Deel dit artikel

de komende decennia staan voedselzekerheid en voedselkwaliteit hoog op de agenda. tegen 2050 telt de aarde meer dan 9 miljard mensen, zo schat men. de voedselproductie moet met bijna 70 procent toenemen. tegelijk worden heel wat vragen gesteld over de kwaliteit van ons voedsel, het milieu en de biodiversiteit. globalisering en industrialisering van de landbouw worden vaak beschouwd als oorzaak voor voedselonzekerheid en een verlies aan kwaliteit, maar is dat ook zo?

Voedselzekerheid en -kwaliteit in een globaliserende wereld

Wannes Keulemans

Diverse experten voorspellen dat voedselzekerheid en voedselkwaliteit gedurende de volgende vijftig jaar zullen uitgroeien tot centrale uitdagingen van onze maatschappij. Tegen 2050 zal de bevolking toegenomen zijn tot meer dan 9 miljard. Sommigen voorzien nadien zelfs nog een stijging tot 11 miljard. Tegelijkertijd is er wereldwijd een verandering in het patroon van voedselconsumptie en zal er meer vlees worden gegeten. Dit hangt samen met een stijging van de levensstandaard. Prognoses van de FAO (Food and Agriculture Organisation of the United Nations) wijzen op de noodzaak dat de voedselproductie tegen 2050 met bijna 70 procent moet toenemen. Anderzijds staat de landbouw – toch in de westerse, geïndustrialiseerde wereld – onder sterke maatschappelijke druk en worden vragen gesteld over voedselkwaliteit, milieu en biodiversiteit. Ngo’s en drukkingsgroepen richten zich op voedselzekerheid, voedselkwaliteit en duurzaamheid. De landbouw haalt de pers, er verschijnen vulgariserende boeken over de voedselproblematiek en er worden geregeld verontwaardigde standpunten ingenomen, die vaak weliswaar eerder gebaseerd zijn op een buikgevoel dan op objectieve data. Ook wetenschappers voelen zich aangesproken door de voedselproblematiek en in toptijdschriften zoals Nature, Science en PNAS verschijnt een groeiend aantal bijdragen hierover. De publieke en wetenschappelijke informatie komt echter dikwijls over als een slechtnieuwsshow, die niet altijd even goed onderbouwd is. Daarom stellen we hier enkele kritische reflecties voor bij twee thema’s in de voedselproblematiek: de globalisering en de industrialisering van de landbouw.

De algemene globalisering doet zich, net zoals in andere takken van de economie, ook voor in de voedselketen en de internationale handel in voedsel en voeder voor de veeteelt. Vijftig jaar geleden werd nauwelijks vijf procent van de wereldwijde voedsel- en voederproductie geëxporteerd, vandaag is dit ongeveer 60 procent. Niet alleen de volumes die internationaal verhandeld worden zijn spectaculair gestegen, maar ook het aantal spelers. Rond de eeuwwisseling werd ongeveer 77 procent van de wereldhandel in voedsel gerealiseerd door zeven landen en was het aandeel van China en India heel beperkt. Vandaag zijn deze landen cruciale handelspartners geworden, vooral voor voedselimport. Een belangrijk deel van de internationale handel bestaat uit gewassen die voor veeteelt gebruikt worden (soja en granen), maar ook voor menselijke voeding. Het gevolg van deze globalisering is dat op de lokale markten veel meer voedseldiversiteit bestaat dan vroeger, wat overigens ook de menselijke gezondheid ten goede komt. Omdat de internationale handel echter betrekking heeft op een beperkt aantal gewassen (de zogenaamde ‘grote’ gewassen zoals suikerriet, rijst, maïs, graan, aardappelen en cassave), gaan boeren zich meer toeleggen op de productie van deze gewassen en minder op de teelt van lokale gewassen. Het gevolg daarvan is dat wereldwijd de diversiteit van gewassen afneemt. Volgens sommigen bedreigt deze afname de voedselkwaliteit en de voedselzekerheid. Dit is allicht wat kort door de bocht. Zoals al vermeld stijgt de voedseldiversiteit van de gewassen op de lokale markten, vooral in de steden, waar het aanbod een meer internationaal karakter krijgt. Vandaag leeft meer dan de helft van de wereldbevolking in steden en in 2030 zou dit zelfs 70 procent zijn; dit bepaalt in belangrijke mate het voedselconsumptiepatroon. De consument maakt echter blijkbaar slecht gebruik van die toenemende diversiteit: de voeding wordt eerder eenzijdig, ze wordt meer energierijk (te veel suikers) en er worden te veel vetten (olierijke gewassen) en eiwitten (vlees) geconsumeerd. Voedingsgerelateerde ziekten zoals diabetes, obesitas en hart- en vaatziekten nemen wereldwijd verontrustend toe. Dit is niet in de eerste plaats te wijten aan de globalisering van de voedselproductie en -distributie, maar eerder aan een verkeerd consumptiegedrag. De voedselindustrie, die een sterk internationaal karakter heeft, speelt natuurlijk handig in op onze natuurlijke hang naar suiker en vet, en versterkt daardoor deze tendens.

Niet de globalisering van de voedselketen an sich, maar de te kleine winstmarges en de demografische evolutie in de landbouw ondermijnen voedselzekerheid en -kwaliteit

Voor een belangrijk deel van de wereldbevolking blijft gezond, en vooral genoeg voedsel een probleem. Ongeveer 800 miljoen mensen, voornamelijk boeren en landarbeiders, leven onder de armoedegrens en hebben niet de nodige middelen om voldoende en gezond voedsel te kopen. Dit is beduidend minder dan het aantal mensen dat te veel of verkeerd eet (dit aantal bedroeg in 2013 meer dan 2 miljard) en daardoor gezondheidsproblemen heeft, of althans een verhoogd risico daarop . Ondervoeding en voedselonzekerheid zijn geen gevolg van een wereldwijd voedseltekort, maar worden eerder veroorzaakt door structureel geldgebrek. Voor ondervoede boeren komt hier nog bij dat ze te weinig toegang hebben tot de markt, niet beschikken over productiemiddelen zoals goed zaaizaad of meststoffen, te weinig geschoold zijn en onvoldoende begeleiding krijgen. Als ze dan al over zaaizaad beschikken, gebruiken ze het vaak om hun directe honger te stillen. Ondervoeding en te eenzijdige voeding gaan hand in hand en zijn meer het gevolg van armoede dan van globalisering. Ondervoede mensen leven ook dikwijls in gebieden met grote sociale en politieke instabiliteit.

Een veelgehoorde stelling is dat globalisering via een verminderde gewassendiversiteit voedselonzekerheid zou veroorzaken. Dit is echter weinig waarschijnlijk, tenzij misschien op een onrechtstreekse manier. Zoals reeds vermeld is één van de gevolgen van globalisering dat boeren zich gaan toeleggen op de grote gewassen, die internationaal veel verhandeld worden. Omwille van goede afzetperspectieven kunnen boeren zich specialiseren in deze gewassen, ze kunnen efficiënter worden geproduceerd, het aanbod neemt toe waardoor de prijzen zakken. Op lokale markten in ontwikkelingslanden kunnen de prijzen voor deze gewassen dan zo laag worden dat de lokale boer zijn productie onder de prijs moet verkopen en daardoor (verder) verarmt en in een voedselonzekere situatie terechtkomt. In welke mate dit scenario zich ook werkelijkheid voordoet, is weinig bestudeerd.

Over het algemeen zou men kunnen stellen dat globalisering vooral positieve effecten heeft: ze opent de grenzen om nieuwe productiebevorderende technieken te introduceren, en vergroot de marktmogelijkheden. Ook de globalisering van kennis en wetenschap speelt hierbij een belangrijke rol. Een boer in het Zuiden bijvoorbeeld, die zowel teelt voor een internationaal concern als voor zichzelf en de lokale markt, heeft via zijn internationale contacten toegang tot opleiding en meststoffen, wat zijn productie en die voor de lokale markt dan weer ten goede kan komen. Dat dit mechanisme effectief is, blijkt ook uit de enorme productiestijgingen van de laatste decennia – de zogenaamde groene revolutie. Dankzij die groene revolutie is trouwens de pessimistische voorspelling van Thomas Malthus, namelijk dat de groei van de wereldbevolking die van de voedselproductiestijging ver zou overstijgen en dat er bijgevolg grote voedseltekorten en voedselonzekerheid zouden komen, niet uitgekomen. Het aantal ondervoede mensen is gedaald, zowel in absolute aantallen als procentueel.

Globalisering heeft niet alleen aanleiding gegeven tot meer voedselzekerheid, maar ook tot een verlenging en toename van de complexiteit van de voedselketen en tot een concentratie van de spelers in deze keten. Deze verlenging heeft onder meer betrekking op meer spelers, zoals toeleveranciers, verwerkers, inkoopcentrales, grondstofspeculanten, grootdistributie en retail. Een langere keten kan in principe ook de kans op voedselverliezen en voedselverspilling, die wereldwijd zeer aanzienlijk zijn, vergroten. De spelers in deze geglobaliseerde voedselketens werken dikwijls zeer grootschalig, zoals het consortium van Hein Deprez dat actief is in de Europese groente- en fruitsector en een omzet haalt van bijna 4 miljard euro. Langs de toeleveringszijde zijn multinationals, zoals deze in de gewasbestrijdingsmiddelenindustrie, actief. Dit maakt dat consument en producent meer afhankelijk zijn van deze grote spelers, wat misschien niet altijd positief is voor de voedselzekerheid. Deze concentratie en grootschaligheid hebben ook voordelen omdat ze een grotere kwetsbaarheid van deze grote spelers impliceren: wanneer vanuit de consument of de maatschappij op meer duurzame productietechnieken aangedrongen wordt, is er wellicht meer te bereiken met weinig en grote participanten in de voedselketen dan met vele kleine spelers die ieder een eigen (beperktere) agenda hebben. Concentratie van activiteiten impliceert ook concentratie van problemen, wat mogelijkheden meebrengt voor een efficiëntere aanpak.

Een reëel gevaar van globalisering is dat voedsel te veel als een louter economisch product wordt beschouwd met negatieve effecten op milieu en ecosystemen als gevolg

Een reëel gevaar van globalisering is dat voedsel te veel als een louter economisch product wordt beschouwd en niet als een basisrecht van elke mens. De prijsdalingen als gevolg van globalisering (we geven verhoudingsgewijs veel minder uit aan voedsel dan vroeger) maken de marges kleiner, zeker voor de producenten zelf. Boeren moeten hard werken voor een laag inkomen en wellicht is dit een van de redenen waarom er wereldwijd weinig perspectief voor bedrijfsopvolging is en waarom de gemiddelde ouderdom van de boer, zowel in ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden, ver boven de vijftig jaar ligt. Mogelijk vormt dit de grootste bedreiging voor de voedselzekerheid.

Door de globalisering leven we niet alleen in één grote wereldmarkt, maar is er ook meer kennisuitwisseling en ontwikkeling van technologie. Productiemiddelen zoals meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, landbouwmachines en aangepaste rassen worden ontwikkeld voor wereldwijd gebruik en veel minder voor specifieke lokale toepassingen. Globalisering leidt tot meer specialisatie in de productie van welbepaalde producten, uniforme producten en teeltwijzen, efficiëntere productie en ook tot meer grootschaligheid. Onze landbouw heeft bijgevolg een veel industriëler karakter gekregen en dat stuit vele burgers tegen de borst: het dierenwelzijn gaat achteruit, grondwater en rivieren worden vervuild, de biodiversiteit vermindert, waterdieren sterven uit omwille van pesticidegebruik, industriële landbouw draagt bij tot luchtverontreiniging, het verwarmen van serres stoot zeer veel CO2 uit, waardoor de aarde sneller opwarmt, enzovoort.

Als consument hebben we hier blijkbaar weinig problemen mee en verkiezen we in de eerste plaats goedkoop voedsel. Biovoedsel associëren we niet met grootschalige en industriële landbouw, en vele consumenten denken dat bio gezonder is en ecologisch meer verantwoord. Maar volgens consumentenonderzoek schrikt de hogere prijs van bioproducten veel consumenten af. De meerderheid van de Vlaamse consumenten is bereid een prijs te betalen die maximaal 20 procent hoger ligt dan de prijs van eenzelfde product uit de gangbare, industriële landbouw. Ons gedrag als burger vertaalt zich dus niet altijd in een consequent consumentengedrag.

Tegelijk moet men zich natuurlijk ook de vraag stellen of alternatieve productiesystemen inderdaad milieuvriendelijker zijn. Hierover bestaan verrassend weinig goede studies. Het meest onderzocht in dit verband is de biolandbouw. De milieuwinst van deze landbouwvorm ten opzichte van de industriële landbouw per oppervlakte-eenheid (hectare) bestaat wel, maar is beperkt. Per eenheid van geproduceerd product is het beeld al minder eenduidig en voor bepaalde teelten, zoals fruit, is de verbetering van de milieu-impact per kilogram consumeerbaar product zelfs negatief. Wanneer we er dan nog rekening mee houden dat voor eenzelfde hoeveelheid voedingsgewas ongeveer 25 tot 30 procent meer oppervlakte nodig is, is op wereldvlak de milieubalans wellicht negatief. De fundamentele misvatting van vele burgers (en milieubewegingen) is dan ook dat ze denken dat landbouw op een natuurlijke wijze bedreven kan worden. Landbouw is intrinsiek tegennatuurlijk: we willen geen onkruiden, ziekten of plagen en om een goede opbrengst te bekomen moet er worden bemest. We moeten dus ingrijpen en in het algemeen geldt dat het resultaat beter is naarmate de ingreep groter is. Bemesting kan bijvoorbeeld via dierlijke mest en compost, maar wereldwijd zijn die hulpmiddelen in onvoldoende mate beschikbaar om de bodemvruchtbaarheid op peil te brengen en genoeg voedsel te produceren voor de wereldbevolking. Kunstmeststoffen zijn dus een noodzakelijk kwaad. Maar de milieubeweging heeft wel gelijk wanneer ze stelt dat de industriële landbouw door overbemesting en door gebruik van pesticiden een onverantwoord grote impact heeft op het milieu. Vandaag kunnen echter nieuwe bemestingstechnieken worden aangepast zodat het gevolg voor bodemwater en oppervlaktewater beperkt blijft. De gewasbeschermingsmiddelen zijn de laatste tien jaar zo geperfectioneerd dat niet alleen de hoeveelheid sterk is teruggedrongen, maar ook hun toxiciteit voor niet-doelorganismen. In de grootschalige industriële landbouw kan bovendien het probleem van het arbeidstekort via automatisatie worden opgevangen. Deze aanpassingen zijn echt noodzakelijk om op een duurzame wijze te produceren.

Ondanks schaalvergroting en verdere industrialisatie is de gangbare landbouw erin geslaagd duurzamer te produceren. Het einddoel is zeker nog niet bereikt, maar dankzij de schaalgrootte van alle spelers in de (industriële) voedselketen is ook de impact van de veranderingen veel groter. En wellicht kan de industriële landbouw nog heel wat leren van alternatieve productiewijzen.

Een verandering in ons voedingspatroon kan een zeer positief gevolg hebben voor landgebruik, milieu en gezondheid: minder rundvlees of gewoon minder vlees

Waar zeker nog veel winst te halen valt, zowel voor het milieu als voor de maatschappelijke aanvaarding, is door andere accenten te leggen in teelten. Ongeveer 75 procent van de oppervlakte die wereldwijd gebruikt wordt voor landbouw dient voor voederproductie voor vee. Vooral de rundveesector legt veel beslag op ruimte. Dit komt onder meer omdat de verhouding tussen voederinput en consumeerbare vleesoutput voor runderen veel ongunstiger is dan bijvoorbeeld voor varkens of kippen. Bovendien is er ook een groot verschil op gebied van rechtstreekse milieu-impact tussen de verschillende veesoorten. Deze impact kan onder meer worden berekend aan de hand van de productie van broeikasgassen (opwarming van de aarde), reactieve stikstofverbindingen (zure regen) en waterverbruik per calorie consumeerbaar vlees. Voor rundvlees ligt dit, afhankelijk van de productiewijze, twee tot acht maal hoger dan voor kippen- of varkensvlees. Voor melk en afgeleide productie ligt deze impact veel lager dan voor rundvlees, maar landgebruik per calorie eindproduct ligt nog beduidend hoger dan voor varken- of kippenvlees. Voor varkens en kippen worden immers geen gras of weiden gebruikt. Een verandering in ons voedingspatroon – minder rundvlees of gewoon minder vlees – kan een zeer positief gevolg hebben voor het landgebruik en milieu, en vanzelfsprekend ook op onze gezondheid. Maar dit gewijzigde patroon zal niets veranderen aan het industriële karakter van de landbouw. Bij problemen in verband met voedselzekerheid zal zo’n verandering in voedingspatroon wellicht een grotere impact hebben dan een minder geglobaliseerde en minder industriële voedselproductie.

Uit het bovenstaande blijkt dat globalisering en industriële landbouw eerder positief en noodzakelijk zijn voor voedselzekerheid en voedselkwaliteit. Alhoewel het algemene effect positief is, moeten we toch ook waakzaam blijven voor de gevaren van globalisering: zo wordt landbeslag door buitenlandse overheden of bedrijven (‘land grabbing’) een groot probleem, vooral in Afrika. Niet alleen China maakt aanspraak op landbouwgronden die voor voeding van de Chinese bevolking kunnen worden ingezet, maar ook westerse banken en beleggingsconcerns hebben grote grondclaims. Prijsvolatiliteit als gevolg van voedselspeculatie is vandaag moeilijk in de hand te houden. Prijsstijgingen van voedsel omwille van investeringen in energiegewassen kunnen bedreigend worden voor voedselzekerheid.

Voedselzekerheid blijft dus een zeer belangrijke uitdaging. Hoe dan ook zal de productiekloof moeten worden gedicht en zal de hele productieketen nog meer moeten verduurzamen. Dit vereist meer investeringen in alle aspecten van de productieketen en in landbouwonderzoek. Voedsel is immers een basisrecht voor elke mens.

Colin K. Khoury et al., ‘Increasing homogeneity in global food supplies and implication for food security’ in: PNAS, 2014, 111(11), 4001-4006.
Philip Lymbery en Isabel Oakeshott, Farmageddon: The True Cost of Cheap Meat. (Londen: Bloomsbury, 2014).

Wannes Keulemans is als plantengeneticus verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen