Deel dit artikel

het oudengelse gedicht beowulf geldt als het vroegste voorbeeld van een epos geschreven in een Europese volkstaal. j.r.r. tolkiens analyse van beowulf heeft niet alleen de filologie grondig veranderd, het werk was ook een grote inspiratiebron voor zijn fictie – en dus indirect voor de hedendaagse fantasy. de mix van sprookjesverhaal en geschiedenis spreekt ook vandaag nog aan. getuige daarvan het succes van de harry potter-boeken of een tv-serie als game of thrones.

Tolkiens Beowulf

Feit en fictie, vertelling en vertaling

Peter Petré

Het verhaal van Beowulf in een notendop lijkt op de plot van een goedkope actiefilm. Hrothgar, koning van de Denen, moet lijdzaam toezien hoe het monster Grendel zijn onderdanen uit de troonzaal ontvoert, uit elkaar rukt en verslindt. Hrothgar staat machteloos; de zaal, ooit vol gelach, is leeg en iedereen barricadeert zijn deuren. Dan snelt de held Beowulf de koning te hulp en doodt het monster met blote vuist. Uit op wraak richt Grendels moeder, een toverkol, een nieuw bloedbad aan, maar Beowulf verslaat ook haar. Overladen met geschenken en lof keert hij terug naar huis. Happy end van deel 1. Zoals bij elke kaskraker mag de sequel niet uitblijven. Vele jaren later krijgt Beowulf, die ondertussen koning is van zijn volk, te maken met een draak die de omgeving teistert. Samen met enkele dapperen, die het op één na allemaal in hun broek doen als het erop aankomt, trekt hij ten strijde. Finale van deel 2. Maar hier wijkt het gedicht af van het doorsnee Hollywoodscript: de held doodt dan wel de draak, hij sterft zelf ook. Meer nog, de dichter maakt duidelijk dat de dood van Beowulf de ondergang van zijn nu leiderloze volk inluidt.

Een belangrijke functie van een gedicht als Beowulf was uiteraard entertainment. Maar daarom hoef je Beowulf nog niet te zien als de middeleeuwse voorloper van Terminator. Vandaag worden de uitzonderlijke artistieke waarde van het epos en de angst, blijdschap en bezinning die het wist op te wekken, algemeen erkend. Het is echter aan weinigen gegeven om Beowulf in het origineel te appreciëren. Iemand die dat wel kon was J.R.R. Tolkien, auteur van de iconische fantasyroman The Lord of the Rings. Recent werd zijn nog onuitgegeven vertaling van Beowulf gepubliceerd, samen met de bijbehorende collegenota’s en een originele vertelling ‘Sellic Spell’, dat het mogelijke volksverhaal achter het epos brengt. Deze publicatie volgt bijna een eeuw na de vertaling zelf, als het ware in een afspiegeling van de lange periode die het enige, in ca. 1000 n.C. bewaarde manuscript van Beowulf scheidt van de tijd waarin het gedicht zelf tot stand kwam. Die tijd is in mist gehuld, maar situeert zich wellicht in de achtste eeuw n.C. De historische kern ervan is nog eens honderdvijftig jaar ouder. Met andere woorden, het oorspronkelijke publiek van de dichter kreeg een verhaal voorgeschoteld dat toen ook al ‘antiek’ was. Precies die historische diepte van het gedicht is een van de elementen die het zo krachtig maakt, zowel toen als nu.

De interesse voor middeleeuwse literatuur met prechristelijke elementen uit het Germaanse erfgoed welde voor het eerst weer op tijdens de romantiek

De waarde van Beowulf was lang in duister gehuld. De eeuwenlange verfransing na de slag bij Hastings in 1066 had tot gevolg dat de kennis van het Oudengels bijna volledig verdwenen was. De interesse voor middeleeuwse literatuur met prechristelijke elementen uit het Germaanse erfgoed, zoals het Nibelungenlied, de Edda of Beowulf, welde voor het eerst weer op tijdens de romantiek, toen kunstenaars en intellectuelen op zoek gingen naar hun wortels. Sommigen deden dit door de lokale natuur te verheerlijken, anderen speurden naar hun roots in de geschiedenis. In de Duitstalige gebieden ontstond zelfs een afzonderlijke wetenschappelijke discipline – de Germaanse filologie – die onder andere de prechristelijke elementen in de overlevering onder de loep nam. In diezelfde context situeert zich ook de herwaardering van oude sprookjes door de gebroeders Grimm. Helaas vernauwde de academisering van de romantiek vaak tot een zoektocht naar historische feitjes. Men wilde achterhalen hoe onze prechristelijke geschiedenis er écht uitzag, ontdaan van alle sprookjeselementen of christelijke revisie. Was er een Siegfried zonder draak? Hoe werden Thor en Odin vereerd voor ze in de christelijke Edda poppen in een poppenspel werden? Beowulf leek heel wat te bieden. Filologen waren niet langer geïnteresseerd in het epos als kunst, maar wilden weten wie Hrothgar en al die andere kerels daadwerkelijk waren. De held van het verhaal werd opzijgeschoven, want die was er toch maar bij verzonnen. De andere personages daarentegen leken echt genoeg. De vroege identificatie van Hygelac, Beowulfs beschermheer, met de historische Chlochilaicus was een doorbraak die vroeg om meer. Ook de voorwerpen en scènes werden ontmanteld en tot kale artefacten gemaakt. Opnieuw was het erg spannend om te ontdekken dat de begrafenis van Scyld Scefing, de mythische stamvader van de Denen (‘Schild, zoon van Schoof’), of de beschrijvingen van wapenrustingen in groot detail overeenkwamen met de archeologische vondsten te Sutton Hoo in de jaren 1930.

In zijn baanbrekende studie The Monsters and the Critics (1936) uitte Tolkien scherpe kritiek op de benadering van Beowulf als een laagje lak over interessante historische feiten. Beowulf is in eerste instantie een epische elegie, met de begrafenis van Scyld Scefing aan het begin en een tweede begrafenis, die van Beowulf zelf, aan het einde. Tolkien suggereert dat deze donkere toonzetting verband houdt met de spanning tussen de prechristelijke materie en de christelijke dichter. Maar Beowulf is ook een Bildungsroman over de groei van Beowulf tot een wijs man. Het gedicht is een intrigerende mengeling van verdriet om en eerbetoon aan de heidense voorvaderen. Het ogenschijnlijk fragmentaire gebruik van historische gebeurtenissen in dit bredere verhaal doet niet af aan zijn artistieke waarde, maar versterkt het geheel. Tolkien gebruikt hier de volgende metafoor voor: een man vindt op een heuvel een hoop oude stenen en maakt er een mooie toren van. Na zijn dood komen andere mensen bij de toren en denken: wat een vreemd idee om van al die mooie maar toch zo verschillende oude stenen een toren te maken. Laten we de toren afbreken en elke steen bestuderen. Maar die toren keek uit op de zee …

Die zee zou je kunnen vergelijken met de bovenaardse elementen in Beowulf. Een aantal zaken in het verhaal hebben inderdaad geen plaats in de menselijke geschiedenis: de bovennatuurlijke kracht van Beowulf en Grendel, de tovenarij van Grendels moeder, de op zijn schat broedende draak. Dit zijn typische ingrediënten van een volksverhaal, niet van geschiedschrijving. De geschiedenis is wel aanwezig en belangrijk, maar altijd ten dienste van het verhaal. En net hier ligt het geheim van Beowulf. Een sprookje ontdaan van een historische context is als een fijne dagdroom. Maar voeg er geschiedenis aan toe en er ontstaat een magische mix die een diepmenselijk verlangen vervult naar een werkelijkheid die ons verklaringsvermogen overstijgt, en waarin we onze drang naar controle kunnen loslaten en ruimte maken voor de verwondering voor het leven. Als geen ander had Tolkien dit geheim doorzien: ‘Het sprookje … werd ingelast in de “geschiedenis”. … En het liet de geschiedenis niet onberoerd. Je moet je inbeelden hoe magie of het feeërieke verschillen van een gewoon sprookje, als ze plaatsvinden aan het hof van Camelot ten tijde van Arthur, gesitueerd in tijd en ruimte. En hoe verschillend de sfeer aan Arthurs hof is met zijn hele air van “geschiedenis” dankzij dit sprookjeselement.’

De geschiedenis is wel aanwezig en belangrijk, maar altijd ten dienste van het verhaal
Dezelfde formule heeft Tolkien met verve toegepast in zijn meesterwerk The Lord of the Rings, dat op elke bladzijde een grote – al is het fictieve – historische diepgang uitademt, alsof de hobbits al millennia lang rondwandelden op Midden-Aarde. In zijn navolging kenmerkt de betere fantasy zich vaak door een gelijkaardige diepte. Denk aan J.K. Rowlings Harry Potter-reeks (1997-2007), waarin tovenaars hun eigen ministeries en scholen hebben. Of de iets donkerdere cyclus A Song of Ice and Fire – beter gekend als Game of Thrones – van George R.R. Martin (1991-1996), die geprezen wordt om zijn realistisch aandoende middeleeuwse setting. De invloed van Beowulf op Tolkien gaat echter dieper. Vele details uit het gedicht, die in sommige gevallen vermoedelijk historische, heidense gewoonten weerspiegelen, komen terug in zijn fictie. Voorbeelden zijn de beker die Bilbo steelt van de draak Smaug in The Hobbit; de Ruiters van Rohan, die stuk voor stuk Oudengelse namen hebben gekregen en feesten in een gouden troonzaal, die sprekend gelijkt op die van Hrothgar; de raadsheer Gríma die net als zijn beowulfiaanse evenbeeld Unferth aan de voeten van de koning leugens fluistert; of de gastvrouw Eówyn die mede uitschenkt. Aan een ander gebruik, namelijk het geven van ringen, heeft Tolkien dan weer een eigen draai gegeven. Misschien is dit voor een deel zijn katholieke commentaar op de Germaanse eercultuur, waarin loyaliteit beloond werd met het geven van land, wapens en juwelen, en in het bijzonder ringen. Zo wordt koning Hrothgar in Beowulf beaggyfa of ‘ringgever’ genoemd. In Tolkiens fictie is Sauron de ‘lord of the rings’, die ze uitdeelt aan mensen, dwergen en elfen, onder het mom van loyaliteit en de belofte van kennis en macht. Maar macht corrumpeert. In werkelijkheid worden de ringdragers slaven van Sauron, slaven van de macht. De bedrieglijke uitwerking van macht en heerschappij is een centraal thema in Tolkiens werk. Dat is ook zo in de Oud-Germaanse epiek, daarvan getuigen de vaak herhaalde waarschuwingen dat een leider genereus moet blijven, zijn volk moet beschermen en niet ten prooi mag vallen aan een honger naar macht en rijkdom.

Een andere verrassende dimensie die Tolkiens close reading van Beowulf naar boven brengt, is humor. Op het eerste gezicht ontbreekt die volledig. De vele hoogdravende speeches en formaliteiten lijken allemaal heel serieus. Hrothgar spreekt en weet dat zijn woorden wijs zijn. Beowulf stelt zijn kracht niet in vraag. Meer nog, wanneer hij beseft dat Grendel niet vertrouwd is met wapens, beslist hij uit ridderlijkheid om alleen met de blote vuist te vechten. In onze moderne maatschappij van drones en terrorisme ligt dit soort ongenuanceerde heroïek moeilijk. Tegelijk verlangen ook wij van tijd tot tijd naar heldhaftige daden van ongenaakbare leiders, net zoals we verlangen naar een wereld die meer is dan een hoop op elkaar gestapelde atomen. Maar om ons scepticisme te kunnen opschorten hebben we een brug nodig. Tolkien besefte dit en de hobbits waren zijn antwoord. Hobbits zijn net zo kleinburgerlijk als u en ik, maar belanden geleidelijk aan in de wereld van de heroïek zonder ernaar gevraagd te hebben. In Beowulf ontbreken hobbits. Had een middeleeuws publiek, dat toch al hoofdzakelijk bestond uit leiders en krijgers, geen brug nodig? Misschien wel, maar dan in de vorm van humor. Ook met Beowulf mocht er worden gelachen. Zo is er het gebruik van het understatement. Over de zoon van Scyld Scefing lezen we dat ze hem ‘allerminst tooiden met mindere giften (dan zijn vader)’, wat best ironisch is als je weet dat zijn vader in lompen te vondeling was gelegd. En soms komt de wat kinderlijke overdrijving van het onderliggende volksverhaal bovendrijven. Zo heeft Beowulf iets karikaturaals. In volle uitrusting wedijvert hij zeven dagen aan een stuk in een zwemwedstrijd tegen Breca, ‘(golf)breker’, en verslaat onderweg een negental zeedemonen. Hij is letterlijk een beer van een vent – Beowulf , ‘bijenwolf’ betekent vermoedelijk beer – met de kracht van dertig mannen in zijn armen. De dichter is er dan ook niet vies van om Beowulf met de hele situatie en met zichzelf te laten lachen. In lijnen 445-452 verzekert Beowulf Hrothgar ervan dat, indien hij het gevecht niet overleeft, Hrothgar zijn hoofd alvast niet hoeft te bedekken op zijn begrafenis – want Grendel zal hem met huid en haar opgevreten hebben. Vervolgens voegt hij eraan toe dat Hrothgar ook al niet meer voor zijn lices-feorme, ‘lijfelijke behoeftes’, hoeft te zorgen. Een hele geruststelling, want als je eet voor dertig wordt dat al gauw een kostelijke zaak.

Vele van de subtiele aspecten van Beowulf gaan verloren voor de oningewijde lezer. Een mogelijke reden waarom Tolkien als eerste de artistieke waarde van Beowulf zo overtuigend wist te verdedigen, was zijn uitzonderlijke gave om dode talen terug tot leven te wekken. Net als de gebroeders Grimm, die naast sprookjes ook het monumentale Deutsches Wörterbuch schreven, ligt de kiem van Tolkiens eigen literaire succes in zijn liefde voor taal voorbij de literatuur: etymologie, fonologie, prosodie, semantiek en grammatica. Alleen met die kennis als fundament is het mogelijk om de personages in de oude verhalen waarachtig te maken, inclusief hun subtielere emotionele wereld die voor een ongeoefend oog verborgen blijft: de ironie, de trots, de spanningen tussen Beowulf en het hof van Hrothgar, dat zo zijn twijfels heeft bij Beowulfs zelfverklaarde kundigheid. In deze expertise verschilt Tolkien ook van Seamus Heaney, die in zijn alomgeprezen vertaling uit 1999 gedwongen is de beschikbare woordenboeken te vertrouwen. Zo vertaalt Heaney hronrade met ‘whale-road’ ofwel ‘walvisstraat’, een metafoor voor de zee. Tolkien toont met verfijnde filologische argumenten aan dat hron eerder naar dolfijnen verwijst, en rade naar het parcours dat ze al ‘rijdend’ en springend over de zee afleggen. Hronrade betekent dan niets minder dan ‘de waterige velden waar je de dolfijnen en kleinere walvissoorten kunt zien spelen, of schijnbaar galopperen als een lijn ruiters op de velden’. Toegegeven, dit is wat omslachtig als vertaling. Maar het idee erachter is wel veel speelser dan het bombastische ‘whale-road’, een vertaling die bij Tolkien het beeld oproept van ‘een soort van semiduikbootstoommachine die over onderzeese rails over de Atlantische Oceaan loopt’.

Een groot deel van de magie die we aan de werkelijkheid willen toeschrijven, kunnen we oproepen door de taal haar werk te laten doen

Zijn discussie over hronrade illustreert bovendien een nog diepere overtuiging, die we ook terugvinden in zijn vertaling en zijn fictie: een groot deel van de magie die we aan de werkelijkheid willen toeschrijven, kunnen we oproepen door de taal haar werk te laten doen. Woorden roepen beelden en associaties op en kunnen op die manier de werkelijkheid verrijken. Maar woorden kunnen ook reductionistisch zijn, als de werkelijkheid ermee wordt geïdentificeerd en niet met wat achter de woorden schuilgaat. Hronrad vertalen als ‘walvisstraat’ is zo’n reductie, die ons de kans ontneemt om te delen in de rijkdom aan ervaringen die dit woord opriep voor de moedertaalspreker van het Oudengels, en ons, in dit geval, te laten delen in de verwondering voor de magie van de natuur. Wanneer we daarentegen de taal laten leven, wordt het een toegangspoort tot een andere dimensie. In zijn essay On Fairy-stories verdedigt Tolkien de escapistische functie van sprookjes. Met hun happy end bieden zij een ‘eucatastrophe’, een morele en emotionele troost. Alleen de taal kan ons dergelijke sprookjes bieden. Tolkien werd enorm aangetrokken door de magie die de taal losweekt in de werkelijkheid en escapisme in zijn werk krijgt daarmee een spirituele dimensie. Zo vergelijkt hij de blijde boodschap van Christus met het meest succesvolle en ware sprookje van de westerse wereld. Het lijkt bijna alsof hij door zijn niet-reductionistische affiniteit met woorden toegang heeft tot die spirituele dimensie. Simonne d’Ardenne, zijn (Belgische) doctoraatsstudente en vriendin voor het leven, drukte het ooit als volgt uit: ‘You broke the veil, didn’t you, and passed through?’ (Salu, J.R.R. Tolkien, Scholar and Storyteller). Maar wat er dan precies achter die sluier van klank ligt, moet iedereen zelf ontdekken.

J.R.R. Tolkien, Beowulf. A Translation and Commentary. (New York: HarperCollins, 2014).

Peter Petré is als taalkundige verbonden aan de Universiteit Antwerpen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen