Deel dit artikel

wie af en toe surft op het web, de radio of televisie aanzet of de krant openslaat, krijgt de indruk dat we in bijzonder gevaarlijke tijden leven. het lijkt of het zinloze en gratuite geweld net om de hoek loert. niets is echter minder waar. onder historici bestaat een quasiconsensus dat onze omgangsvormen een opmerkelijk proces van civilisering hebben doorgemaakt. over de lange termijn bekeken zijn west-europese samenlevingen zelfs geëvolueerd naar bijna geweldloze samenlevingen.

Civilisering van geweld

Tom Daems

Reeds in 1981 bracht de Amerikaanse geschiedkundige Ted Robert Gurr het toen beschikbare onderzoeksmateriaal samen in zijn intussen klassiek geworden overzichtsartikel ‘Historical trends in violent crime: A critical review of the evidence’. Gurr verzamelde een dertigtal studies die flarden en fragmenten blootlegden van de geweldsproblematiek in westerse samenlevingen. Die publicaties behandelden uiteenlopende tijdsperiodes en bogen zich doorgaans over zeer lokale fenomenen. Door ze als puzzelstukken in elkaar te schuiven, slaagde Gurr erin om langetermijnontwikkelingen in kaart te brengen. Op die manier kwam hij tot het besluit dat de stijging van geweldscriminaliteit, die vanaf omstreeks 1960 was ingezet, volgde op een eeuwenlange periode van afnemend geweld. Gurr vatte zijn bevindingen samen in een U-curve: het langetermijnproces van afnemend geweld bereikte zijn laagste punt in het midden van de twintigste eeuw, waarna een lichte knik opwaarts volgde in de daaropvolgende periode.

De vaststellingen van Gurr werden intussen bevestigd door meer recent onderzoek. In een overzichtsstudie uit 2003, die eveneens werd gepubliceerd in Crime and Justice: A Review of Research, stelt Manuel Eisner, criminoloog in Cambridge, dat er geen enkele reden is om de bevindingen van Gurr in vraag te stellen. Eisner vulde de bekende U-curve van Gurr aan met een aantal andere opmerkelijke bevindingen. Zo stijgt het aandeel gewelddadige vrouwen zelden boven de vijftien procent uit: het eigenlijke cijfer situeert zich doorgaans tussen vijf en twaalf procent. Ook op het vlak van leeftijd doen er zich nauwelijks schommelingen voor: vooral twintigers zijn oververtegenwoordigd in de historische statistieken. Kortom, geweld is bovenal een aangelegenheid van jonge mannen, en die vaststelling gaat op voor zowat de hele periode onder beschouwing.

Hoe kunnen we deze opmerkelijke neerwaartse trend begrijpen? Aan het einde van zijn studie waagde Gurr zich aan een voorzichtige verklaring. Hij zocht die in een groeiende gevoeligheid voor geweld en de ontwikkeling van interne en externe controle op agressie. Gurr vermeldde hierbij kort de civilisatietheorie van de Duitse socioloog Norbert Elias. Hij bleef echter op de vlakte en drukte de hoop uit dat de volgende generatie van wetenschappelijk onderzoek meer gericht zou zijn op verklaring dan op beschrijving.

Heel wat historici hebben sindsdien gehoor gegeven aan de oproep van Gurr, en ze laten zich daarbij ook vaak inspireren door het werk van Elias. Op zich is dat weinig verrassend. Het civilisatieproces zoals Elias dat beschreef en analyseerde in zijn gelijknamige magnum opus, betreft een langetermijntransformatie van het menselijk gedrag en het emotionele leven die zich in de westerse wereld vanaf de middeleeuwen heeft voorgedaan, en waarbij de controle van de samenleving op het individu verstrakt en zich differentieert. Een belangrijk kenmerk van deze ontwikkeling is de privatisering van allerhande storende gebeurtenissen. Zo wordt de slaapkamer een geprivatiseerde ruimte waar de meest intieme aspecten van het menselijk leven achter gesloten deuren plaatsgrijpen, onttrokken aan het zicht van anderen. Hetzelfde gebeurde met onze eetgewoontes, toiletbezoek of het snuiten van de neus. De middeleeuwse mens bedreef niet alleen zonder blozen de liefde in het bijzijn van anderen, maar hij at ook met zijn handen, deed zijn kleine en grote behoeften in het openbaar en snoot zijn neus in zijn arm of elleboog. Aan de hand van een nauwgezette studie van gedragscodes uit de vijftiende tot en met de achttiende eeuw toonde Elias aan hoe dergelijke handelingen langzamerhand schaamtegevoelens opwekten en voorwerp werden van regulering. Aanvankelijk gebeurde dat via dwang van buitenaf (Fremdzwang), maar met mondjesmaat werden de nieuwe omgangsnormen ook verinnerlijkt (Selbstzwang). De ‘geciviliseerde’ mens had niet langer nood aan een corrigerende tik op de vingers, maar kon voortaan zelf het onderscheid maken tussen wat als gepast en als ongepast wordt beschouwd.

Agressieve omgangsvormen werden voorwerp van regulering en verdwenen meer en meer uit het openbare leven

Historici die in de voetsporen van Elias treden, menen dat de uitoefening van geweld deelgenoot is van dit omvattende civilisatieproces: ook agressieve omgangsvormen worden voorwerp van regulering en verdwijnen meer en meer uit het openbare leven. Een gelijkaardige evolutie heeft zich daarenboven voltrokken op het vlak van het statelijk geweld: spectaculaire en druk bijgewoonde strafvoltrekkingen op het schavot hebben plaatsgeruimd voor de bloedeloze en aan het oog onttrokken bestraffing achter de hoge muren van de gevangenis. Net zoals seks verdwijnt dus ook interpersoonlijk geweld en de uitvoering van de straf achter de coulissen van de maatschappij. De civilisatietheorie van Elias lijkt daarmee overeind te blijven.

Gelet op de huidige stand van de wetenschap is het laatste woord echter nog niet gezegd over de afname van het geweld in onze contreien. Tegen die achtergrond mengt ook de Franse historicus Robert Muchembled zich in het debat. In A History of Violence bouwt Muchembled voort op zijn eigen empirisch onderzoek naar geweld in Frankrijk en betrekt hij daarbij ook de recentste internationale literatuur. Muchembled is van oudsher een liefhebber van de theorie van Elias, maar die bevredigt hem maar ten dele. Hiervoor houdt de oorspronkelijke formulering van de civilisatietheorie te weinig rekening met een aantal belangrijke bevindingen uit meer recent onderzoek, in het bijzonder over de rol van geweld om de eer te verdedigen en mannelijkheid te bewijzen.

Muchembled verbindt de U-curve van Gurr met de zogenaamde leeftijdscurve uit de criminologie. Uit die leeftijdscurve blijkt dat vooral jongeren criminaliteit plegen. Beide curves vormen het startpunt voor een fascinerende reis doorheen de geschiedenis van het geweld: de levensfase waarin het geweld bij de jonge generatie piekt, kan volgens Muchembled worden begrepen als een uitgesponnen rite de passage van adolescentie naar volwassenheid. Het geweld fungeert hier als antwoord op de groeipijnen van een leeftijdsgroep die zijn plek in de samenleving wenst te veroveren, maar daarbij tot grote frustratie tussen twee stoelen valt. Muchembled ontkent niet dat agressie een biologisch gegeven is, maar onze omgang ermee en de betekenis en plaats die het krijgt in de maatschappij, worden cultureel bepaald. De West-Europese samenleving heeft op dat vlak een bijzondere evolutie doorgemaakt die neerkomt op het tot een taboe maken van het mannelijke geweld. In een tijdspanne van zowat zeven eeuwen zijn de opgroeiende generaties getemd: de wilde wolven van vroeger zijn veranderd in de makke lammetjes van vandaag.

De levensfase waarin het geweld bij de jonge generatie piekt, kan worden begrepen als een uitgesponnen rite de passage van adolescentie naar volwassenheid

Hoe kon dit jeugdige geweld in de taboesfeer belanden? Over een lange tijd bekeken gaat het om een opmerkelijke evolutie. De middeleeuwse samenleving was bijzonder gewelddadig. Jonge mannen hadden een kort lontje en gingen regelmatig op de vuist. De mannelijke eer stond op het spel en moest te allen tijde worden verdedigd. Het mes gold daarbij als het verlengstuk van het mannelijke lid, zo drukt Muchembled het plastisch uit. Die mannelijke agressiviteit kwam ook tot uitdrukking in brutale spelen en festiviteiten waar men zijn vaardigheden kon tonen en zijn spierballen kon rollen. De middeleeuwse samenleving zag dit jeugdige geweld in grote mate door de vingers. Met uitzondering van de meer extreme vormen van opzettelijke doding werden geweldplegers opvallend mild behandeld. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de gulle toepassing van het koninklijk pardon waardoor jeugdige agressievelingen een zware straf ontliepen. Geweld maakte deel uit van de samenleving. Boys will be boys.

In de belangrijke stedelijke centra trad in die tijd echter al een kentering op. Binnen de stadsmuren werd handelgedreven en was er nood aan veiligheid en rust. Middeleeuwse steden realiseerden hun eigen pacificatie door de aanwending van een aantal innovatieve technieken, zoals verbodsbepalingen die het risico op vechtpartijen verminderden, toezicht op jongeren en de systematische sanctionering van overtredingen via de toepassing van een uitgekiend boetesysteem. Lijfstraffen vervulden in dit stedelijke reguleringssysteem een eerder beperkte rol. Muchembled doet hier een contra-intuïtieve vaststelling: terwijl steden doorgaans gebrandmerkt worden als centra van bandeloosheid, anonimiteit en anomie, blijkt uit de lange geschiedenis van geweldbeheersing dat ze veeleer uitgroeiden tot oases van relatieve rust en geweldloosheid. Ze vervulden zodoende een voortrekkersrol in het civilisatieproces, een rol die door Elias onvoldoende werd belicht. Dit pacificatieproces had echter ook een kwalijk neveneffect: het geweld werd immers buiten de stadsmuren gebannen, waardoor de grote toevalswegen en de omgeving rond de stad extra gevaarlijk werden. Hier moest de centrale staat orde op zaken stellen. Steden stonden een deel van hun autonomie af in ruil voor de diensten van de vorst, die daardoor langzaamaan in een sturende positie werd gepiloteerd.

Vanaf het midden van de zestiende eeuw werd de repressie fel opgevoerd. De vroegere tolerantie ten aanzien van het jeugdige geweld ruimde plaats voor een hardhandige en bloederige aanpak door het gerechtelijk apparaat. In deze periode zien we de criminalisering van moord en kinderdoding: beide misdrijven werden heruitgevonden als onvergeeflijke misdaden. De staat eiste op theatrale wijze het geweldsmonopolie op. Via het spektakel van de lijfstraf werd de morele grens die in de wetten werd getrokken, opnieuw herbevestigd. Die vernieuwde kijk op geweld blijkt ook uit de moraliserende literatuur uit deze periode, zoals Les spectacles d’horreur van Jean-Pierre Camus uit 1630, waarin niet minder dan 126 moorden de revue passeren en de figuur van de duivel alomtegenwoordig is. Dergelijke gretig geconsumeerde lectuur was gericht op het bewerken van de geest van de lezer: de aardse en goddelijke wetten moesten worden gehoorzaamd, zo niet volgde een gruwelijke straf. Tezelfdertijd werd De civilitate morum puerorum, het bekende pedagogische boekje van Erasmus met richtlijnen en instructies over goede manieren voor opgroeiende jongens, in diverse Europese talen beschikbaar gemaakt en almaar ruimer verspreid. Volgens Muchembled is dit niet toevallig: repressie van bovenaf en opvoeding van onderuit gingen hand in hand. Die ambitieuze missie van de moderne staat om de mannelijke agressie in te tomen, ging echter niet zonder slag of stoot. Zo eiste de adel voor zichzelf een uitzonderingspositie op. En met succes: via het duel konden edellieden hun eer verder met geweld verdedigen. Muchembled doorprikt hier het geromantiseerde beeld van het duel: het ging in se om het genadeloos afslachten van de tegenstander. Ook de boerenopstanden kunnen worden begrepen als een reactie op de kruistocht tegen het mannelijke geweld. De directe aanleiding had doorgaans te maken met verslechterde leefomstandigheden ten gevolge van belastingsdruk of hongersnood, maar eigenlijk waren de protesten vooral ingegeven door diepe onvrede en frustratie over de statelijke aanval op de traditionele cultuur van geweld.

Vanaf het midden van de zeventiende tot het midden van de twintigste eeuw zien we de belangrijkste daling in geweld. Het geweld verplaatst zich tot op zekere hoogte naar de kolonies en oorlogsgebieden. Binnen de landsgrenzen belandden jongeren in disciplinerende instituties zoals scholen, fabrieken en het leger. Hier zindert de stem door van Michel Foucault: de ongeleide projectielen van vroeger worden via toezicht, examinering en routine gekneed en bewerkt tot nuttige en gehoorzame lichamen. Dit betekent echter niet dat het geweld definitief verdween. Aan de ene kant vond een verschuiving plaats van het publieke naar het private domein. Binnen de cocon van het gezinsleven kon het geciviliseerde keurslijf worden afgeworpen en keerde de mannelijke agressie zich tegen vrouw en kinderen. Aan de andere kant floreerde het geweld in de fantasiewereld. Ook hier tekende zich een markante verandering af. Terwijl fictie tot het midden van de zeventiende eeuw een sterk moraliserende toon had, raken lezers vanaf de achttiende eeuw meer en meer in de ban van bendeleiders, moordenaars, detectives en musketiers die de wet naar hun hand zetten en het taboe op geweld doorbreken. Een nieuw literair genre ziet het licht dat geweld meer ambigu benadert en zelfs verheerlijkt: het rijk van de fantasie verschijnt als surrogaat voor de almaar effectievere geweldsbeheersing in de publieke ruimte van de echte wereld.

Binnen de cocon van het gezinsleven kon het geciviliseerde keurslijf worden afgeworpen en keerde de mannelijke agressie zich tegen vrouw en kinderen

De beteugeling van de mannelijke agressie heeft tot verbluffende resultaten geleid. In tegenstelling tot jongeren die opgroeiden in de middeleeuwen, zal de overgrote meerderheid van de hedendaagse jeugd nooit moorden of tot bloedens toe op de vuist gaan. We vinden het vanzelfsprekend dat jongeren hun impulsen onder controle houden en zo nodig via andere wegen stoom aflaten. Het verhaal van Muchembled laat zien dat dit eigenlijk verre van evident is. Het betreft daarenboven vooral een West-Europees verhaal. In de Verenigde Staten werd de neerwaartse trend onderbroken rond 1850, en vervolgens omstreeks 1900 toen belangrijke stijgingen werden opgetekend. Na de Tweede Wereldoorlog trof het dodelijk geweld vooral de zwarte bevolkingsgroep in Amerika. Einde jaren 1990 schreven twee criminologen hierover een belangwekkend boek met de titel Crime Is Not the Problem. De boodschap was duidelijk: Amerika bevond zich op het vlak van criminaliteitscijfers in de westerse middenmoot, maar op het vlak van dodelijk geweld zat het met een ernstig probleem.

Er blijft voorlopig nog één belangrijke vraag onbeantwoord: hoe moeten we de knik opwaarts begrijpen die sinds het midden van de twintigste eeuw ook in Europa wordt vastgesteld? Gaat het hier om een omkering van de langetermijnevolutie? Worden we geconfronteerd met een proces van decivilisatie? Gurr was in 1981 geneigd om afwijkingen van de neerwaartse trend toe te schrijven aan een combinatie van factoren die de gevoeligheid voor geweld tijdelijk doet afnemen. Zo bekeken zou het gaan om een dipje, zoals er in het verleden meerdere waren, dat over de zeer lange termijn opnieuw wordt uitgevlakt. Dit is eigenlijk ook wat Muchembled suggereert wanneer hij zich buigt over de recente stijging in het algemeen en de gewelddadige rellen in de Franse banlieues uit 2005 in het bijzonder. Hij situeert die ontwikkelingen tegen de achtergrond van het gepacificeerde West-Europa, waar oorlog niet langer een legitieme uitlaatklep voor agressie verschafte en de baby boom garant stond voor een stevige injectie jeugdig testosteron. De jongerenrellen brengt hij in verband met de grote moeilijkheden die de nieuwe generaties ervaren om hun plek te veroveren in periodes van werkloosheid en angst voor de toekomst. Aldus betreft het een nieuw hoofdstuk in het eeuwendurende verhaal over de leeftijdsgroep die tussen twee stoelen valt.

Maar hoe bevredigend is dit antwoord? Muchembled lijkt toch wat te aarzelen. Terwijl hij doorheen het hele boek met trefzekere pen grote lijnen trekt en verbanden legt, duiken aan het einde van A History of Violence opvallend veel vraagtekens op. Daarenboven lijkt ook het statelijk geweld terug in opmars: gevangenispopulaties in West-Europa gaan in stijgende lijn, en de roep om hard en meedogenloos te straffen lijkt terug van weggeweest. Zullen deze ontwikkelingen zich doorzetten? En wat impliceert dit dan voor historici die in meer of mindere mate de civilisatietheorie van Norbert Elias onderschrijven? Vooralsnog blijft het koffiedik kijken. Wie vreest voor een terugkeer van het middeleeuwse geweld, wordt door het verhaal van Muchembled wel enigszins gerustgesteld: West-Europa is er de afgelopen eeuwen wonderwel in geslaagd het beest in de jeugd te temmen.

Robert Muchembled, A History of Violence: From the End of the Middle Ages to the Present (Cambridge: Polity Press, 2012).

Tom Daems is als criminoloog en rechtssocioloog verbonden aan de Universiteit Gent.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen