Deel dit artikel

waar hedendaagse psychologische experimenten zich terecht moeten houden aan strenge deontologische regels, ging het er vroeger vaak anders aan toe. proefpersonen werden blootgesteld aan mogelijk schokkende indrukken of situaties zodat het effect hiervan op hun gedrag kon worden gemeten. daarbij werd weinig of geen rekening gehouden met de blijvende emotionele impact van het experiment. een voorbeeld is het geval van ‘little albert’. wat was de motivatie voor dit onderzoek, wat heeft het de psychologie bijgebracht, en hoe had het anders gekund?

Little Albert en de conditionering van angst

Bram Vervliet

Exact honderd jaar geleden vond een van de meest beruchte experimenten uit de psychologie plaats. Albert, een baby van 11 maanden oud, werd blootgesteld aan harde geluiden doordat achter zijn rug met een hamer op een metalen staaf werd geslagen. Dit lokte hevige weenreacties uit. Omgekeerd bleef Albert rustig bij het zien van een witte rat, een sinterklaasmasker, een aapje, of zelfs een schotel met brandend krantenpapier. De kern van het experiment bestond erin de witte rat herhaaldelijk voor Albert te plaatsen en telkens het harde geluid te laten horen. Na verloop van tijd bleek Albert al bij het zien van de rat in wenen uit te barsten, ook wanneer het harde geluid afwezig was. Hij probeerde bovendien weg te kruipen. Op dezelfde manier konden negatieve reacties uitgelokt worden bij het tonen van een konijn, een bontmantel, en zelfs het sinterklaasmasker (de baard). Stimuli die voorheen neutraal of zelfs positief waren lokten voortaan dus heftige emotionele reacties uit. “Conditioned emotional reactions” was de titel van het artikel dat deze bevindingen in 1920 beschreef, maar het experiment is vooral bekend geworden onder de naam van haar enige proefpersoon: Little Albert. Het originele videomateriaal is nog steeds beschikbaar (zie bijvoorbeeld https://www.youtube.com/watch?v=Pzni66fyt3o).

Het Little Albert-experiment is in de eerste plaats berucht vanwege de ethische vragen die het oproept. Hoe kan iemand een schattige baby onderwerpen aan zo’n brutaal experiment? Het was een tijd van pioniers waarin weinig controle was, maar vandaag zou het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om dit experiment te herhalen. Sinds de verklaring van Helsinki in 1964 hebben we zeer duidelijke richtlijnen die de integriteit van een proefpersoon beschermen. Cruciaal in die bescherming is de geïnformeerde toestemming: een proefpersoon moet voldoende informatie krijgen over de aard van het experiment om een weloverwogen toestemming tot deelname te kunnen verlenen. Wanneer dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij kinderen), dan wordt deze toestemming bekomen via de ouders of voogd. Wettelijk gereguleerde ethische commissies controleren minutieus nieuwe experimenten en verlenen slechts ethische toelating wanneer aan alle voorwaarden voldaan is. Zo is geïnduceerd lijden enkel verdedigbaar wanneer dit met strikt geïnformeerde toestemming gebeurt én wanneer het proportioneel is aan de wetenschappelijke en/of klinische meerwaarde die de studie kan opleveren.

Enkel door gebruik van objectieve gedragsmetingen kon psychologie een echte wetenschap worden

Ondanks het totale gebrek aan ethische toetsing had het Little Albert-experiment wel degelijk een zeer grote wetenschappelijke en klinische meerwaarde. Zonder overdrijving kan men stellen dat dit experiment de methode én theorievorming van het psychologisch onderzoek fundamenteel veranderd heeft. Het experiment vormde het orgelpunt van een reeks theoretische artikels waarmee John Broadus Watson, hoofdonderzoeker van het experiment, fulmineerde tegen de stand van de experimentele psychologie als onderzoeksveld. Zijn aanklacht was tweeërlei. Ten eerste bekritiseerde hij de onderzoeksmethode die toen gangbaar was in de experimentele psychologie. Hoewel de psychologie al bij aanvang in 1879 (het jaar waarin de eerste psychologische experimenten plaatsvonden in het laboratorium van Wilhelm Wundt in Leipzig) de experimentele methode had omarmd als basis voor objectief onderzoek, bleven de metingen erg subjectief van aard (zelfobservatie van innerlijke bewustzijnsverschijnselen zoals waarnemingen, herinneringen, gedachten…). Voor Watson was het ware doel van de psychologie niet het minutieus inventariseren van subjectieve bewustzijnsverschijnselen, maar het voorspellen en controleren van gedrag. Enkel door gebruik van objectieve gedragsmetingen kon psychologie een echte wetenschap worden.

Zijn tweede aanklacht was dat de resultaten van dit zelfobservatie-onderzoek amper weerklank kregen buiten de laboratoria, omdat de vragen die het beantwoordde weinig begeesterend waren. Denk dan bijvoorbeeld aan het oeverloos inventariseren van bewustzijnsverschijnselen, zoals onderzoek naar de drempelwaarden waaronder de kleur groen ook een gelige tint kan hebben. Om tot relevantere onderzoeksvragen te komen, legde Watson daarom zijn oor te luisteren bij het brede publiek: “De psycholoog krijgt voortdurend dezelfde vraag van zijn studenten, van artsen, leraren en juristen: waarom werk je niet met emoties? Die zijn van groter belang in het begeleiden en besturen van het menselijke organisme dan jullie haarkloverij over drempels” (Watson & Morgan, 1917, p. 164). Ten tijde van Watsons werk werd het weinige onderzoek naar emoties gedomineerd door de psychoanalyse van Sigmund Freud. Deze veronderstelde dat we geboren worden met één primaire emotionele ervaring (lustbeleving) waaruit later dan de andere emoties ontstaan, zoals angst voor het wegnemen van de lustbeleving of boosheid bij het uitblijven ervan. Hoewel Watson zeker bewondering had voor de eenvoud en verklarende kracht van dit model, was het enkel gestoeld op klinische observaties en ontbrak wetenschappelijke toetsing via objectief experimenteel onderzoek.

Om aan dit euvel tegemoet te komen greep Watson terug naar Charles Darwin, die had aangetoond dat uitwendige emotionele reacties sterke gelijkenissen vertonen tussen mens en dier. Dit suggereerde dat ook onze emoties evolutionair bepaald zijn. Op basis hiervan ontwikkelde Watson de veronderstelling dat naast lustbeleving ook angst en boosheid primaire, aangeboren emoties zijn. Ondanks deze uitbreiding bleef er toch een spanningsveld bestaan: hoe kunnen we de fijnzinnige schakeringen van het emotionele leven van volwassenen verklaren vanuit slechts drie primaire emoties? En hoe kunnen we aangebrachte verklaringen onderwerpen aan wetenschappelijke toetsing met de objectieve experimentele methode? Deze vragen stelden Watson voor een immense uitdaging: het ontwerpen van een experimentele procedure om de ontwikkeling van menselijke emoties, onze meest intieme bewustzijnsverschijnselen, via objectieve gedragsmetingen te bestuderen en te verklaren. Indien succesvol zou dat echter een mokerslag betekenen voor het gangbare psychologische onderzoek dat slechts tot doel had het bewustzijn exhaustief te inventariseren via zelfobservatie.

Watson vond de basis voor zijn nieuwe psychologie in het Russische onderzoek naar geconditioneerde reflexen, met name het werk van Nobelprijswinnaar Ivan Pavlov dat langzaam zijn weg vond naar de Engelstalige wereld. De iconische hond van Pavlov hoort een belletje telkens wanneer hij voedsel mag eten. Aanvankelijk lokt enkel het voedsel een speekselreactie uit, maar na een tijdje ook het belletje zelf. Pavlov noemde dit de ‘psychische reflex’ omdat er geen rechtstreeks fysiologisch verband is tussen het horen van een belletje en de activatie van speekselklieren. Watson was gefascineerd door deze eenvoudige procedure omdat ze toelaat observeerbaar gedrag (speekselreacties) te voorspellen en te controleren via prikkels uit de omgeving (belletje en voedsel). Dit was exact de methode die hij voor ogen had: een experimentele procedure om oorzakelijke verbanden te testen tussen omgevingsprikkels enerzijds en veranderingen in objectief meetbaar gedrag anderzijds. Maar ook Pavlovs procedure had te weinig relevantie voor Watson: wat kunnen lotgevallen van speekselreacties ons leren over het menselijke gedrag en de emoties?

Watson verving de iconische hond van Pavlov door een baby

De tour de force van Watson bestond erin de procedure van Pavlov zo aan te passen dat onderzoek naar de ontwikkeling van menselijke emoties mogelijk werd. Hij verving de iconische hond van Pavlov door Little Albert, het belletje en voedsel door een witte rat en een onaangenaam hard geluid, en speekselmetingen door ween- en andere angstreacties. Zoals gehoopt vond Watson inderdaad evidentie voor de conditionering van emotionele reacties: na verloop van tijd begon het zien van de rat zelf al angstreacties uit te lokken. Het feit dat deze geconditioneerde reacties ook uitbreidden naar andere, gelijkende stimuli was overtuigend bewijs dat onze emoties mee bepaald worden door onze ervaringen, hoe primair en authentiek ze ook aanvoelen. Met dit ene experiment met slechts één proefpersoon sloeg Watson drie vliegen in een klap: hij toonde aan dat angst rechtstreeks aangeleerd kan worden zonder afgeleid te zijn uit lustbeleving (versus Freud), hij toonde aan dat de experimentele psychologie in staat was om relevante fenomenen zoals emoties te bestuderen (versus nutteloze drempelwaarden), en hij toonde aan dat de experimentele methode en objectieve gedragsmeting intieme bewustzijnsverschijnselen zoals emoties kunnen verklaren (versus louter inventariserende zelfobservatie).

Naast de transformatieve impact op het veld van de experimentele psychologie had het experiment bovendien ook belangrijke klinische implicaties. De angstreacties die Little Albert vertoonde bij het zien van de rat deden immers denken aan een fobie: buitensporige angst voor een ongevaarlijk dier of situatie. Daar waar freudianen fobische angsten toewezen aan de gevolgen van verdrongen lustbelevingen, toonde Watson aan dat ze eenvoudigweg kunnen ontstaan door ervaringen met de omgeving, zonder inmenging van interne conflictprocessen zoals verdringing. Hij had bovendien nog een groter idee: als fobische angsten aangeleerd zijn door de omgeving, kunnen we ze dan ook afleren door de omgeving? Little Albert verhuisde echter uit het ziekenhuis alvorens Watson dit idee kon testen… Na een lezing aan Columbia University in New York kwam Watson in contact met Mary Cover-Jones, die op dat moment een peuter van 2 jaar en 10 maanden, Little Peter, in behandeling had voor een fobische angst voor ratten. Zij nam de draad op en testte met succes een reeks uitdovingstechnieken die rechtstreeks afgeleid waren van de conditioneringsprincipes van Pavlov. Deze casestudie werd minutieus gerapporteerd in een artikel van Cover-Jones in 1924, maar kreeg pas in de jaren 1960 brede weerklank tijdens de ontwikkeling van de moderne (cognitieve) gedragstherapie. De huidige succesvolle behandelingen voor angststoornissen zijn nog steeds schatplichtig aan de studie van Cover-Jones, die terecht de moeder van de gedragstherapie wordt genoemd.

Waarom heeft het zo lang geduurd voor de studie van Cover-Jones opgemerkt werd? We kunnen hier alleen over speculeren, maar feit was dat Watson zelf niet als auteur bij het artikel betrokken was. Hij was immers in diskrediet geraakt en had de academische wereld verlaten voordat de Little Peter-studie gepubliceerd werd. De aanleiding was een buitenechtelijke liefdesaffaire met de coauteur van de Little Albert-studie, Rosalie Rayner. Watson was een bekend psycholoog bij het brede publiek, maar viel in ongenade toen deze affaire breed werd uitgesmeerd in de media, tot en met het afdrukken van passages uit geheime liefdesbrieven. Hij werd ontslagen aan John Hopkins University, hertrouwde met Rayner en startte een succesvolle carrière in de reclamewereld. Heeft dit schandaal de ontwikkeling van de gedragstherapie decennia vertraagd, waardoor talloze patiënten verstoken bleven van evidence-based behandelingen voor angst- en andere stoornissen? Misschien wel, maar een gender bias kan ook meegespeeld hebben. Zo is Rosalie Rayner een van de vele vrouwen die mee aan de basis lagen van belangrijke wetenschappelijke doorbraken, maar in de schaduw zijn gebleven. Zou de Little Peter-studie misschien sneller opgepikt zijn als Mary Cover-Jones een man was geweest?

Bij angstpatiënten lijkt niet zozeer het leren van angst verstoord te zijn, maar wel het leren van veiligheid

De Little Albert- en Little Peter-studies zijn vroege voorbeelden van wat we ‘translationeel onderzoek’ noemen, studies die een vertaalslag maken van dier naar mens (Little Albert) en van het laboratorium naar de kliniek (Little Peter). Die studies toonden dat het mogelijk was de procedure van pavloviaanse conditionering onder zeer gelijkaardige vorm bij mens en dier toe te passen. De voorbije dertig jaar heeft het translationele onderzoek naar angstconditionering opnieuw sterk aan belang gewonnen, enerzijds door onderzoek bij proefdieren naar de neurale mechanismen van conditionering en uitdoving van angst, en anderzijds door onderzoek bij proefpersonen naar individuele verschillen. Bij dit laatste vergelijkt men gezonde proefpersonen en angstpatiënten in dezelfde conditioneringsprocedure. In een typisch voorbeeld wordt regelmatig een driehoek getoond, voorafgaand aan een onaangename elektrische prikkel op de arm (de intensiteit van deze prikkel is op voorhand door de proefpersoon zelf geselecteerd als onaangenaam, maar niet pijnlijk). Op andere momenten wordt een cirkel getoond, maar dan zonder de prikkel. De driehoek wordt op die manier een signaal voor het gevaar van de prikkel en de cirkel een signaal van veiligheid. Uit de resultaten blijkt dat gezonde proefpersonen en angstpatiënten een vergelijkbare verhoging van angst vertonen bij de driehoek (gevaar), terwijl enkel de angstpatiënten ook angst vertonen bij de cirkel (veiligheid). Dit suggereert dat bij angstpatiënten het leren van veiligheid verstoord is, eerder dan het leren van angst. Proefdieronderzoek heeft bovendien uitgewezen dat angstleren plaatsvindt in de amygdala, een amandelvormige kern diep in de hersenen, terwijl het leren van veiligheid bijkomende samenwerking vereist met andere hersengebieden (hippocampus, ventromediale prefrontale cortex). Veiligheidsleren is dus complexer dan angstleren. Hersenscans bevestigen de zwakkere activatie van deze gebieden bij angstpatiënten tijdens het leren van veiligheid.

Deze nieuwe ontdekkingen zorgen voor een blijvend verfijnen van de gedragstherapeutische technieken die door Mary Cover-Jones voor de eerste keer in ruwe vorm zijn getest. Meest in het oog springend is het gebruik van neurale kennis om psychotherapie te versterken. Hersenonderzoek bij proefdieren heeft achterhaald dat de neurotransmitter glutamaat betrokken is bij het leren van veiligheid en de uitdoving van geconditioneerde angst. Chemische stoffen die de werking van glutamaat bevorderen versterken inderdaad het leren van veiligheid in deze proefdieren. Deze effecten zijn recent ook teruggevonden bij angstpatiënten, en scheppen daarmee de mogelijkheid om psychotherapie verder te versterken via farmacologische manipulaties van het brein. Deze ontwikkelingen tonen aan dat het 100 jaar oude baanbrekende werk van Watson nog steeds vruchten afwerpt.

Om af te sluiten een laatste, niet onbelangrijke vraag:  hoe is het Little Albert vergaan, de protagonist van dit verhaal? Is hij, zoals Watson ironisch voorspelde, bij een freudiaans psychoanalyticus terechtgekomen die de angst zou verklaren vanuit een verdrongen herinnering waarin Albert met het schaamhaar van zijn moeder speelde en daarvoor streng bestraft werd? Wellicht niet, maar de identiteit van Albert is in een waas van mysterie gehuld en blijft tot op vandaag voor controverse zorgen. Een paar jaar geleden werd gespeculeerd dat de ware naam van Albert eigenlijk Douglas Merritte was, een jongen geboren met een waterhoofd en dus neurologische afwijkingen (hij is op zesjarige leeftijd gestorven). Dit zorgde nog maar eens voor wetenschappelijke en ethische controverse rond het Little Albert-experiment, want bijkomend onderzoek wees uit dat Watson hiervan op de hoogte moest zijn geweest. Heeft Watson zijn resultaten opgepoetst door bewust, maar in het geheim, een neurologisch beschadigde baby te kiezen? Dat is niet zeker, want een andere groep onderzoekers heeft recent overtuigender bewijs aangeleverd dat Little Albert eigenlijk Albert Barger was, een gezonde maar buitenechtelijk geboren baby die uiteindelijk in 2007 op hoge leeftijd overleden is. Volgens zijn nicht heeft hij nooit geweten dat hij Little Albert was, maar hij was wel bang voor honden en andere dieren. Een blijvend gevolg van de vroege conditionering?

Bram Vervliet is hoofddocent aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (KU Leuven) en is gespecialiseerd in de psychobiologische mechanismen van angstconditionering bij mens en dier. Zijn onderzoek wil meer inzicht verschaffen in de psychopathologie van angst en bijdragen tot een verbetering van bestaande behandelingen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen