Deel dit artikel

het literaire verbeeldingsvermogen is grenzeloos. In de literatuur kan alles worden gezegd. letterlijk. of literatuur nu fungeert als groteske spiegel, als toevluchtsoord van verlangen of als experiment: ze is een essentieel deel van de menselijke cultuur, vandaag meer dan ooit. ten onrechte wordt literatuur echter vaak als een eclectisch en ouderwets medium beschouwd. hieronder volgt een pleidooi voor de meest laagdrempelige en democratische van alle kunsten.

De vrije hand. Over de vergeten alomtegenwoordigheid van literatuur

Anke Gilleir

Beroepshalve bestudeer ik literatuur en daarmee een essentieel aspect van de menselijke beschaving en hedendaagse cultuur. Literatuur is alomtegenwoordig. Wie luistert naar een lied van Bob Dylan, hoort poëzie. Nog nooit werden zo vele romans verfilmd als vandaag. Soaps en vooral de ongemeen populaire HBO-reeksen zijn een voortzetting van het feuilletonverhaal dat in de negentiende eeuw in kranten en tijdschriften verscheen. Games werken met patronen en protagonisten uit de literatuur. En toch, terwijl literatuur honderd jaar geleden een begrip was, wordt ze in onze gedigitaliseerde wereld vaak beschouwd als een cultureel overblijfsel dat wel snel zal verdwijnen. Of ze wordt geassocieerd met experimentele vormen van taal waar niemand buiten een handvol intellectuele ingewijden een boodschap aan heeft.
Dat ouderwetse en eclectische aura van literatuur ervaar ik vaak als ik me voorstel als literatuurwetenschapper en docent literatuur. ‘Ach, u geeft literatuur … Is dat nog van deze tijd ?’ vroeg iemand me een tijdje geleden met een kopie van Fifty Shades of Grey (E. L.James) in de hand. Toen ik naar het boek wees, kreeg ik het lacherige antwoord dat dit toch niet echt literatuur kon worden genoemd. Mijn enthousiasme om te verduidelijken wat literatuur inhoudt en waarom ze betekenisvol is, neemt niet af. Maar ook mijn verwondering over dit vertekende beeld vermindert niet. Vele mensen zien blijkbaar niet hoe verstrengeld onze cultuur en literatuur zijn, denken er bijgevolg weinig mee te kunnen aanvangen en zijn al helemaal sceptisch over het feit dat er iets bestaat als literatuurwetenschap.

Vele mensen zien blijkbaar niet hoe verstrengeld onze cultuur en literatuur zijn

‘Literatuur is wat mensen zeggen dat literatuur is’, hoor je wel eens. Dat is in zekere zin correct. Zoals alles verandert in de loop van de tijd, zo wijzigt ook de literatuur. Neem nu een roman als Die Leiden des jungen Werthers van Johann Goethe. Hij verscheen voor het eerst in 1774 en werd een van de grootste literaire successen uit de Europese literatuurgeschiedenis. Werther is het verhaal van een jonge advocaat die passioneel verliefd wordt en uiteindelijk zelfmoord pleegt wanneer zijn liefde niet wordt beantwoord. De roman was een product van de verlichting. Die had een proces in gang gezet dat het godsgeloof en de absolute politiek als zingevende grootheden deed verdwijnen, waardoor de betekenis van het leven anders moest worden ingekleurd. Elk menselijk wezen was principieel autonoom en moest zich kunnen ontplooien. Professioneel en emotioneel succes werden in hoge mate dragers van het geluk. Het begin van onze moderne tijdrekening, zeg maar. Dat Werther een kind van de verlichting was, verklaart een deel van zijn succes: lezers herkenden het personage en konden er zich mee identificeren. Maar Werther was niet alleen het resultaat van de moderniteit, hij gaf er ook mee gestalte aan. Door het brede spectrum aan emoties die in Werthers verhaal ontplooid worden, kwam het gevoelsleven mee op de handleiding van de moderne mens te staan. De diepe, complexe, vaak tegenstrijdige gevoelens van de protagonist – van blijde verliefdheid tot het zwarte gat van de wanhoop – maakten duidelijk hoezeer ze een essentieel individueel menselijk gegeven zijn. Zo creëerde de roman een taal voor het menselijke gevoelsleven dat vandaag zonder meer als kern van ons bestaan geldt. Werther was bovendien een verhaal zonder moraal. Geen enkele instantie in het verhaal maakt duidelijk wat goed of kwaad is. We kennen alleen de brieven van Werther, vaak geschreven wanneer hij door iets overstuur is en geen afstand kan nemen. Dit heeft als effect dat de lezer zich sterk identificeert, maar ook verweesd achterblijft met de vraag wie het slachtoffer is van wie. Niet een morele les is hier aan de orde, maar de rekbaarheid van het empatische vermogen van de lezer. Dat Werther zich een kogel door het hoofd jaagt naast een openslagen boek – het toneelstuk Emilia Galotti van zijn tijdgenoot Lessing – zou je als waarschuwing kunnen lezen dat literatuur geen levens redt. Misschien doet ze dat wel, of tenminste stukken van levens, maar dan niet door een opgeheven vingertje.

Literatuur suggereert herkenbaarheid, maar in een ongemeen interessant samenspel daarmee worden nieuwe, onverwachte en/of ongewenste perspectieven geopend

Literatuur suggereert herkenbaarheid, maar in een ongemeen interessant samenspel daarmee worden nieuwe, onverwachte en/of ongewenste perspectieven geopend. Twee partners van twee bevriende paren worden kruiselings verliefd op elkaar en passen bovendien perfect bij elkaar. In een wereld zonder religieuze of andere strikte codes zou je denken dat de logische oplossing voor de hand ligt. In Goethes laatste roman Die Wahlverwandtschaften uit 1809 loopt een humanistisch-emotioneel compromis – partnerruil – fataal af. De verteller van het verhaal biedt de lezer geen enkele morele oplossing, wel een interessante vergelijking. Wanneer hij de gedachtegang van een protagonist bevattelijk probeert te beschrijven, verwijst hij naar de kabeltouwen van de Engelse marine. Om diefstal te vrijwaren, zegt de verteller, zijn al die touwen doorvlochten met een rode draad die niet losgetrokken kan worden zonder het hele getouw te ontrafelen. De rode draad doorheen het verhaal. Scheepstouw is ondertussen materieel erfgoed geworden, het dilemma tussen principe en passie niet, net zo min als de vergelijking, die als conceptuele metafoor ons denken vorm geeft.
Dat was tweehonderd jaar geleden. Vandaag leven we in een hypermoderne wereld met ongeziene technische mogelijkheden, verdeeld in hypergespecialiseerde werk- en levenssferen en gehuld in de illusie van hyperpermanente simultaneïteit. Waarmee kan de literatuur ons nu nog verrassen ? Die vraag werd honderd jaar geleden ook al gesteld. De modernisering draaide op volle toeren, de maatschappij werd sociaal meer genivelleerd dan ooit tevoren en tegelijk extreem gediversifieerd. In 1919, toen ook de grote rijken uiteen waren gevallen, vatte de dichter William Butler Yeats het tijdsgevoel als volgt:

Turning and turning in the widening gyre
the falcon cannot hear the falconer;
Things fall apart;
the centre cannot hold.

Wie de valkenier was, wie of wat de losgeslagen valk en wat er precies uiteenviel dat voordien als coherent gold en waar überhaupt het centrum lag, is voor veel interpretaties vatbaar. Maar de diagnose is pertinent en dat vermogen karakteriseert de literatuur. Ze is meest laagdrempelige en democratische van alle kunsten en met haar grenzeloze verbeeldingsvermogen kan ze alles zeggen wat ze wil. Alles. Ze is het enige medium dat zich overal toegang toe verschaft, zoals de groteske held Grenouille uit Pätrick Süskinds roman Das Parfum (1985). In macabere, hilarische, hallucinante, beangstigend herkenbare of totaal van de pot gerukte scenario’s stelt ze mens en wereld voor, zoals die nog nooit gedacht – of in het geval van Grenouille, geroken – werden.

De verbeelding van de literatuur betreft echter niet alleen de inhoud, maar ook de vorm

De verbeelding van de literatuur betreft echter niet alleen de inhoud, maar ook de vorm. Is het ontegensprekelijk zo – en dat heb ik tot nu betoogd – dat literatuur ons iets vertelt over de wereld waarin ze ontstaat, dan doet ze dat op een specifieke esthetische manier. De vorm van literatuur verandert doorheen de tijd en vooral de moderne literatuur lijkt haar formele grenzen steeds weer te verleggen. In maart 2015 gaf de Amerikaanse dichter Kenneth Goldsmith een performance van het gedicht ‘The Body of Michael Brown’. Het gedicht was een gepoëtiseerde versie van het autopsierapport over Michael Brown, de zwarte jonge man die een aantal maanden voordien neergeschoten was door een politieagent in het stadje Ferguson in Missouri. Waarom recycleert een dichter de taal van een medisch rapport? Hoe vreemd is het om aan forensisch proza ritme en rijm te geven? Het gedicht was niet enkel ‘bizar’ of ‘provocerend’. Op een verbluffende manier maakte het duidelijk wat tot dan ongehoord was: niet de brutaliteit van de feiten (die de media had verspreid), maar het racisme in het wetenschappelijk-institutionele taalgebruik.
Goldsmith is een conceptueel auteur en zijn literatuur is eerder experimenteel te noemen, wat me terug bij het begin van mijn verhaal brengt. Hij doet echter wat de literaire verbeelding zo eigen is: hij verschuift de verhoudingen, toont hoe taal werkt en ons denken vormt, opent perspectieven waar je vaak nog moeilijk omheen kunt, ook al had je er niet om gevraagd. En Fifty Shades of Grey? Een studente literatuurwetenschap (jawel) wordt verliefd op een almachtige bedrijfsleider met een voorkeur voor sadomasochistische seks, wat haar voor een dilemma stelt. Het patroon van deze roman is conventioneel en ook vormelijk gebeurt er weinig spannends – hij volgt gewoon de regels van de zogenaamde ‘romance’ of het stationsromannetje – maar het fenomenale succes ervan is erg interessant. Dat succes geeft aan dat literatuur, ook in zijn populaire vorm, een plaats van de verbeelding blijft, een ruimte waarin mensen zaken kunnen beleven en verkennen waarmee ze in hun dagelijkse leven nooit worden geconfronteerd. Opmerkelijk is nog dat deze roman begonnen is als fan fiction, fictie geschreven door aanhangers van een bepaald verhaal (in dit geval de reeks Twilight van Stephenie Meyer) die in blogs of andere fora alternatieve plots ontwikkelen. Veel democratischer kun je het niet bedenken.
En wat met de literatuurwetenschap? Ze is in wezen een wetenschap die doet zoals alle onderzoekdisciplines: ze stelt vragen, analyseert, onderscheidt, categoriseert, historiseert en toont bovenal de eindeloze variaties in taal en verbeelding die de literatuur manifesteert. We leren onze studenten lezen, niet tussen de regels maar in de regels. In een wereld zoals de onze, waarin literatuur alomtegenwoordig is, is dat geen geringe taak.

Anke Gilleir is als literatuurwetenschapper verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen