Deel dit artikel

het woord ‘stress’ heeft een erg prominente plaats ingenomen in ons taalgebruik. stress is een sociaal construct geworden, dat zelfs mee vorm geeft aan hoe we over onszelf en onze omgeving denken en praten. hedendaags onderzoek richt zich vooral op de kenmerken van het individu in relatie tot stress. maar ook een analyse van de sociaal-culturele en politiek-economische omgeving waarin we leven is hoognodig om het fenomeen te begrijpen.

Stressen over stress

Ilse van Diest

Stress is een modewoord. De term heeft in de voorbije decennia een steeds prominentere plaats ingenomen in ons taalgebruik, en het lijkt erop dat we er maar niet genoeg van krijgen. Mijn dochter van negen gebruikt de term als ze praat over haar nakende zangexamen voor notenleer – een angst die ik weliswaar herken, maar waar ik zelf als negenjarige nooit het woord stress voor koos. Eén generatie terug verwees de term ‘stress’ vooral naar overbelaste, mannelijke managers met een hoge sociale status; zij vonden het woord ‘angst’ wellicht te zwak en te vrouwelijk. Tegenwoordig geeft het concept ‘stress’ mee vorm aan hoe we over onszelf en onze omgeving praten en denken, het is met andere woorden geëvolueerd tot een erg belangrijk sociaal construct.

Psychologen zijn het er min of meer over eens dat stress verwijst naar een bedreiging van iemands fysieke of psychologische integriteit

Hoewel buzzwords vaak een diffuse betekenis hebben en dus moeilijk te definiëren zijn, zijn psychologen het er min of meer over eens dat stress verwijst naar een bedreiging van iemands fysieke of psychologische integriteit, naar een appreciatie dat iets belangrijk en relevant voor zichzelf mogelijkerwijs niet naar wens verloopt en niet te controleren valt. Het wordt gebruikt in zeer uiteenlopende contexten, gaande van eerder banale situaties (zoals het voorbereiden van een kerstdiner of het missen van een trein) tot extreem bedreigende situaties (zoals oorlogsgeweld, de diagnose van een levensbedreigende ziekte of misbruik). ‘Stress’ verwijst echter steeds naar een fundamenteel interactioneel proces tussen een individu en zijn of haar fysieke of sociale omgeving. De geschiedenis van het stressonderzoek vertoont een kenmerkende slingerbeweging, waarbij de nadruk afwisselend wordt gelegd op intrapersoonlijke of omgevingsvariabelen als oorzaken van stress. Daar waar onderzoek enkele decennia terug baanbrekende inzichten heeft verschaft over hoe de controleerbaarheid en de voorspelbaarheid van een ongewenste gebeurtenis (zoals pijn) belangrijke determinanten zijn van stressreacties, richt hedendaags onderzoek zich relatief meer op kenmerken van het individu in relatie tot stress. Het richt zich in grote mate op thema’s zoals persoonlijkheid of denkstijlen, de neurobiologie van stress, gezondheidseffecten van stress, emotionele regulatie en stresshantering.

In haar boek One Nation Under Stress: The Trouble With Stress as an Idea betoogt de Amerikaanse hoogleraar sociaal werk Dana Becker dat de balans te sterk is doorgeslagen naar de intrapersoonlijke kant. Op een soms fulminerende toon stelt ze dat er vandaag op het gebied van stress onevenredig veel aandacht gaat naar het individu, en dit ten koste van een hoognodige analyse van de sociaaleconomische en politieke omgeving waarin we leven.

Onderzoek naar stress lijkt soms inderdaad op het obsessieve af bezig met de vraag waarom sommigen onder ons minder ‘veerkrachtig’ blijken dan anderen. Prototypische antwoorden-in-de-aanbieding op deze vraag houden in: verschillen tussen mannen en vrouwen, persoonlijkheid (neuroticisme, optimisme), de neiging tot piekeren en rumineren, prenatale invloeden (invloed van stresshormonen van de moeder op de ontwikkeling van het kind), postnatale psychosociale factoren (stressvolle omgeving om in op te groeien, traumatische ervaringen, opvoeding) en genetische predisposities. Zulke bevindingen sijpelen gemakkelijk door naar de populaire media, die jammer genoeg meestal volledig voorbijgaan aan de vraag welke omgevingskenmerken dan maken dat mensen zich suf piekeren, stresshormonen produceren, of er maar niet in slagen hun kinderen een veilige en stabiele psychosociale omgeving te bieden. Een gevolg van dit alles is dat we collectief en op het culpabiliserende af erg veel verantwoordelijkheid neigen te leggen bij het individu.

Becker lijkt een punt te hebben wanneer ze stelt dat verschillende kanalen (gezondheidspromotie, populaire media, reclame) ons overladen met advies over wat we kunnen en zouden moeten doen om beter om te gaan met stress. Velen onder ons voelen zich bijna moreel verplicht om tijdig te ontspannen, mindfulness of yoga te beoefenen, het correcte voedsel te eten en in de juiste hoeveelheid, sociale netwerken te onderhouden, voldoende te bewegen, te slapen in een ergonomisch verantwoord bed, positief te denken, ‘me-time’ te voorzien, zich te bekwamen in timemanagement, transparant communiceren of efficiënt vergaderen, en zich bij dit alles desnoods te laten begeleiden door een persoonlijke coach.

Het discours dat hierbij gevolgd wordt, is er één dat ons waarschuwt voor de gevaren van stress voor onze gezondheid. Een exponentieel groeiend aantal studies heeft overtuigend aangetoond dat stress inderdaad een invloed heeft op het lichaam. Veranderingen in het endocriene systeem, het autonome zenuwstelsel en het immuunsysteem werden en worden uitvoerig bestudeerd en beschreven. Zo weten we dat chronische stress zowel kan leiden tot te veel of te weinig cortisol, en dat dit implicaties heeft voor het immuunsysteem. Of deze veranderingen ook klinisch relevant zijn, is echter een vraag van een andere orde. Veel minder wetenschappelijke evidentie is voorhanden voor het hardnekkige en populaire idee dat zulke stressgerelateerde veranderingen in het lichaam daadwerkelijk bijdragen tot het ontwikkelen van ernstige ziektes (zoals kanker) of de genezing ervan kunnen belemmeren. Theoretisch kan het, maar de evidentie is niet bijzonder groot te noemen (met een uitzondering voor hart- en vaatziekten). Het idee dat stress ernstige ziektes veroorzaakt via een biologisch mechanisme is niettemin erg wijdverspreid, en wordt vooral te onpas graag opgevoerd door de populaire media, die voor dit thema een erg dankbaar publiek heeft gevonden in de werkende, hogeropgeleide vrouw. Technieken voor stressmanagement en gerelateerde ‘tips&trics’ om ‘gelukkiger’ te worden en de balans in evenwicht te houden gaan er bij deze groep dan ook als zoete broodjes in. Op termijn kunnen die wellicht geen antwoord bieden aan de fundamenteel sociale problemen die stress veroorzaken.

Weinig wetenschappelijke evidentie is voorhanden voor het hardnekkige en populaire idee dat stressgerelateerde veranderingen in het lichaam daadwerkelijk bijdragen tot het ontwikkelen van ernstige ziektes

Terecht kan de vraag worden gesteld of door dit gezondheidsdiscours het in wezen sociale fenomeen ‘stress’ niet sluipend wordt omgevormd tot een individueel probleem. Sociale en politieke spanningen en problemen worden verinnerlijkt, en impliciet nemen we aan dat we onszelf moeten aanpassen aan de omstandigheden.

Dit laatste idee wortelt volgens Dana Becker in het westerse vooruitgangsstreven en de daarmee gepaard gaande idee dat een succesvolle en onstuitbare vooruitgang een prijskaartje met zich mee brengt in de vorm van stress en stressgerelateerde ziektes. Conform aan het westerse Amerikaanse gedachtegoed van liberaal individualisme, zelfontplooiing en keuzevrijheid, beschouwen we het ultieme succes – klimmen op de sociale ladder – als een persoonlijke verdienste. Tegelijkertijd impliceert de ‘American Dream’ ook dat stress een gebrek aan noodzakelijke aanpassing van het individu aan de vooruitgang weerspiegelt, met andere woorden een individueel falen. Maar net daar knelt het schoentje: niet iedereen beschikt over evenveel hulpbronnen die zo’n individuele aanpassing mogelijk maken. De therapeutische industrie die er momenteel om draait individuen te helpen stress de baas te blijven, is volgens Becker een fenomeen van en voor de middenklasse. Het is bovendien een fenomeen dat de ongelijkheid binnen een maatschappij in stand houdt of vergroot, want het maakt en houdt ons inert ten aanzien van de nodige sociale en politieke actie.

Mensen die laag op de sociale ladder staan, ervaren niet alleen meer stress, ze worden ook sneller ziek en sterven vroeger

Mensen die laag op de sociale ladder staan, lijken inderdaad een hogere kost te betalen voor de vooruitgang dan mensen die zich hoger op de ladder bevinden. Ze ervaren niet alleen meer stress, ze worden ook sneller ziek en sterven vroeger. Zelfs binnen welvarende maatschappijen zoals de onze bestaat er een aanzienlijke sociale gradiënt op het gebied van de mentale en fysieke gezondheid. Een Belgische vrouw van 25 jaar die hoger onderwijs volgde, leeft gemiddeld 18 jaar langer in goede gezondheid dan een vrouw van 25 jaar zonder diploma. De kans op een hartaanval is dubbel zo hoog voor een inwoner van Charleroi dan voor een Gentenaar. Op het gebied van de geestelijke gezondheid lijkt de gezondheidskloof in België alleen maar toe te nemen. Een voor de hand liggende verklaring voor deze kloof is dat mensen in armoede meer stress ervaren. Niet alleen beschikken ze over minder materiële en sociale hulpbronnen die problemen helpen te overwinnen, ze nemen ook minder invloedrijke maatschappelijke posities in en kunnen dus minder aan hun situatie veranderen. Wat voor mensen met voldoende economische draagkracht wellicht een fait divers is (bijvoorbeeld een kapotte wasmachine), kan voor mensen in armoede de trigger zijn van een cascade aan problemen en stress. Mensen in armoede voelen zich niet alleen machtelozer ten aanzien van problemen, ze zijn het ook. Onderzoek in de psychologie heeft uitgewezen dat een gebrek aan controle of machteloosheid een belangrijke oorzaak van depressie is, maar wellicht ook van een minder gezonde levensstijl. Roken, alcohol en vette en suikerrijke voeding helpen om even te ontsnappen aan de chronische stress die armoede met zich meebrengt. In de wetenschap dat armoede depressie veroorzaakt en mee aan de basis ligt van ongezond gedrag, zou de armoedebestrijding een belangrijke hefboom voor gezondheidsbevordering moeten zijn. Focussen op levensstijl, beter omgaan met stress, of intrapsychische processen is uiteraard zinvol en nuttig op het individuele niveau. Het is echter ook een gemakkelijke oplossing voor beleidsmakers, en bijna immoreel zonder een gelijktijdige en geïntegreerde aanpak van structurele armoede en sociale ongelijkheid.

Naast armoede beschouwt Becker ook gender als een sociale ongelijkheid die stress veroorzaakt

Naast armoede beschouwt Becker ook gender als een sociale ongelijkheid die stress veroorzaakt. Op dit punt is ze naar mijn aanvoelen net iets te combattief en ongenuanceerd om geloofwaardig over te komen, maar niettemin blijft haar boodschap hangen. In een aaneenschakeling van citaten probeert ze aan te tonen waarom we onterecht neigen te geloven dat mannen en vrouwen op biologisch vlak verschillen in hun kwetsbaarheid voor stress en in hoe ze reageren op stress. Ook hier zijn biomedisch georiënteerd onderzoek in de psychologie en de populaire pers de boosdoeners. En alweer maakt de preoccupatie met de biologische kant van de genderzaak ons blind voor de sociaal-culturele oorzaken van genderverschillen in stress, die in wezen veranderbaar zijn. Vrouwen vervullen nog steeds een grotere rol in zorgtaken dan mannen. Ze zijn als het ware gesocialiseerd om deze rol op te nemen en voelen zich doorgaans erg snel schuldig op dit vlak. Vele vrouwen beschouwen deeltijds werken als een ‘persoonlijke’ keuze, maar vergeten dat die keuze tot stand komt door een sociaal-culturele invulling van wat het betekent een goede moeder, dochter of echtgenote te zijn. Omgekeerd geldt evenzeer dat mannen zich wellicht meer verantwoordelijk voelen voor de kostwinning dan vrouwen, en dat mannen makkelijker gestigmatiseerd worden als ze ervoor kiezen om tijdelijk zorgtaken op zich te nemen ten koste van betaald werk buitenshuis.

Het ware probleem zit wellicht niet in een roldifferentiatie als dusdanig, maar wel in de ongelijke maatschappelijke waardering van beide rollen. Zorgtaken leveren minder status, macht en zelfbeschikking op dan buitenshuis betaald werk. Net zoals dat het geval is voor mensen in armoede beschikken vrouwen hierdoor over relatief weinig hulpbronnen om op terug te vallen. De hogere prevalentie van depressie bij vrouwen heeft hier wellicht veel mee te maken. Onderzoek van de Amerikaanse psychologe wijlen Susan Nolen-Hoeksema suggereert sterk dat vrouwen meer rumineren dan mannen omdat ze zich meer in machteloze posities vinden. Net omdat ze zich persoonlijk verantwoordelijk voelen in het zoeken naar oplossingen, maar in wezen over weinig handvatten beschikken, blijven ze krampachtig piekeren en rumineren, tot de depressie volgt. De vraag of we interventies moeten ontwikkelen om vrouwen minder te laten rumineren dan wel sociale actie moeten ondernemen om hen uit hun machteloze posities te halen, lijkt retorisch.

Beckers boek leest bij momenten als een feministische aanklacht tegen het relatief zwaar gesponsorde biomedisch en psychologisch georiënteerd stressonderzoek. Dat is jammer, want het verzwakt haar betoog aanzienlijk. Niettemin wijst het boek terecht op het feit dat er vanuit onderzoek én beleid meer aandacht moet komen voor sociaal-culturele en politiek-economische factoren die stress veroorzaken en in stand houden. Een visie over waar het dan heen moet met dergelijk onderzoek en beleid ontbreekt helaas in haar analyse. Stof tot nadenken dus, voor wetenschappers en beleidsmakers.

Dana Becker, One Nation Under Stress: The Trouble With Stress as an Idea. (Oxford: Oxford University Press, 2013).

Ilse van Diest is als gezondheidspsycholoog verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen