Deel dit artikel

genetisch en ethologisch onderzoek wijst uit dat de grens tussen mens en dier minder groot is dan we altijd dachten. de amerikaanse dierenrechtenspecialist steven wise trekt daar conclusies uit. hij presenteert een nieuwe categorisering voor de dieren, die hij verbindt met de toekenning van bepaalde rechten. is de lijst van wise een goede richtlijn voor onze omgang met dieren?

Basisrechten voor dieren (#1)

Koen Margodt en Johan Braeckman

Sinds de jaren zestig is de aandacht voor dieren en hun belangen aanzienlijk toegenomen. Gedragsstudies in het wild leidden tot een beter inzicht in hun complexe leven. De moleculaire biologie kwam tot de vaststelling dat onze verwantschap met dieren nauwer is dan ooit werd vermoed. Zo is het genetische verschil tussen chimpansees en mensen kleiner dan dat tussen deze beide soorten en gorilla’s. Enkele negentiende-eeuwse uitzonderingen niet te na gesproken, negeerde de wijsbegeerte eeuwenlang de dierlijke belangen en welzijnsaspecten. Pas relatief recent kwam hierin verandering, dankzij het werk van filosofen zoals Peter Singer (Animal Liberation, 1975) en Tom Regan (The Case for Animal Rights, 1983). Zij bepleiten een verruiming van onze ethische aandachtssfeer naar dieren toe, wat betekent dat ook niet-menselijke wezens moreel belangrijk worden. Met andere woorden, de manier waarop mensen omgaan met dieren is niet langer ethisch irrelevant.

Singer en Regan hadden een belangrijke invloed op het ontstaan van een brede dierenrechtenbeweging naast – en uit – de reeds bestaande verenigingen voor dierenbescherming. De dierenrechtenbeweging onderscheidt zich van deze laatste doordat zij een aantal basisrechten toekent aan dieren. Deze rechten moeten garanderen dat de belangen van dieren niet langer onbetwistbaar ondergeschikt zijn aan andere, al dan niet triviale menselijke belangen. Men wil verder gaan dan een pleidooi voor een zogenaamd humaan gebruik van dieren. Zo verdedigt men een vegetarische leefwijze als alternatief voor de bio-industrie en het doden van dieren voor voedsel. Gedurende het afgelopen decennium legt men steeds meer het accent op een vertaling van morele rechten in legale rechten. De Amerikaanse jurist Steven Wise vervult hierbij een leidinggevende rol.

Wise wil ‘de muur van onrechtvaardigheid’ slopen die tussen mensen en andere dieren is opgetrokken.

Wise doceert ‘Animal Rights Law’ aan de Harvard Law School. Hij verdedigde reeds in ettelijke rechtszaken de belangen van allerlei dieren. Hij nam het onder meer op voor primaten, honden, dolfijnen, papegaaien, zeearenden, schapen en herten. Wise ijvert ervoor dat de rechtspraak ook dieren zou erkennen als ‘personen’, en niet langer als eigendom. Hij wil naar eigen zeggen ‘de muur van onrechtvaardigheid’ slopen die tussen mensen en andere dieren is opgetrokken, om een opening te maken voor de erkenning van dierenrechten. Wise leverde een eerste aanzet in zijn Rattling the Cage: Toward Legal Rights for Animals (2000). Hierin neemt hij het op voor mensapen – chimpansees, bonobo’s, gorilla’s en orang-oetans.

In zijn onlangs gepubliceerde Drawing the Line: Science and the Case for Animal Rights (2002) gaat hij na of ook andere dieren in aanmerking komen voor legale basisrechten. Om een ‘legaal persoon’ te zijn, moet men volgens Wise ‘practical autonomy’ hebben. Dit houdt in dat men ten eerste over verlangens dient te beschikken en ten tweede er doelbewust moet kunnen naar streven om deze te vervullen. Ten derde moet het zelfbesef groot genoeg zijn om in te zien dat men als subject poogt die verlangens te bevredigen. Wie aan deze criteria beantwoordt, is een legaal persoon en heeft bijgevolg ‘basic liberty rights’. Indien de criteria enkel benaderd worden, kunnen er proportioneel rechten worden toegekend.

Wise stelde een schaal op die de graad van autonomie aangeeft. De waarde 1.0 drukt maximale autonomie uit, terwijl het cijfer 0.0 op afwezigheid van autonomie wijst. Hij verdeelt deze schaal in een aantal categorieën. Tot de eerste categorie (0.90-1.0) behoren wezens die duidelijk voldoende autonomie hebben om basisrechten te krijgen. Hiertoe behoren de mensapen, die in staat zijn tot zelfherkenning. Dit wordt afgeleid uit experimenten waarbij men een geurloze stip onder verdoving op hun voorhoofd aanbrengt. Bij het ontwaken krijgen de mensapen een spiegel, waarbij men vaststelt dat zij de stip aanraken, wat wijst op zelfbewustzijn. De tweede categorie (0.51-0.89) bevat wezens die volgens Wise in aanmerking komen om basisrechten te worden toegekend. Als minimale waarde hiervoor hanteert Wise 0.70. Tot deze categorie behoren ook dieren die potentieel in aanmerking komen voor basisrechten, afhankelijk van verder wetenschappelijk onderzoek naar hun mentale capaciteiten.

De papegaai Alex (0.78) bijvoorbeeld, vraagt duidelijk naar bepaalde objecten en herhaalt meestal zijn vraag wanneer iets anders wordt aangeboden. Hij lijkt bovendien een onderscheid te kunnen maken tussen ‘ik’ en ‘jij’. Er zijn indicaties voor zelfherkenning, maar dit werd nog niet duidelijk aangetoond. Honden staan volgens Wise lager dan papegaaien: ze maken verlangens duidelijk door afwisselend naar hun baasje en voedsel te kijken en te blaffen. Er zijn echter geen indicaties voor zelfbewustzijn. Daarom krijgen ze van Wise net een onvoldoende (0.68) voor basisrechten. De derde en grootste categorie (0.50) omvat de soorten waarover we onvoldoende informatie hebben om een duidelijke graad van autonomie te erkennen. En tot de vierde categorie (0.0-0.49) behoren soorten die duidelijk onvoldoende autonomie hebben.

In zijn boeken beschrijft Wise uitvoerig het onderzoek naar de mentale capaciteiten van diverse diersoorten. Zijn werk leest als een boeiend pleidooi voor het aanvaarden van dierenrechten. Toch blijft zijn argumentatie op diverse vlakken onbevredigend. Hij steekt zijn nek wel ver uit door een autonomieschaal op te stellen en diverse soorten vervolgens een bepaalde waarde toe te kennen. Hoewel de cognitieve ethologie de afgelopen decennia heel wat vooruitgang boekte, laat onze kennis over de mentale vermogens van diverse diersoorten niet toe om dergelijke quoteringen te geven. Ook al gaat het voor Wise om indicaties, zijn indeling wekt de illusie dat hij over precieze, exacte kennis beschikt. Ook het hanteren van een maatstaf van 0.70 om over basisrechten te beschikken geeft een eerder artificiële indruk, alsof ethiek met een rekenmachine kan worden beoefend.

Steven Wise zoekt vooral aansluiting bij de bestaande criteria voor wat het betekent om een ‘legale persoon’ te zijn. Zijn pleidooi voor dierenrechten is verbonden aan het al dan niet beschikken over autonomie. Hiermee wordt de ethische vraag naar de relevantie van de gehanteerde criteria niet gesteld. Door zijn aanpak is Wise verplicht om een bepaalde argumentatielijn aan te houden. Hij baseert zich op conventionele, voor menselijke personen vooropgestelde criteria. Een andere, langere weg bestaat erin om de morele criteria op zich in vraag te stellen die ten grondslag liggen aan het toekennen van morele en uiteindelijk ook legale rechten. Men kan hierbij discussiëren over de bruikbaarheid van de notie ‘rechten’. De meest centrale kwestie is evenwel wat de morele status is van dieren, en hoe die zich verhoudt tot die van mensen. Het antwoord daarop bepaalt in welke mate we rekening moeten houden met de belangen van dieren.

De meest centrale kwestie is evenwel wat de morele status is van dieren, en hoe die zich verhoudt tot die van mensen.

Over welke eigenschappen dienen dieren te beschikken opdat men hun belangen in gelijke mate in overweging zou nemen als de vergelijkbare belangen van mensen? Welke capaciteiten moet een wezen hebben om moreel relevant te zijn? Traditioneel worden criteria zoals taal (René Descartes) of een hoge mate aan rationaliteit en autonomie (Immanuel Kant) naar voren geschoven. Het consequent hanteren van dergelijke criteria kan evenwel nefaste gevolgen hebben voor sommige mensen. Door de lat zo hoog te leggen, dreigt men immers niet alleen de belangen van dieren, maar ook die van bijvoorbeeld baby’s en ernstig mentaal gehandicapte mensen buiten te sluiten. Een centraal argument binnen de dierethiek is ‘The Argument from Marginal Cases’. Dit luidt als volgt: aangezien we rekening houden met de belangen van baby’s en ernstig mentaal gehandicapten, moeten we dit tevens doen voor de belangen van dieren met vergelijkbare mentale capaciteiten.

Wijsgeren zoals Peter Singer en Tom Regan leggen de nadruk op ‘sentience’, het vermogen om bewuste ervaringen te hebben, in het bijzonder het kunnen gewaarworden van pijn. De klemtoon komt hierbij te liggen op gevoelens, eerder dan op cognitieve vermogens. Zo kan men ook de waarde van bepaalde emoties benadrukken, zoals vreugde, verdriet of het kunnen vormen van hechte sociale banden; belangrijke aspecten van het dierlijke leven die te weinig door dierethici worden benadrukt. Er gaat een dwingende logica uit van het ‘Argument from Marginal Cases’. Immers, als men sommige wezens (in casu mensen) moreel relevant vindt omwille van eigenschappen die andere wezens (sommige dieren) ook bezitten, dan moet men erkennen dat die wezens ook moreel relevant zijn.

Sommige dieren, zoals mensapen, beschikken over bijzonder complexe mentale vermogens. De uitgebreide ethologische en primatologische literatuur (Jane Goodall, Frans de Waal, Dian Fossey en anderen) laat hierover geen twijfel meer bestaan. Chimpansees kennen hechte sociale banden die levenslang duren. Spontane adoptie van al dan niet verwante chimpansees werd vastgesteld. Moeder of baby kunnen in een wekenlange depressie belanden bij het verlies van de ander en uiteindelijk zelfs overlijden. Spelgedrag wijst op uitbundige vreugde. Stenen hamers worden in het wild gebruikt om noten op een aambeeld te openen. Complexe problemen worden efficiënt en vernuftig opgelost. Volwassen chimpansees overtreffen duidelijk de vaardigheden van bijvoorbeeld een menselijke baby van tien maanden oud.

Betekent dit dat we mensen, mensapen en sommige andere dieren als gelijkwaardig moeten beschouwen? Het wijst er in elk geval op dat we hun belangen dringend ernstiger moeten nemen. Het is bijvoorbeeld niet langer evident om biomedische experimenten met mensapen en verschillende andere dieren uit te voeren. Vanzelfsprekend duikt hier onmiddellijk de vraag op hoever men kan gaan in dit pleidooi voor meer gelijkheid tussen mensen en sommige andere dieren. Stel dat de mensheid door een dodelijke epidemie zou worden getroffen. Vrienden, uw partner of kinderen raken door het virus geïnfecteerd. U verneemt dat onderzoek met een beperkt aantal dieren een goede kans maakt om tot de ontwikkeling van een geneesmiddel te leiden. In een dergelijke extreme situatie zullen wellicht weinigen beweren dat men, uit respect voor dierenrechten, dit onderzoek niet mag uitvoeren en dus zijn familie of vrienden dient op te offeren. In dit geval gaat het over een keuze voor het eigenbelang, vanuit een intens ervaren, partijdige emotie. Een objectief criterium dat aangeeft dat mensen meer moreel gewicht hebben dan alle andere dieren brengt men hierbij niet naar voren.

Dergelijke attitude, waarbij men het als evident beschouwt dat mensen meer waardevol zijn en meer rechten hebben dan dieren, ‘enkel en alleen omdat het mensen zijn’, noemt men ‘speciesisme’. De term, naar analogie met racisme en seksisme, verwijst naar een vorm van discriminatie waarbij men de belangen van de menselijke soort (of species in het Engels) meer gewicht toekent dan de gelijkaardige belangen van andere soorten. Niet omdat mensen over moreel relevante eigenschappen beschikken die hen boven dieren plaatsen, maar omwille van een partijdige voorkeur voor de eigen soort.

De Britse filosofe Mary Midgley onderschrijft een beperkte vorm van speciesisme in haar boek Animals and Why They Matter (1983). Midgley’s positie houdt in dat men enkel in extreme situaties, zoals in het boven vermelde voorbeeld van een epidemie, kan kiezen voor de eigen soort. Midgley pleit er voor om zoveel mogelijk met de belangen van zowel menselijke als niet-menselijke dieren rekening te houden. Enkel in uitzonderlijke situaties mag men menselijke belangen laten primeren, ook al gaat het dan om een vorm van speciesisme.

Het zijn juist argumenten zoals ‘The Argument from Marginal Cases’ die een bijzonder stevige grond vormen voor de erkenning van een hogere morele status van dieren. Het uitgangspunt wordt dus grondig gewijzigd door te aanvaarden dat er geen objectieve criteria zijn om zonder meer alle dieren ondergeschikt te maken aan mensen. Dierenrechten zijn wel degelijk verdedigbaar vanuit een rationele argumentatie. Dit is geenszins een sentimentele aangelegenheid, maar een kwestie van logische fundering en het consistent uitbreiden van zijn betrokkenheid naar andere wezens toe, voorbij de grens van de eigen soort.

Deze ethische overwegingen staan in schril contrast met de dagelijkse realiteit.

Deze ethische overwegingen staan in schril contrast met de dagelijkse realiteit. Zelfs frappante voorbeelden van wreedheden tegenover dieren blijven onbestraft. De recente controverse rond de Belgische veemarkten herinnert aan een aangrijpende passage uit Dostojewski’s Misdaad en Straf. De jonge Mikolka poogt een klein, mager boerenpaard – dat hem toch niks meer opbrengt – een overladen kar te laten voorttrekken. De zweep striemt neer op de rug, de flanken, de muil en ogen van het paard, dat trekt, steigert en ettelijke keren valt. Mikolka schreeuwt tegen protesterende omstanders dat het dier zijn eigendom is, waarmee hij mag doen wat hij wil. Met een ijzeren stang slaat hij het paard herhaaldelijk uit volle kracht op de rug. Uiteindelijk zakt het dier in elkaar en sterft. Wat indien dit vandaag op een Belgische veemarkt zou gebeuren?

Wat indien de dierenrechtenorganisatie Gaia dit alles in het geheim zou filmen? Zou de rechter deze wreedheden dan onbestraft laten uit respect voor ‘de privacy’ van Mikolka? Afgaand op de vonnissen die recent zijn geveld met betrekking tot dierenmishandeling op de veemarkten van Anderlecht (januari 2002) en Ciney (november 2002), ziet het ernaar uit dat er inderdaad geen actie zou worden ondernomen tegen dergelijke praktijken. Elkeen die vertrouwd is met het plattelandsleven weet dat soms moeilijke situaties optreden in de omgang met dieren. Maar de beelden die Gaia maakte, wijzen ontegensprekelijk op zinloze wreedheden (zie http://www.animalfreedom.org/video/veemarkten_belgie.ram).

Donald Broom, verbonden aan de universiteit van Cambridge en wereldwijd een van de meest vooraanstaande wetenschappers inzake dierenwelzijn, heeft de videobeelden becommentarieerd. Hij is ervan overtuigd dat deze het bewijs leveren van volstrekt overbodige wreedheid. Het is onnodig, aldus Broom, om dieren te manipuleren door ernstige pijn te veroorzaken of stokslagen toe te dienen. Er bestaan andere manieren om met dieren om te gaan. Structurele aanpassingen, zoals bijvoorbeeld een loopbrug met een lage helling en niet-gladde oppervlakten, kunnen paniekreacties bij dieren vermijden. Een nog eenvoudiger oplossing lijkt ons om deze veemarkten ineens definitief te sluiten.

Jane Goodall en Marc Bekoff beschrijven in The Ten Trusts: What We Must Do to Care for the Animals We Love (2002) hoe we op een respectvolle manier met dieren kunnen omgaan. Dit boek bevat talloze anekdotes over de relatie tussen mensen en dieren. Een ervan willen we u niet onthouden. De blinde Omar Eduardo Rivera zat aan zijn bureau op de 75ste verdieping van de noordelijke WTC-toren toen op elf september 2001 een vliegtuig zich hogerop in het gebouw boorde. Glas vloog hem om de oren en zijn longen vulden zich met verschroeiende rook. Rivera meende geen kans te maken om zich tussen de chaos van rennende mensen een weg naar buiten te banen. Hij maakte de leiband van zijn hond Salty los, aaide hem en beval Salty alleen te vertrekken. Rivera poogde in zijn eentje verder te strompelen. Na een tijd voelde hij een snuit tegen zijn knie. Salty was teruggekomen en leidde de man naar buiten. Ze deden er een uur over, maar wisten net voordat de toren instortte te ontkomen. Van wreedheid naar sentimentaliteit? Als er al ooit maatregelen tegen de door Gaia gefilmde veehandelaren zouden worden genomen, dan lijkt het lezen van dit boek ons een milde bijkomende sanctie.

Wat men ook denkt van de autonomieschaal die Steven Wise heeft opgesteld, schrijnende situaties zoals die op de Belgische veemarkten én de gerechtelijke vonnissen hieromtrent geven aan hoe laag de morele status van dieren is en hoe beperkt hun juridische bescherming. De weg van veemarkten naar vegetarisme mag dan lang zijn, Wise klaagt terecht het behandelen van dieren als ongevoelige, onbewuste objecten aan. Taferelen zoals die op de veemarkten onderstrepen het belang van respect voor de welzijnsbelangen van dieren. Het toekennen van basisrechten is een van de mogelijkheden om dit respect af te dwingen.

Steven Wise, Drawing the Line. Science and the Case for Animal Rights (Cambridge MA: Perseus Books 2002).

Johan Braeckman is als filosoof verbonden aan de Universiteit Gent.
Koen Margodt is als filosoof verbonden aan de Universiteit Gent.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen