Deel dit artikel

in een paar eeuwen tijd heeft de mens zich een steeds groter deel van de aarde toegeëigend. de dominantie van de menselijke soort bedreigt de leefbaarheid van de integrale biosfeer van de planeet. in eigen land is de ruimtelijke versnippering ronduit dramatisch. het wordt hoog tijd om ons de vraag te stellen hoe we de scheefgegroeide ruimtelijke ordening kunnen corrigeren en bebouwde gronden teruggeven aan de natuur.

De vrije hand: Mensenruimte voorbij de hybris

Leo Van Broeck

Op het eerste gezicht lijkt het een evidentie dat wij, mensen, slechts één van de vele levende soorten zijn op deze aarde. We delen haar oppervlakte met 8,7 miljoen andere levensvormen. Maar de dominante manier waarop wij dat ‘delen’ hebben gereduceerd is totaal uit de hand gelopen. Het tijdsgewricht waarin we leven kan onmiskenbaar worden bestempeld als het antropoceen: de totale en allesverslindende dominantie van de menselijke soort. Wij hebben in een paar eeuwen tijd een steeds grotere fractie van de beschikbare ruimte ingepalmd voor onze behoeften, waardoor de leefbaarheid van de integrale biosfeer van onze planeet in het gedrang komt. Er wordt veel gepraat over klimaat, energieverbruik en CO2, maar men gaat voorbij aan de essentie: de opwarming van de aarde is niet het hoofdprobleem maar een gevolg van onze overbevolking en ons overmatig bodemgebruik. Human land use is de hoofdoorzaak van de meeste ecologische problemen. Alles wat we doen – en bij uitstek de groei van onze economie – heeft een impact op de beschikbare ruimte. Permanente economische groei, inclusief de toenemende afgeleide ecologische voetafdruk, is een absurd concept op een eindige planeet. Studies wijzen uit dat een ecosysteem kan overleven als de dominante soort niet meer dan 70 tot 75 procent van de vruchtbare gronden voor zich opeist. De mens heeft op aarde deze kritische drempel bereikt. Dat betekent dat we de resterende 25 tot 30 procent dringend moeten vergrendelen als natuurreservaat, als ‘mensenvrije ruimte’, als vruchtbare aardoppervlakte die we hoogstens onder begeleiding van een natuurgids mogen betreden.

Binnen ons landgebruik is vooral het versnipperde en verkavelde bouwen in lage dichtheid problematisch

De positie van ons land in het perspectief van deze globale uitdaging is ronduit nefast: minder dan drie procent van België is beschermd natuurgebied. Al de rest is gereduceerd tot oppervlakte ten dienste van de mens, want ook recreatie en bosbouw zijn ecosysteemdiensten die geleverd worden aan de mens. Binnen ons landgebruik is vooral het versnipperde en verkavelde bouwen in lage dichtheid problematisch. Meer dan 33 procent van de oppervlakte van Vlaanderen bestaat uit bebouwde gronden, waarbij wonen qua ruimtegebruik met het grootste aandeel gaat lopen. Onze bevolking van 11 miljoen Belgen komt overeen met die van bijvoorbeeld de Londense metropolitane regio, met dat verschil dat wij overal in het land zijn gaan wonen en bijna niemand woont waar hij of zij werkt. We hebben geen grote steden maar ook geen platteland of geen echte natuur meer. Bovendien is door de ruimtelijke versnippering efficiënt openbaar vervoer bij ons quasi onmogelijk en hoe dan ook onbetaalbaar. Dat heeft niets te maken met de competentie van De Lijn of de NMBS, maar alles met de absurditeit van hun opdracht. Ons verkavelingsmodel is zo gefragmenteerd dat er te veel stopplaatsen zijn met te weinig reizigers per stopplaats. We zijn te veel afhankelijk van de auto. En dit levert ons een reeks triestige Europese records op: we zijn in Vlaanderen koploper (ook qua financiële kost) in het aantal uren file per werknemer; het aantal km weg per wooneenheid, het aantal km infrastructuur per wooneenheid (waterleiding, riolering, gasbuis, kabel voor elektriciteit, data en telefonie). In Vlaanderen kruist een migrerend landdier om de 300 meter een weg; en we rijden in België circa 8 miljoen dieren per jaar dood.

Meer dan 50 procent van de wereldbevolking leeft in steden; bij ons is dit amper 30 procent. Deze versnippering heeft ook nog heel wat afgeleide kosten: door het grote aantal kleine dorpen en steden heeft geen enkel land meer politici en ambtenaren per inwoner. Onze energie-intensiteit (het totaal nationaal energieverbruik per eenheid van bruto nationaal product) is bij de hoogste in Europa. Nochtans zijn de meeste componenten van dit energieverbruik normaal behalve twee: mobiliteit en de verwarming van vrijstaande versnipperde bebouwing. Het aantal verkeersdoden bij bewoners in verkavelde gebieden is vier keer hoger dan in steden (net omdat we in de verkaveling voor bijna alles de auto nodig hebben). De overheidskost voor het verkavelingsmodel is onhoudbaar; de belastingbetaler draait op voor steeds meer wegen, rioleringen en belastingaftrekbare bedrijfswagens. Ruimtelijke versnippering kost op allerlei directe en indirecte manieren bakken geld en is veruit de belangrijkste oorzaak van het feit dat we in België de hoogste belastingschijven ter wereld hebben. Elektrische auto’s en groene technologie zullen daar niks aan veranderen. Men zou kunnen denken dat de hoge bevolkingsdichtheid daar voor iets tussenzit, maar dat klopt niet. Ons land heeft weliswaar de derde hoogste bevolkingsdichtheid in Europa (gemeten op de hele oppervlakte van het land), maar in Vlaanderen hebben we voor die bevolking zoveel grond bebouwd dat we – gemeten binnen de bebouwde fractie in ‘mensen per bebouwde hectare’ – de 32e laagste bevolkingsdichtheid van Europa hebben. En dagelijks verdwijnen er in Vlaanderen nog steeds 6 hectare open ruimte (wat neerkomt op +/- 12 voetbalvelden). Het is zo erg dat zelfs het landelijke wonen eigenlijk niet meer bestaat: het groen rond de dorpen is vervangen door verkavelingen en de handel en middenstand in de dorpen kwijnt langzaam weg. Het wordt hoog tijd om zich af te vragen of deze ruimteverkwisting echt nodig is voor het zinvol voortbestaan van onze soort, in evenwicht met de andere levensvormen. Tenzij we alle energie en intelligentie willen verkwisten aan het schrijven van een omstandig excuus aan onze kleinkinderen waarom de resterende fauna en flora van deze wereld enkel nog van 10.00 tot 17.00 uur te bezichtigen is in de zoo.

Het blijft verbazingwekkend dat we de grenzeloze consumptie van de beschikbare ruimte louter en alleen voor ónze behoeften zo evident blijven vinden. Alsof we – naast de mens – de rest van het universum niet echt belangrijk vinden. Het lijkt er sterk op dat onze manier van denken – gekenmerkt door dualisme (de scheiding van materie en geest) – daar iets mee te maken heeft. Deze scheiding is arbitrair en totaal niet bewezen. Van zodra materie complexe moleculaire configuraties aangaat, die autonoom worden, zich voortplanten, elkaar graag zien en gedichten schrijven … haken we af. We miskennen de potentiële intelligentie van hooggeëvolueerde complexiteit en weigeren te aanvaarden dat materie daartoe in staat is. We vinden het concept ‘geest’ uit (de anima – het transcendente – animeert zogezegd het immanente) en we onderwerpen het universum aan een totale lobotomie: materie en geest, lichaam en ziel, aarde en hemel. Alles van een hogere orde is elders, onzichtbaar, en het bestaan ervan is niet bewezen. Wat overblijft is een werkelijkheid die vrij kan worden misbruikt voor exploitatie en economische groei, een werkelijkheid bestaande uit materie die door ons impliciet en expliciet gedevalueerd is tot een set van atomaire deeltjes die als waardeloze knikkers rond elkaar cirkelen. Ook onzinnige religieusgeïnspireerde stellingen als “dat echter God de aarde aan het mensdom in zijn geheel heeft gegeven, om er nut en voordeel uit te trekken” (1891, Pauselijke Encycliek Rerum Novarum, deel 1, hdfst. 1, art.2, $1) hebben ertoe geleid dat de mens zich heeft uitgeroepen tot ‘manager van supermarkt aarde’. Die hybris verklaart ook waarom er zoveel weerstand is tegen het aanvaarden van intelligentie bij andere levensvormen. Sommige primaten zijn in staat tot communicatie en intelligent gedrag dat op zijn minst relativerend is ten aanzien van onze ‘unieke’ positie als zelfverklaarde combinatie van godenkind en koning van de schepping.
Misschien wordt het hoog tijd om in te zien dat de aarde niet van ons is, maar wij van de aarde zijn, en dat onze intelligentie ons niet zozeer rechten als wel verantwoordelijkheden en plichten geeft. Er is een nieuw soort van menselijke ‘ruimtelijke’ nederigheid nodig, waarbij we onze positie – en vooral ons mensbeeld – grondig herzien. Indien we dat beeld opnieuw ijken en naar beneden toe bijstellen – zijnde niet meer dan één van de 8,7 miljoen levensvormen – dan is er misschien nog een kans dat we het met z’n allen op een waardige manier redden.

Er is een nieuw soort van menselijke ‘ruimtelijke’ nederigheid nodig, waarbij we onze positie – en vooral ons mensbeeld – grondig herzien

De vraag is: hoe beginnen we hieraan? Hoewel op het eerste gezicht ons onaantastbaar eigendomsrecht een onoverkomelijk obstakel lijkt voor de correctie van de scheefgegroeide ruimtelijke ordening, bestaan er toch alternatieven en oplossingen die niet alleen haalbaar maar zelfs winstgevend zijn en die kunnen leiden tot een veel beter maatschappelijk ruimtelijk model. Alles begint met het verkleinen van de oppervlakte die aan de mens wordt toegekend. Aangezien onze landbouwgronden onmisbaar zijn voor de voedselvoorziening en onze woonruimte de slordigste en meest ruimteverslindende is, zullen we eerst en vooral daar moeten op inzetten: bebouwde gronden teruggeven aan de natuur. Dit lijkt drastisch, maar toch is dit mogelijk zonder vastgoedschade voor de grondeigenaars, namelijk door het toepassen van verhandelbare grondrechten. Laat ons twee kavels veronderstellen waarop telkens één vrijstaand huis mag worden gebouwd; kavel A ligt in het groen (in the middle of nowhere) en kavel B ligt net achter het treinstation aan de rand van een klein stadje. Als de overheid beide gronden onteigent en op de qua mobiliteit goed gelegen kavel B een set van tien rijwoningen en een torentje met twintig appartementen toelaat (door de stedenbouwkundige regels daar te veranderen) dan kan zij met de vastgoedmeerwaarde de beide grondeigenaren van kavels A en B riant onteigenen en heeft ze nog geld over om haar stationsbuurt aan te leggen. Dit model is een win-winsituatie voor alle partijen: de grondeigenaren krijgen meer voor hun grond, er wonen dertig gezinnen vlakbij het station, de bouwsector realiseert dertig woonunits in de plaats van twee, én er wordt natuur bijgemaakt. Dit vergt politieke moed, een nieuw proactief ruimtelijk beleid gesteund door een aanvullende reeks van juridische maatregelen. De transfer van grondrechten wordt niet alleen met succes toegepast in het buitenland, we hebben er ook zelf ervaring mee. In ons land zijn we er namelijk een aantal decennia geleden met een gelijkaardige methode – die van de ruilverkaveling – in geslaagd om de landbouwgronden te ontsnipperen en te verdichten. Op gelijkaardige wijze kunnen we – op een termijn van drie tot vijf decennia – de slechtgelegen woonsnippers en de kleinste gehuchten teruggeven aan de natuur terwijl we elders op qua openbaar vervoer en nabijheid van functies veel beter gelegen locaties vastgoedmeerwaarde creëren door er de toegestane dichtheid te verhogen.

Op een termijn van drie tot vijf decennia kunnen we slechtgelegen woonsnippers en kleine gehuchten teruggeven aan de natuur terwijl we op beter gelegen locaties vastgoedmeerwaarde creëren door er de toegestane dichtheid te verhogen

Moet dan iedereen naar de grootstad en is wonen ‘op den buiten’ verboden? Echt niet, integendeel. Ons land zal nooit kunnen worden herschikt tot een paar megasteden, het is realistischer om te mikken op een polycentrisch model van tientallen grotere en kleinere compacte steden en dorpen met daartussen opnieuw grotere stukken ecologisch waardevol groen gecombineerd met landbouw. Op die manier kan zelfs het landelijk wonen opnieuw opgewaardeerd worden tot wonen in verdichte kernen van microstedelijkheid, een ministadje waar iedereen vlakbij een stopplaats voor trein, tram of bus woont en waar genoeg mensen wonen om een school, een crèche, een winkel en wat horeca leefbaar te houden. Door dergelijke ontsnippering en verdichting systematisch toe te passen op heel ons grondgebied zouden we ons aandeel natuurreservaat gemakkelijk kunnen optrekken naar 25 tot 30 procent. Bovendien ontsnapt men definitief aan de desolate cultuurwoestijn van de verkaveling en autoafhankelijke afgelegen locaties. En het beste nieuws is dat – ongeacht waar men dan gaat wonen – de randvoorwaarden veel beter zullen zijn. Men kan dan genieten van de voordelen van alle vormen van metropolitane of landelijke stedelijkheid, waar alles wat men nodig heeft of graag heeft vlakbij is en men niet voor het minste de auto in moet. Uiteindelijk is dit het mooie en haalbare tegendeel van een doemscenario: een ruimtelijk en maatschappelijk model waar wonen niet langer solitair gebeurt maar in een interactieve sociale gemeenschap, en waar grote stukken ongerepte natuur altijd vlakbij zijn. Bovendien is een stedelijk milieu gekend voor zijn ideale combinatie van doseerbare sociale interactie èn privacy en anonimiteit. Dat dit niet alleen ecologisch maar ook economisch beter is, dat we zo ook onze klimaatdoelstellingen halen en dat zowel de overheidsuitgaven als de belastingen sterk kunnen verminderd worden, is dan gewoon mooi meegenomen.

Leo Van Broeck is als architect verbonden aan de KU Leuven en Bogdan & Van Broeck.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen