Deel dit artikel

volgens de britse historicus roger owen kende de arabische wereld sinds de jaren 1960 politieke systemen opgebouwd rond één centrale figuur, de ‘president voor het leven’. de vraag die vele historici en politieke wetenschappers bezighoudt is waarom die autoritaire bestuursvorm hier zo duurzaam bleek. door zich te fixeren op autoritaire leiders en het gebrek aan democratische verandering, zijn vele westerse onderzoekers echter blind gebleven voor de politieke veranderingen onder invloed van de globalisering en de groeiende sociale en economische spanningen die aanleiding gaven tot de uitbarstingen in 2011.

Presidenten voor het leven?

Koenraad Bogaert

Het meest recente boek van de bekende Britse historicus en Midden-Oostenexpert Roger Owen kwam uit op een cruciaal, misschien zelfs ongelukkig, moment. The Rise and Fall of Arab Presidents for Life, dat uiteindelijk werd gepubliceerd in 2012, was eigenlijk al af in december 2010, slechts enkele weken voor de val van Ben Ali in Tunesië en Mubarak in Egypte. In dit boek geeft Owen een politieke analyse van de verschillende Arabische autoritaire regimes zoals ze eruitzagen voor 2011, dus voordat verschillende regionale opstanden de regio grondig dooreenschudden. Volgens Owen moeten we deze regimes vooral begrijpen als politieke systemen die zijn opgebouwd rond één centrale figuur, de president of de monarch. Zijn aandacht gaat vooral uit naar de ‘presidenten voor het leven’, die vaak afkomstig zijn uit het leger en vanaf de jaren 1960 het politieke leven in de Arabische wereld hebben gedomineerd. Sinds het einde van de koloniale periode vormden deze ‘presidenten voor het leven’ de hoeksteen van een nieuwe manier van regeren. Deze bestuursvorm was niet alleen in de Arabische wereld terug te vinden, maar in de hele postkoloniale wereld. Ironisch genoeg zijn vele van de antikoloniale revoluties geëvolueerd in hun eigen schrikbeeld: een nieuw autoritair systeem dat het oude, vaak racistisch geïnspireerde, koloniale regime verving. De vraag die vele historici en politieke wetenschappers de laatste twintig jaar bezighield is waarom deze bestuursvorm zo duurzaam is gebleken in de Arabische wereld. Waarom ontsnapte bijna geen enkel Arabisch land aan dit systeem van heersers voor het leven?

In de visie van Owen leek de Arabische wereld immuun voor de democratische beweging in de rest van de wereld

Meer dan in elk ander werelddeel, zo stelt Owen, werd de moderne politiek in de Arabische wereld getekend door het persoonlijke karakter van hun leiders, hun familiebanden, hun politieke vaardigheden, hun leeftijd en bijbehorende mentale gezondheid, en de manier waarop ze een kleine groep van getrouwen rond zich wisten te verzamelen. Daarenboven zorgde de controle over het veiligheidsapparaat ervoor, vaak met de hulp van het leger, dat presidenten gedurende decennia hun politieke macht konden bestendigen. De Arabische wereld leek met andere woorden immuun voor de democratische beweging in de rest van de wereld. Denk maar aan de politieke evoluties in Oost-Europa na 1989 of in Latijns-Amerika vanaf de jaren 1970. Om dit te illustreren laat Owen zowat alle Arabische landen de revue passeren, ook de verschillende monarchieën, die dezelfde autoritaire kenmerken vertonen als de Arabische republieken. Het enige verschil met een president voor het leven is het feit dat een koning zijn opvolging op een veel makkelijker manier kan regelen. Bashar Al-Assad is tot nu toe de enige zoon van een president die zijn vader heeft kunnen opvolgen. Gelijkaardige plannen lagen wellicht klaar in landen zoals Egypte, Libië en Jemen, maar de Arabische Lente heeft hier een stokje voor gestoken.

Owens analyse van het Arabische regime is niet echt uniek. Ze past binnen een traditie die al meer dan twintig jaar het politiek-wetenschappelijk onderzoek over de Arabische wereld bepaalt en de dominante politieke paradigma’s levert. Bij vele Midden-Oostenexperts hebben de euforie na het einde van de Koude Oorlog en de overtuiging dat de liberale democratie als ‘superieur’ politiek systeem de hele wereld zou veroveren in verschillende ‘democratische golven’, gezorgd voor een bijna obsessieve fixatie op deze zogenaamd duurzame, robuuste en standvastige autoritaire regimes. Politieke verandering werd automatisch verbonden aan democratische hervormingen (en dan liefst nog volgens het model van de westerse samenlevingen). Het gebrek aan verandering kon dan alleen worden verklaard door de manier waarop ‘het regime’ of de president voor het leven het openbare leven, de politiek en de nationale economie compleet domineerde. Een kleine elite blokkeerde alle veranderingen, en hierin lag de sleutel voor het begrijpen van de politieke stagnatie sinds het begin van de onafhankelijkheid. Deze situatie, zo was de redenering vóór 2011, zorgde er ook voor dat de Arabische volkeren al die jaren grotendeels politiek passief bleven. Die redenering werd gedeeld door Owens collega aan Harvard University, Dominique Moïsi. In zijn boek De geopolitiek van emotie argumenteert Moïsi dat de Arabische volkeren hopeloos de uitbuiting en vernederingen van hun autoritaire leiders ondergingen. Velen onder hen wezen het idee van vreedzame verandering en actief burgerschap af, omdat ze geen uitweg zagen uit de corruptie en leugenachtigheid van hun leiders.

Deze fixatie op autoritaire leiders en het gebrek aan democratische veranderingen heeft er echter voor gezorgd dat vele sociale wetenschappers grotendeels blind waren voor de fundamentele veranderingen van de laatste drie decennia die de hele regio politiek, economisch en sociaal hebben getransformeerd. Het zijn die veranderingen die voor een groot deel aan de basis lagen van de verschillende opstanden. Sinds de jaren 1980 werden in vele Arabische landen belangrijke hervormingen doorgevoerd die een einde maakten aan een soort sociaal contract met de bevolking dat men in zekere zin kan vergelijken met het welvaartsmodel (de welvaartsstaat) in Europa. In die periode maakte verregaande economische liberalisering immers een einde aan het model van de zogenaamde ‘ontwikkelingsstaat’. Dit model trachtte de binnenlandse markt te beschermen en de tewerkstelling, de consumptie, het onderwijs en een zekere sociale zekerheid te verzekeren. Dit allemaal, om het misschien wat te simplistisch voor te stellen, in ruil voor politieke loyaliteit ten opzichte van de autoritaire leiders en de heersende elites. Egypte was een schoolvoorbeeld, met het ‘Arabisch socialisme’ van voormalig president Gamal Abdel Nasser (1954-1970). Dit model of sociaal contract begon echter af te brokkelen in de jaren 1980. De wereldwijde economische crisis van de jaren 1970 en de daaropvolgende schuldencrisis in de Arabische wereld (en de toenmalige Derde Wereld meer algemeen) zorgden voor een neoliberale omwenteling. Die werd uitgedragen door de befaamde ‘structurele aanpassingsprogramma’s’, gepromoot door de Wereldbank en het IMF, vaak onder druk en medewerking van de belangrijkste kapitalistische naties in de wereld. Het resultaat was een systematische afbouw van de sociale verworvenheden van de ‘ontwikkelingsstaat’ en een exuberante toename van de sociale ongelijkheid in de volgende dertig jaar.

Deze veranderingen zorgden er ook voor dat het sociaal protest toenam. Al in de jaren 1980 werden verschillende landen in de regio opgeschrikt door zogenaamde ‘broodrellen’. En het protest duurde voort en escaleerde zelfs tijdens de laatste tien jaar, in tegenstelling tot wat sommigen beweerden. In Egypte bijvoorbeeld namen naar schatting tussen de twee en vier miljoen arbeiders deel aan protesten, stakingen en sit-ins tussen 2006 en 2009, vooral in de textielstad Mahalla al-Kubra. In Tunesië brak een zware opstand uit in het mijnbekken van Gafsa in 2008. Het duurde meer dan zes maand voor deze opstand kon worden onderdrukt. Dit zijn slechts twee voorbeelden van de toenemende sociale spanningen in de hele regio, die uiteindelijk leidden tot de algemene uitbarsting van 2011. Die zette het hele systeem van presidenten voor het leven zwaar op de helling en ontkrachtte enkele van de dominante paradigma’s. Dat Roger Owen deze neoliberale omwenteling en het groeiende protest ertegen niet behandelt in zijn boek, is enigszins vreemd. De politieke economie van de regio vormt zowat de rode draad in zijn vorige werken. Naar het einde van zijn boek stelt Owen zich zelfs de vraag of de Arabische wereld niet los kan worden gezien van de historische krachten van het mondiale kapitalisme en het politieke pluralisme – alsof de regio niet zou aangetast zijn door deze krachten. Hij antwoordt uiteraard dat dit niet zo is, maar stelt dat het er wel op lijkt. En hierin schuilt een interessante vraag: waar komt dat beeld vandaan? De kritische vraag is niet zozeer of de Arabische wereld al dan niet onberoerd bleef voor de globalisering, maar eerder waarom men dit zou kunnen denken. Gedurende de hele twintigste eeuw was de Arabische wereld onderhevig aan constante geopolitieke interventies. De olierijkdommen vormden de belangrijkste energiebevoorrading voor het mondiale industriële kapitalisme. Dit bracht enorm veel sociale spanningen met zich mee, en enorm veel buitenlandse inmenging, zowel politiek als economisch, die niet alleen kunnen worden begrepen door zich te focussen op presidenten voor het leven.

De kritische vraag is niet zozeer of de Arabische wereld al dan niet onberoerd bleef voor de globalisering, maar eerder waarom men dit zou kunnen denken

Vandaag zullen weinigen ontkennen dat de communicatietechnologie, de toenemende handel, de financiële kapitaalstromen en het mondiale transport hebben geleid tot de transformatie van onze wereld in een soort van ‘global village’. Net daarom is het vreemd dat wanneer de globalisering zijn politieke gelaat toont, er een onderscheid gemaakt wordt tussen het Arabische regime en haar ‘crony capitalism’ zoals Owen het noemt, en het ‘normale’ kapitalisme. Dan valt deze ‘global village’ uit elkaar en is er van interconnectie opeens weinig sprake. Als we daarentegen de neoliberale omwenteling van de laatste dertig jaar in rekenschap brengen, betekent dit dat we moeten analyseren op welke manieren de Arabische wereld verbonden is met de rest van de mondiale economie. We moeten dan rekening houden met economische belangen van buitenaf en vooral met de manieren waarop de heersende elites zichzelf verrijken, niet alleen door hun eigen bevolking uit te persen, maar ook door buitenlands kapitaal aan te trekken en samen te werken met buitenlandse economische en politieke actoren. Een kritische analyse van de huidige gebeurtenissen kan en mag dit niet uit het oog verliezen.

De Arabische Lente heeft bepaalde eurocentrische paradigma’s en een blind vertrouwen in de huidige liberale democratie zwaar onder druk gezet.

Die bredere politiek-economische dimensie maakt van de Arabische revoluties geen louter regionaal fenomeen. Gelijkaardige sociale en economische problemen zien we ook in andere regio’s in de wereld. En dit heeft op zijn beurt geleid tot gelijkaardig verzet. Een belangrijke vaststelling is dat de verschillende opstanden, en dan vooral die op het Tahrirplein, hun nationale karakter zeer vlug hebben overstegen. Het Tahrirplein werd al snel een wereldwijd politiek symbool. Op verschillende plaatsen in de wereld begonnen mensen zich op gelijkaardige manieren te mobiliseren en organiseren en gebruikten ze gelijkaardige tactieken: het bezetten van pleinen, het opzetten van horizontale structuren van organisatie gebaseerd op een radicale en gedecentraliseerde democratie en het beslissen bij consensus. Aan de hand van hun onderlinge solidariteit en debatten toonden de activisten vanuit verschillende hoeken van de wereld de mondiale dimensie aan van de ‘Arabische Lente’. In New York, Madrid, Athene, Québec, Mexico-stad, São Paulo, Istanbul en andere plaatsen in de wereld was Tahrir een inspiratie voor de vele betogers en spraken lokale demonstranten van hun eigen ‘lente’. Uiteraard zijn de bezettingen van het Syntagmaplein (Athene), Puerta Del Sol (Madrid), Zucotti Park (New York) en Gezi Park (Istanbul) geen simpele spin-offs van de Arabische Lente. Sociale strijd, waar ook ter wereld, ontstaat altijd uit een lokale context. Maar deze lokale context kan niet los worden gezien van de nationale, regionale en mondiale processen die hierop een impact hebben, en die de sociale strijd in zekere zin hebben mogelijk gemaakt of uitgelokt. Op die manier heeft de Arabische Lente ons vandaag niet alleen bewuster gemaakt van de desastreuze gevolgen van het neoliberale beleid van de laatste dertig jaar in de Arabische wereld, het heeft ook bepaalde eurocentrische paradigma’s en een blind vertrouwen in de huidige liberale democratie zwaar onder druk gezet.

Tot aan de Arabische lente was het de overtuiging van velen dat de politieke toekomst van de Arabische wereld twee kanten op kon: ofwel zou het autoritarisme standhouden en zich duurzaam verankeren, ofwel zouden pluralistische krachten uiteindelijk zorgen voor een graduele democratisering. Owen is hier nog steeds van overtuigd. Op het einde van zijn boek stelt hij dat de Arabische Lente ofwel zal eindigen in een vernieuwd autoritarisme ofwel in goed functionerende democratieën in westerse stijl. Hiermee gaat Owen voorbij aan de recente ontwikkeling waarbij in de gevestigde liberale democratieën ook steeds meer mensen op straat komen, onder andere geïnspireerd door wat er gebeurde in de Arabische wereld. Zij wijzen op een crisis binnen de liberale democratie, en zorgen ervoor dat politiek spontaan terug een andere invulling krijgt, die de democratie en het domein van ‘het politieke’ als het ware even bevrijdt van haar representatieve en parlementaire keurslijf. De radicaal democratische tactieken en methodes van de demonstranten op Tahrir, de indignados, de Amerikaanse occupiers, de studenten en andere verzetsgroepen brengen de politiek letterlijk terug naar een andere ruimte: op straat, op het plein, in de publieke ruimte. Dit was geen evolutie die de democratische orde verstoorde, zoals sommige westerse conservatieve politici en observatoren beweerden en nog steeds beweren. De democratische praktijk werd net – tijdelijk? – terug naar ‘de straat’ gebracht, waar ze veel moeilijker in toom kon worden gehouden, en waar ook de ruimte lag om een nieuwe politiek uit te vinden. Sinds de Arabische Lente wordt politiek niet meer louter geconsumeerd (via de media, via verkiezingen of schijnverkiezingen in de Arabische regio of via internationale ‘aanbevelingen’). Politiek wordt nu ook geproduceerd voor de ogen van alles en iedereen. In het kielzog van de enorme volkswoede en de vele protesten ontstonden en ontstaan nieuwe vormen van organisatie en mobilisatie die ervoor zullen zorgen dat politiek – ten minste in de Arabische wereld – nooit meer hetzelfde zal zijn.

Dit wil niet zeggen dat de toekomst er rooskleurig uitziet. Het toenemende contrarevolutionaire geweld in verschillende landen, en vooral in Syrië en Egypte, toont aan dat diegenen die aan de macht zijn of waren, niet zonder slag of stoot vertrekken. Het toont aan dat ‘vreedzame revoluties’ eigenlijk een mythe zijn, als het doel een echte radicale wissel van de macht inhoudt. En net daarom vormt Owens boek toch een meerwaarde voor iedereen die de Arabische wereld beter wil begrijpen. Het geeft inzicht in een aantal belangrijke aspecten van die heersende macht en de huidige contrarevolutionaire bewegingen. Maar Owens schets geeft een onvolledig beeld. We moeten ook kritisch blijven staan tegenover andere krachten en structurele dynamieken die de Arabische wereld – en onze wereld – hebben gevormd en die mee aan de basis liggen van de crisis waarin we vandaag, allemaal, verzeild zijn geraakt. Juist daarom hebben we vandaag nood aan nieuwe paradigma’s, nieuwe inzichten die de beperkingen van de theorie over ‘presidenten voor het leven’ overstijgen en ons begrip van de huidige politieke realiteit binnen een geglobaliseerde wereld verbeteren.

Roger Owen, The Rise and Fall of Arab Presidents for Life. (Harvard: Harvard University Press, 2012).

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen