschiedenis en de transformatie van Mekka worden treffend verwoord in Mecca: The Sacred City van Ziauddin Sardar. Deze geboren Pakistani legde op zijn zachtst gezegd een merkwaardig parcours af. Hij was wetenschapper, wetenschapsjournalist, tv-maker en -presentator, politiek adviseur in Maleisië, researcher voor de hadjautoriteiten in Saoedi-Arabië, als gelovige moslim een voornaam criticaster van de islam, en nu dus historicus van Mekka. In de laatste twee hoofdstukken, gewijd aan de stad onder de Saoedi’s, vestigt hij de aandacht op twee minder mooie kanten van Mekka en de hadj vandaag.

Sinds de jaren 1950 is het aantal deelnemers aan de jaarlijkse bedevaart spectaculair toegenomen, met alle problemen van dien

Een eerste negatief aspect is de spectaculaire toename van het aantal deelnemers aan de jaarlijkse bedevaart sinds de jaren 1950, met alle problemen van dien. Uiteraard groeide dat aantal gestaag sinds het begin van de islamitische geschiedenis, maar na de Tweede Wereldoorlog vond een explosie plaats. Die is voor een deel te wijten aan de bevolkingsgroei, maar ook aan de komst van een betaalbare burgerluchtvaart, wat de deelname vergemakkelijkte. Het aantal pelgrims vervijfvoudigde op twintig jaar tijd van tweehonderdduizend tot één miljoen, en die groei gaat sindsdien onverminderd voort: in 1997 waren ze met twee miljoen, in 2011 met drie miljoen. Door de toepassing van quota is het aantal nu opnieuw tot twee miljoen teruggebracht. De Saoedi’s namen niet de nodige maatregelen om de veiligheid van de pelgrims te garanderen, zo blijkt uit een lange reeks catastrofale gebeurtenissen. In 1975 eiste een brand op een camping 200 mensenlevens. In 1990 werden 1 426 mensen vertrappeld in een tunnel tussen de Grote Moskee en Mina, vijf kilometer verderop, toen er paniek uitbrak. Moslims gaan naar Mina aan het eind van de bedevaart, onder meer voor het ritueel stenigen van de duivel, die afgebeeld wordt door een drietal zuilen. De brug die men in 1963 rond de zuilen bouwde om de toeloop van de steeds grotere aantallen pelgrims aan te kunnen, bleek al vlug ondoeltreffend. Tussen 1994 en 2006 vielen er meer dan 1 000 doden bij een zestal incidenten tijdens het ritueel. En ook dit jaar werden er meer dan 1 000 mensen vertrappeld, nadat eerder al 111 mensen omkwamen toen een bouwkraan instortte. Daarnaast worden pelgrims ook steeds vaker met diefstal en aanranding geconfronteerd.

Mekka is verworden tot een lelijke, grijze massa beton, die steeds meer gelijkt op Las Vegas of Dubai

Een tweede schaduwzijde is de afgrijselijke combinatie van een slecht, zo niet onbestaand conservatiebeleid met een grenzeloze bouwwoede. Mekka is verworden tot een lelijke, grijze massa beton, die steeds meer gelijkt op Las Vegas of Dubai. Van de historische stad is haast niets overeind gebleven. Het heiligdom is nu omringd door torenhoge luxehotels en shopping centra, inclusief een Paris Hilton Shop. De grootste doorn in het oog van vele Mekkanen en pelgrims is de door de Saudi Binladen Group gebouwde Clock Tower, een 600 meter hoog luxehotel van waaruit letterlijk op de Ka`ba wordt neergekeken. Maar ook die wordt nu stilaan overschaduwd door nog grotere bouwprojecten op de overliggende heuvelwand. En dat alles gaat ten koste van de traditionele stadsdelen en een eeuwenoude architectuur. Sardar beschrijft treffend hoe dit afbreuk doet aan de spirituele beleving van de pelgrim, die behalve de Ka`ba niets aantreft dat aan het Mekka van de profeet herinnert. De bouwwoede tastte ook een andere mystieke dimensie van de hadj aan. Ooit was het moeilijk om een onderscheid te maken tussen pelgrims op basis van klasse of kapitaal, mede door de eenvoudige rituele kledij, maar dat gevoel van gelijkheid wordt nu tenietgedaan door de exuberante vakanties die rijke moslims aan de bedevaart koppelen.

Soms verliest Sardar in de analyse van deze problematiek de scherpte van geest die de rest van zijn geschiedenis van Mekka zo aanbevelenswaardig maakt. Zo prijst hij het Hajj Research Centre (HRC), een beleidsadviserend instituut waarvoor hij zelf werkte, maar waaruit hij later ook ontslag nam. Hij looft de oprichter Sami Angami, die zich inderdaad steeds is blijven inzetten voor het behoud van het erfgoed en tegen de ‘commercialisatie van het huis van God’. Sardar vergeet evenwel te vermelden dat het HRC, dat ressorteerde onder de King Abd al-Aziz Universiteit, vanaf het begin onder sterke controle van het regime stond. Ook wordt medestichter Mahmoud Bodo Rasch niet vermeld. Deze Duitse, tot de islam bekeerde architect had daarvoor reeds de mogelijkheid geëxploreerd om ontwikkelingsprojecten aan de Saoedi’s te verkopen, en tekende later veel van de negatief onthaalde vernieuwingen, waaronder de Clock Tower. Voor de bouwwoede en de vernietiging van erfgoed wijst Sardar met een beschuldigende vinger naar het koningshuis, naar de oliemagnaten en zelfs naar de mentaliteit van de Arabieren, ‘die slechts één echte liefde hebben: materiële rijkdom’.

Daarmee onderschat hij echter de invloed van het wahhabisme. Dat de Grote Moskee en de omliggende infrastructuur moeten worden aangepast aan het steeds talrijker wordende publiek, is logisch. Dat is trouwens al zo sinds het begin van de islam. In de eerste zestig jaren na het overlijden van de profeet Mohammed werd het heiligdom tot drie keer toe uitgebreid, een ingreep die in de loop van de geschiedenis talloze keren zou worden herhaald. Net zo evident is de noodzaak om restauratiewerken uit te voeren in geval van schade. Toen de Ka`ba in 1629 door een storm werd vernield, werd hij volgens het oorspronkelijke plan en zoveel mogelijk met originele materialen opnieuw opgebouwd. Voor de naoorlogse bouwwoede moesten echter tientallen historische sites, alle met een bijzondere betekenis voor gelovige moslims, plaats ruimen. Daaronder zijn het geboortehuis van Mohammed, het woonhuis van zijn vrouw Khadija (waar enkele Koranopenbaringen plaatsvonden), het huis van de eerste kalief Abu Bakr, het gewelf over de Zamzam-bron, een tiental oude moskeeën en evenzoveel graven en mausolea van historische figuren. De wahhabieten hielpen hier niet alleen graag aan mee, ze droegen ook de religieuze legitimatie aan. Hun puritanisme, gekenmerkt door een doorgedreven monotheïsme, laat immers geen plaats voor het vereren van de profeet en de heiligen, bidden in mausolea en alle andere vormen van idolatrie. Ook waar de vernietiging van deze historische schatten niet genoodzaakt werd door de bouw van een tweede Dubai, werden mausolea, soefigebouwen en historische woonhuizen platgewalst, afgebrand of volgestort met beton.

Wie het conservatisme en strikte monotheïsme van de wahhabieten niet deelt, wordt als een minder goede moslim of ongelovige gezien

Terwijl Mekka steeds minder een authentiek bedevaartsoord en steeds meer een resort voor oliesjeiks werd, verwaterde ook het universalistische en egalitaire karakter van de stad en van de bedevaart. Quota op het aantal bedevaarders – op zich een eenvoudig en efficiënt middel om de hadj ordelijk en veilig te laten verlopen – zijn een instrument om politieke druk uit te oefenen en discrimineren moslims die de rechte lijn van het wahhabisme niet volgen. Het was dan ook geen toeval dat, toen de quota voor het eerst werden ingevoerd, het sjiitische Iran het hardst werd getroffen. Ook dat vloeit voort uit de wahhabitische ideologie. Er heerst een sterk gevoel van Arabische superioriteit, en dat terwijl tachtig procent van de moslims geen Arabier is. Dit superioriteitsgevoel heeft ook een substantiële religieuze dimensie. Wie het conservatisme en strikte monotheïsme van de wahhabieten niet deelt, wordt als een minder goede moslim of ongelovige gezien. Deze boodschap wordt door de Saoedi-wahhabitische alliantie actief gepromoot. Geen oliedollar wordt gespaard om overal ter wereld moskeeën en scholen op te richten, wahhabitische literatuur te verspreiden en predikanten uit te zenden. Sommige landen verwelkomen deze wahhabitische infiltratie. In Egypte bijvoorbeeld biedt de president het wahhabisme een forum in ruil voor Saoedische investeringen in het land en steun in de strijd tegen het Moslimbroederschap. En hoewel het radicale jihadistische discours dat we vandaag bij al-Qaida en IS aantreffen in aanzienlijke mate kan worden teruggebracht tot wahhabitische leerstellingen, en Saoedi-Arabië aantoonbare financiële en logistieke steun biedt aan jihadistische bewegingen zoals Jabhat al-Nusra in Syrië, houdt ook het Westen grotendeels vast aan zijn vriendschapsrelatie met het woestijnkoninkrijk.

Door de eeuwen heen had Mekka naast een spirituele ook steeds een politieke betekenis. Opstandelingen rebelleerden er, kaliefen toonden er hun macht. De wahhabitische Saoedi’s, aanvankelijk als rebellen maar later als koningen, wijzigden de stad zo fundamenteel dat ook de hadj eronder lijdt. Op heden is de schade onomkeerbaar. Met uitzondering van de Ka`ba is het historische Mekka voorgoed verdwenen, wat maakt dat vele pelgrims van een kale reis thuiskomen. Bovendien droegen de ingrijpende infrastructuurwerken nauwelijks bij tot de veiligheid tijdens de hadj. Op andere vlakken kan de kwalijke invloed van het wahhabisme – de ideologie inspireert jihadistische bewegingen en promoot een verpauperde islam – gelukkig wel nog worden teruggedraaid. Maar dit kan alleen op voorwaarde dat het Westen, dat een stevig bondgenootschap met Saoedi-Arabië onderhoudt, de confrontatie met de Saoedi’s durft aan te gaan, en dat de rest van de islamwereld de religieuze superioriteit van de wahhabieten in vraag durft te stellen.

M.E. McMillan, The Meaning of Mecca. The Politics of Pilgrimage in Early Islam. (Londen: Saqi, 2011).
Ziauddin Sardar, Mecca: The Sacred City. (Londen: Bloomsbury, 2014).

Stijn Aerts is als arabist-islamoloog verbonden aan de KU Leuven en is adjunct-directeur van het Nederlands-Vlaams instituut in Cairo.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen