Deel dit artikel

spanningen tussen etnische groepen lijken vandaag alomtegenwoordig, en vaak gaan ze gepaard met brutaal geweld. politieke wetenschappers zoeken naar verklaringen. maar in hun analyses is vaak weinig ruimte voor een kritische inspectie van de begrippen waarmee wordt gewerkt. wat maakt een groep eigenlijk ‘etnisch’? en is het zo vanzelfsprekend dat etnisch conflict een conflict is tussen ‘etnische groepen’?

Etniciteit en groepsdenken

Peter Vermeersch

Het is 1995. De relaties tussen Slovakije en Hongarije zijn niet al te best. De controverse betreft vooral de situatie van de Hongaarse minderheid in Slovakije. De regering van Vladimír Mečiar staat op het punt een nieuwe taalwet goed te keuren die het Slovaaks in zijn positie als enige officiële staatstaal zal versterken. Voorstellen om de talen van de minderheden te beschermen, worden moedwillig genegeerd. Op een avond keren in het zuiden van Slovakije, een gebied met veel Hongaarssprekende Slovaken, supporters terug van een voetbalmatch. Nationalistisch gezang alom. De sfeer wordt bitsig, enkele Hongaarse en Slovaakse jongeren raken slaags, het gaat er hard aan toe, iemand wordt van de trein geduwd, er vallen gewonden. Maar opvallend: de pers heeft het achteraf niet over etnisch geweld, maar over een betreurenswaardig geval van supportersagressie.

Het kan ook anders lopen. In de Roemeense stad Târgu Mureş ontspint zich in maart 1990 een machtsstrijd tussen verschillende politieke partijen met als inzet de controle over het lokale bestuur en de lokale school. We zijn een paar maanden na de val van Ceauşescu; overal in Roemenië moet het machtsvacuüm worden ingevuld. In het begin bekampen de politici of would-be politici elkaar nog met woorden, maar gauw krijgen ze ook de massa’s op straat. In Târgu Mureş is een groot deel van de bevolking Hongaarssprekend. In korte tijd ontstaan twee afgelijnde kampen met twee heldere vijandbeelden: de Roemenen als extreme nationalisten, de Hongaren als opportunistische separatisten. Wanneer een politieke betoging van Hongaren met knuppels en zeisen wordt aangevallen, is de opdeling in etnische groepen compleet. Er vallen zes doden en minstens tweehonderd gewonden. Tanks rollen de stad binnen om meer geweld te voorkomen. Het incident gaat de geschiedenis in als een in de kiem gesmoord etnisch conflict, een vonk die heel dit deel van Roemenië in brand had kunnen zetten. Een Belgische krant uit die tijd bloklettert: ‘Roemeense passies tegen Hongaarse minderheid laaien op’.

Etniciteit heeft niet te maken met de kenmerken van groepen maar met de interpretatie van gebeurtenissen en omstandigheden

In zijn nieuwe boek Ethnicity without groups diept de Amerikaanse socioloog Rogers Brubaker deze en een aantal gelijkaardige voorbeelden op om aan te tonen dat er iets grondig mis is met de manier waarop commentatoren en onderzoekers etnische tegenstellingen en etnisch conflict doorgaans beschrijven en analyseren. Het kernpunt van zijn betoog is: etniciteit heeft niet te maken met de kenmerken van groepen zoals taal, cultuur, biologische verwantschap, opvattingen, tradities, enzovoort, maar met gebeurtenissen en omstandigheden. Of preciezer: met de interpretatie van gebeurtenissen en omstandigheden. De pers zag in het gedrag van de vernoemde voetbalhooligans in Slovakije geen uiting van etnische onrust en daardoor werd het ook geen uiting daarvan. De betogingen tegen machtsvorderingen in Târgu Mureş daarentegen werden door politieke activisten in Roemenië in verband gebracht met een vermeende onderliggende strijd tussen Hongaren en Roemenen. Daardoor ontstond in het laatste geval op korte tijd ook daadwerkelijk een strikt gepolariseerde strijd tussen zij die zich identificeerden als etnische Hongaren en zij die zich identificeerden als etnische Roemenen.

Volgens Brubaker besteden politieke analyses van etnische tegenstellingen te weinig aandacht aan de relationele dynamiek tussen gebeurtenis en groepsvorming. Processen van groepsvorming leiden slechts in bepaalde gevallen tot de kristallisatie van etnische groepen. In andere gevallen kunnen de omstandigheden etnische identificatie totaal ondergeschikt maken aan andere groepsverbanden. Sociale psychologie, sociale antropologie en cognitieve sociologie bestuderen al langer vergelijkbare processen van groepsvorming, maar op de een of andere manier dringt die manier van kijken maar langzaam door tot analyses van etnische geschillen in politicologisch onderzoek. Dat gaat er al te vaak van uit dat etnische groepen er gewoon zijn, dat ze niet hoeven te ontstaan, dat hun bestaan voorafgaat aan elke sociale of politieke interactie.

Brubakers boek is een verzameling van acht scherpzinnige essays die telkens een licht verschillend thematisch veld behandelen. De ene keer richt de auteur zijn aandacht op de rol van geweld, een andere keer onderzoekt hij het debat rond assimilatie en integratie of bestudeert hij de kracht van geschiedschrijving en officiële herdenkingen. Zijn empirische analyses zijn op zich de moeite waard en relevant (Brubaker deed namelijk vooral veldwerk in Oost-Europa, een gebied waarvan wel eens wordt beweerd dat het een kruitvat van etnische groepen is). Toch moet je dit boek niet enkel lezen voor zijn analyses. Die dienen vooral als richtingaanwijzers. Wat Brubaker nastreeft, is een theoretische herbezinning en een kritische heroriëntatie van het studiegebied. En hij heeft daarvoor gegronde redenen.

Wat is er zo belangrijk aan Brubakers project? Waarom mogen we het adjectief ‘etnisch’ niet zomaar bekijken als een onproblematische term in een gemeenzaam politiek-analytisch idioom? Waarom is het van cruciaal belang dat we etnische groepen niet als ‘gegevenheden’ beschouwen, maar dat we etniciteit zien als een categoriseringsprincipe dat in bepaalde omstandigheden (maar lang niet in alle) andere vormen van identificatie domineert?

Eén van die redenen is de vage invulling van de term etniciteit. Dat begrip mag dan gangbaar Nederlands zijn geworden, het is in de laatste decennia terechtgekomen in een moeras van betekenissen en bijbetekenissen. Wanneer kun je spreken van een etnische groep en wanneer niet? Verschillen Serviërs en Kroaten van elkaar zoals Vlamingen en Walen van elkaar verschillen? Verschillen Hutu’s en Tutsi’s van elkaar zoals Antwerpenaren en Limburgers? Zoals autochtonen en allochtonen? Het toeschrijven van etnische identiteit aan welbepaalde groepen (en het daarmee suggereren van een diepere, substantiële en bijna mystieke eenheid in bepaalde van die groepen) is een courante activiteit geworden, die vaak terloops gebeurt en die meestal helemaal geen steek houdt.

Het gevolg van deze dubbelzinnige semantiek is niet alleen spraakverwarring. Zij voedt ook bepaalde ideeën over een vermeende hiërarchie tussen groepen (sommige zijn kennelijk meer etnisch dan andere), en laat ook allerlei merkwaardige betekenismanipulaties toe. Hiervan bestaan zeer veel voorbeelden, maar laat ik het houden bij een spectaculair geval: de Kaukasus. Volgens sommigen zijn de Kaukasiërs een specifieke, aparte, distinctieve etnische groep. We hoeven daarvoor niet eens terug te gaan naar de Duitse natuurkundige en pionier in de antropologie Johann Friedrich Blumenbach die in 1775 voor het eerst het bestaan van een zogenaamd ‘Kaukasisch ras’ postuleerde en daarmee de bedenkelijke eer verwierf het negentiende-eeuws ‘wetenschappelijke’ racisme te hebben uitgevonden. Sindsdien heeft de term een ingewikkelde ontwikkeling doorgemaakt. Hoe vreemd het ook mag lijken: vandaag wordt in de Verenigde Staten de naam ‘Caucasian’ nog altijd als een label gebruikt om de categorie ‘blank’ aan te duiden. In Moskou daarentegen heerst de idee dat de Kaukasiërs de ‘zwarten’ van Rusland zijn. Stigmatiserende opvattingen over de Kaukasiërs zijn overigens niet nieuw in Rusland, je vindt ze bij Lermontov en Tolstoj; in het licht van het huidige Russische beleid in de noordelijke Kaukasus, in het bijzonder in Tsjetsjenië, krijgen ze echter een bijzonder wrange bijsmaak.

Maar er is meer: naast weerbarstige veralgemeningen volgens welke alle Kaukasiërs een monolithisch etnische groep zijn (en dus dezelfde kenmerken bezitten), bestaan er al even rechtlijnige uitspraken over de Kaukasiërs als een veelkleurige lappendeken van etnieën die elkaar omwille van diepgewortelde historische, culturele of religieuze verschillen naar het leven staan. We moeten plaatselijk etnisch geweld voorkomen, dat was letterlijk wat Vladimir Poetin zei toen hij na het gijzelingsdrama in Beslan op het einde van de zomer van 2004 besliste om zijn invloed op de zuidelijke regio’s te vergroten. In sommige gevallen zijn de Kaukasiërs dus een loepzuivere etnische groep; in andere gevallen zijn ze een chaotisch mozaïek van botsende beschavingen.

Bestaan er dan geen echte etnische groepen? In het verleden werd nogal eens gedacht dat een goede casuïstiek van typische gevallen ons een beter idee zou kunnen geven van welke groepen echt etnisch zijn en welke niet. Er werd gezocht naar kenmerken: taal, genetische verwantschap, rituelen, waarden, afkomst, religie, tradities, cultuur, enzovoorts. Wat Brubaker wil aantonen is dat dergelijke casuïstiek een nutteloze oefening is. We moeten namelijk niet de kenmerken van groepen bestuderen, maar wel de manier waarop bepaalde kenmerken plots een maatschappelijke functie beginnen te vervullen en tot groepsvorming leiden. Etniciteit moeten we niet langer zien als een ‘substantie’, iets wat in termen van observeerbare kenmerken te vatten is. Etniciteit moeten we bestuderen als een ‘perspectief’, als een manier van interpreteren van kenmerken van mensen, als een groepsbindend programma, een actieve veranderlijke vorm van categoriseren, een dynamisch proces van positioneren. Als etnische groepen bestaan, dan is dat het resultaat van groepsdenken, en niet andersom.

Daarmee zitten we bij een volgend belangrijk punt. Politieke analyse moet omzichtig zijn met de term etniciteit, omdat die term al te vaak causaliteit suggereert. Ze wekt bijvoorbeeld de indruk dat etnisch conflict ontstaat omdat er etnische verschillen zijn. Serviërs, Kroaten en Bosniërs zijn met elkaar slaags geraakt omdat ze een verschillende religie aanhangen, zo luidt een populaire assumptie. Het klinkt als een verklaring, maar dat is het niet. Deze uitleg legt gewoon de oorzaak bij een vermeend onderliggend conflict. Maar waarom zou een onderliggend groepsverschil (religie in dit geval) zo conflictueus moeten zijn? Vooral in de Balkan is dit een pertinente vraag: voor het conflict begon, was religie er helemaal geen belangrijk identificatiekenmerk. Met andere woorden, wanneer etnisch conflict wordt uitgelegd aan de hand van een vermeende onderliggende tegenstelling tussen groepen, dan is dat helemaal geen uitleg maar een tautologie. De etnische tegenstelling is er maar dankzij het etnische conflict.

De etnische tegenstelling is er maar dankzij het etnische conflict

Volgens Brubaker zit de illusie van causaliteit ook ingebakken in de manier waarop we een conflict benoemen. Wat gemakshalve een ‘conflict tussen etnische groepen’ wordt genoemd, kan men beter beschrijven als een ‘geëtniseerd’ conflict, een conflict dat wordt beleefd, beschreven, gecodeerd en geïnterpreteerd in etnische termen. De ‘actoren’ van een dergelijk conflict zijn niet ‘etnische groepen’, maar politieke leiders, activisten, media, concrete belangenorganisaties, enzovoort. Zij bepalen tot op grote hoogte hoe een conflict wordt geïnterpreteerd en of er een etnische dimensie aan te pas komt of niet.

Het woord ‘geëtniseerd’ lijkt een detail. Dat is het in geen geval. Het is precies in een geëtniseerd klimaat dat bepaalde bestaande verschillen worden gebruikt om een etnische groep concreter te maken. Die verschillen zouden er in andere contexten niet toe doen. Meer nog: in een geëtniseerd klimaat worden er naar hartelust verschillen bijgezocht. Variaties in tongval worden plots van levensbelang. Neusbouw en lichaamslengte worden minutieus opgemeten. Elk bloed krijgt een eigen kleur. Toen de Nederlandse journalist Frank Westerman in de eerste helft van de jaren 1990 in Belgrado was, hoorde hij met verbazing op de Servische radio een professor in de etnografie uitleggen dat moslims kortere stembanden hebben dan Serviërs omwille van het eeuwenlang zingen van de muezzin.

Dit laatste voorbeeld roept ongetwijfeld een paar vragen op. Op het eerste gezicht lijkt het niet zo moeilijk om kletspraat van die orde te ontkrachten. Maar waarom bleek de kristallisatie van etnische groepen dan net in de Balkan zo krachtig? Kon niemand dit doorprikken? En wat dan te doen met meer subtiele gevallen van groepsdenken? Of anders gezegd: kunnen we etniciteit onschadelijk maken door erop te wijzen dat het geen ‘natuurlijk’ gegeven is, maar gecreëerd? Moet je simpelweg op de valse baard van Sinterklaas wijzen om ieders geloof in het bestaan van de goedheilige man te doen ineenklappen?

Zo eenvoudig is het niet. Het is er Brubaker overigens niet om te doen om etniciteit te ontmaskeren als een vermomming van iets anders. Etniciteit is niet zomaar (of toch niet altijd) een verdeel-en-heerstactiek, een complot of een cynische politieke strategie. Zeer zeker: bij de studie van etnische politiek wordt vaak vergeten dat de strijd om bijvoorbeeld taalbehoud of territoriale autonomie niet zozeer is geworteld in een soort van prepolitieke etnische strijd, maar onlosmakelijk is verbonden met de politiek-strategische keuzes die worden gemaakt door overheden en activisten. Maar dat betekent niet dat we van de veronderstelling mogen uitgaan dat etniciteit makkelijk ‘weg te denken’ is. Activisten en politici spelen een rol in de creatie van etnische groepen, maar ze zijn hierin niet alleen. Dagelijkse routines, terloopse stereotyperingen, hardnekkige clichés en toevallige gebeurtenissen kunnen een bepaald beeld van een etnische groep tot stand brengen en versterken. Dergelijk alledaags ‘essentialisme’ is flinterdun en tegelijk loodzwaar. Het is gemakkelijk te doorprikken, en toch blijft het vaak hardnekkig bestaan.

Door hierop te wijzen, vermijdt Brubaker een gemakzuchtige constructivistische retoriek. Ja, etniciteit wordt geconstrueerd. En ja, politieke elites, administratieve indelingen en publieke media spelen een belangrijke rol in het creëren en vormgeven van etnische groepen. Maar dat betekent niet dat etniciteit gemakkelijk te negeren is en dat politieke instituties de dominante denkkaders volledig naar hun hand kunnen zetten. Etnische categorisering kan bij momenten overweldigend zijn. Mensen kunnen er naar beginnen handelen, en wel in een zodanige mate dat er ook tastbare barrières tussen groepen ontstaan. Groepen worden herkenbare entiteiten en ze voelen als het ware ‘natuurlijk’ aan. Dit is het moment waarvoor analisten het meest op hun hoede moeten zijn. Wanneer categorieën als evident en natuurlijk worden aangevoeld door de deelnemers in een conflict dan zijn deze categorieën ook het krachtigst. In dit soort gevallen moet de analist vermijden in dezelfde categoriseringschema’s te vervallen als de deelnemende partijen in het conflict. Het zijn precies de categoriseringsschema’s van de participanten die moeten worden bestudeerd.

Mensen kunnen er naar beginnen handelen, en wel in een zodanige mate dat er ook tastbare barrières tussen groepen ontstaan

Aandacht opwekken voor etniciteit als denkpatroon, aantonen hoe een gebeurtenis interpretaties kan veranderen, wijzen op het belang van het perspectief van de onderzoeker, een delicaat evenwicht vinden tussen etniciteit als constructie en etniciteit als emotie, tussen lichtheid en gewicht, dit alles krijgt Brubaker voor elkaar in minder dan driehonderd pagina’s. Belichaamt dit boek een copernicaanse wending in de studie van etniciteit? Dat misschien niet helemaal. Het borduurt daarvoor te veel voort op een parcourswijziging die al ingang heeft gevonden in disciplines als sociale psychologie, sociale antropologie en cognitieve sociologie. Maar Brubaker verzet wel de bakens voor het politieke onderzoek en de politieke commentaar. Met dit boek in het achterhoofd lees je een krantenkop over de Hongaren in Roemenië anders. Net zo trouwens elk bericht over communautair en multicultureel België.

Rogers Brubaker, Ethnicity without groups (Cambridge Massachusetts: Harvard University Press 2004).

Peter Vermeersch is als politicoloog verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen