wetenschappelijke aandacht voor slachtoffers is van vrij recente datum. pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw ontwikkelde de victimologie zich als een echte tak van de criminologie. het slachtofferthema leeft echter sterk in de samenleving en komt uitgebreid aan bod in de media, getuige daarvan de witte marsen. een duidelijk beleid is nodig. slachtofferschap heeft echter vele gezichten en betekenissen.
De echo van het slachtoffer
In de geschiedschrijving van de criminologie staat de naam van Cesare Lombroso met vette letters aangestipt als grondlegger van de criminologische wetenschap. Zijn traktaat L’uomo delinquente verscheen in 1876 en geldt als het beginpunt van de wetenschappelijke studie van criminaliteit. Lombroso werd de titel founding father toegekend omdat hij als eerste een verklarende theorie van de criminaliteit aanreikte die empirisch was onderbouwd. In tegenstelling tot Max Weber en Emile Durkheim in de sociologie of Sigmund Freud in de psychologie lijkt hij echter nog nauwelijks een inspirerende rol te hebben gespeeld in de verdere uitbouw van de criminologie. Zijn denkbeelden over atavisme en geboren criminelen botsten zelfs in zijn eigen tijd op heel wat weerstand. Het was zijn specifieke wetenschappelijke blik, niet zijn ideeën, die hem tot ‘founding father van de criminologie’ maakte.
Slachtoffers agiteren, protesteren, lobbyen, roepen, huilen, rouwen en verenigen zich
Vooral de exponentieel gegroeide maatschappelijke aandacht voor slachtofferschap lijkt hier van belang. In België piekte die aandacht onder meer in de Witte Mars van oktober 1996 en de reeks stille marsen in de lente van 2006. Hier duiken andere namen op dan in de criminologische en victimologische handboeken: Julie en Melissa, Ann en Eefje en recent Joe, Luna en Oulemata. Het slachtofferthema leeft in de samenleving en komt uitgebreid aan bod in allerhande media. Slachtoffers agiteren, protesteren, lobbyen, roepen, huilen, rouwen en verenigen zich. Er is ook heel wat te doen rond slachtoffers. Slachtofferschap ontlokt talrijke reacties – bewuste en onbewuste, oprechte en minder oprechte, formele en informele – die een vormende impact hebben op de sociale werkelijkheid. Al die aandacht voor slachtoffers heeft de afgelopen jaren aanleiding gegeven tot de formulering van een belangrijke beleidsvraag: wat doen we hiermee? Hoe kunnen we inspelen op een aantal eisen, vragen, wensen, bekommernissen die leven in de ruimere samenleving rond slachtofferschap en de plaats die slachtoffers traditioneel toegewezen krijgen in de strafrechtsbedeling? Die beleidsvraag kreeg meer gewicht naarmate het justitiële apparaat aan legitimiteit moest inboeten. Dit heeft geleid tot concrete initiatieven rond compensatie van slachtoffers, richtlijnen voor politiediensten omtrent opvang van slachtoffers, nieuwe voorzieningen voor slachtofferonthaal, ontwikkelingen rond conflictafhandeling waarin herstel en pacificatie een rol spelen. Daarnaast werpt de slachtofferthematiek ook een belangrijke sociologische vraag op die noopt tot bijstelling of aanvulling van de victimologische vraagstelling: wat is de betekenis van slachtofferschap voor de hedendaagse samenleving en welke plaats krijgt het binnen het ruimere ‘sociale orde’-vraagstuk?
In zijn studie Constructing Victims’ Rights brengt Paul Rock, hoogleraar aan het departement sociologie van de London School of Economics, die twee vragen met elkaar in verband. Tijdens de eerste legislatuur van New Labour (1997-2001) liep Rock enkele jaren mee op de Britse Home Office om te onderzoeken hoe beleidsvorming rond slachtoffers tot stand komt. Rock observeerde, interviewde en voerde allerhande documentanalyses uit. Het resultaat is een bijna zeshonderd pagina’s tellend verslag over een klein maar belangrijk onderdeel van het beleid van de eerste regering Blair. Rock was niet aan zijn proefstuk toe. De afgelopen twee decennia publiceerde hij een handvol omvangrijke studies rond slachtofferschap en de initiatieven die vanuit beleidskringen worden genomen. Rock benadert zijn onderzoeksthema vanuit een welbepaalde sociologisch-interactionistische invalshoek. Slachtofferschap verschijnt niet als iets éénduidigs of natuurlijks, maar heeft vele gezichten en vele betekenissen. Ervaringen krijgen betekenis doorheen allerhande menselijke en institutionele acties, reacties en interacties en dit geldt ook voor het slachtofferschap. In het verleden weidde Rock al uit over hoe mensen slachtoffers worden: daarbij staat niet zozeer de vaststelling centraal dat mensen door handelingen of nalatigheden van anderen nadeel ondervinden, maar wel hoe definities van slachtofferschap ontstaan, toegewezen en opgeëist worden. Niet alleen de media, campagnevoerende actiegroepen en in het oogspringende gebeurtenissen spelen hierbij een belangrijke rol: ook de wijze waarop constructies neerdalen in de routines van hen die dagelijks met slachtoffers werken is van belang.
Het verbaast dan ook niet dat Constructing Victims’ Rights een kwalitatief opgezette analyse aanreikt die veel ruimte biedt voor detail. Aan het begin van het boek zegt Rock dat hij eigenlijk niet goed wist waaraan hij begon. Met wat zin voor overdrijving stelt hij dat hij geen scherp zicht had op hoe de studie zich verder zou ontwikkelen: het beleid ontvouwde zich namelijk voor zijn ogen. Het boek is dan ook niet opgevat als een grand narrative waaruit een duidelijke verhaallijn naar voren komt. De kern van de studie bestaat eigenlijk uit de werkzaamheden van een kleine beleidscel – de Justice and Victims Unit – en een aantal comités die daar als satellieten omheen cirkelden en actief waren op het vlak van slachtofferzorg en -beleid. Rock spreekt van een troupe: een min of meer stabiele groep mensen die elkaar steeds weer ontmoetten op vergaderingen en bijeenkomsten van diverse comités en die het slachtofferbeleid concreet gestalte gaven.
Beleidsvorming is echter geen monopolie van een administratie. Overheidsinstellingen zijn steeds werkzaam in een politieke omgeving en een sociale context die impulsen geeft aan beleid, die nieuwe thema’s aanreikt en andere van tafel veegt, die aandacht vraagt voor nieuwe slachtoffers en andere in het vergeethoekje drumt, die noopt tot uitbreiding, inkrimping of verschuiving van bestaande initiatieven en definities. Uit dit samenspel tussen binnen en buiten wordt een beleid rond slachtoffers geconstrueerd. Daarbij duiken heel aparte en niet altijd compatibele definities van slachtoffers op: slachtoffers verschijnen in vele gedaanten en krijgen betekenis in het licht van een heel gamma aan beleidsopties en -ontwikkelingen, zoals de modernisering van de overheid, de aanname van een mensenrechtenwet, het terugdringen van criminaliteit, de bestrijding van racisme of het streven naar meer en betere getuigenissen: ‘(…) Victims never came to be defined independently of frames that actually served other policies and politics. They came to the fore in a range of guises, but never, it seemed, in their own name.’
Slachtoffers krijgen betekenis in het licht van een heel gamma aan beleidsopties en -ontwikkelingen
Zo dook het slachtoffer in eerste instantie op in de figuur van de consument. Beleidsmakers zaten zelf verwikkeld in een diepgaand veranderingsproces waarbij de publieke diensten klantgerichter moesten worden en zich moesten voordoen als handelend op een quasimarkt. Slachtoffers consumeren bepaalde diensten van de strafrechtsbedeling die op haar beurt aan de consument-belastingbetaler rekenschap moet afleggen voor de geleverde prestaties. Die ontwikkeling gaat terug op initiatieven die onder de conservatieve regering van John Major werden genomen. Via allerhande charters, waaronder ook een Victim’s Charter, werd de boodschap de wereld ingestuurd dat een nieuwe relatie tussen burger en overheid in de maak was die burgers-consumenten aanspoorde tot het formuleren van nieuwe verwachtingen.
Het mensenrechtendiscours gaf aanleiding tot een heel andere incarnatie van het slachtoffer. Mensenrechten krijgen van oudsher gestalte in het licht van controle op staatsmacht. Vooral de grote mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties (1948) en de Raad van Europa (1950) die na de Tweede Wereldoorlog ingang vonden, zijn doorspekt met een gezond wantrouwen ten aanzien van machtsuitoefening door de overheid. Daarom hebben de rechten van verdachten ook zo’n centrale plaats. Met de aanname van de Human Rights Act 1998 laaide het debat op in hoeverre ook slachtoffers een plek hebben in het mensenrechtendiscours. Niet-gouvernementele organisaties begonnen wetgeving en jurisprudentie te doorpluizen om aanknopingspunten te vinden voor de formulering van rechten voor slachtoffers. Slachtoffers droegen echter ook nog andere gewaden. Zo kreeg ook in Groot-Brittannië de herstelrechtelijke beweging voet aan wal. New Labour zag in herstel een big idea waarmee het kon uitpakken in zijn hervormingsplannen voor het jeugdsanctierecht. Slachtoffers kwamen hier op het voorplan om jonge delinquenten tot inkeer te brengen en hen aan te sporen tot herstel van het aangerichte leed. Volgens Rock stond daarbij de agenda van de regering voorop, niet die van de slachtoffers: criminaliteitsreductie en jeugddelinquenten terug op het rechte pad brengen waren de centrale objectieven.
Tot slot weken twee sterk gemediatiseerde gebeurtenissen heel wat verontwaardiging los en hadden een belangrijke impact op de vormgeving van het slachtofferbeleid. Ze reikten ook twee brillen aan die opnieuw welbepaalde (facetten van) slachtoffers lieten zien. Aan de ene kant was er Stephen Lawrence, een zwarte jonge man die in april 1993 door een groep jongeren werd omgebracht. Het onderzoek door de politie verliep amateuristisch en er zou uiteindelijk nooit een veroordeling plaatsvinden. Een speciale commissie wees in 1999 het politieonderzoek met de vinger door het ‘institutioneel racisme’ te noemen. De commotie rond de moord, het falen van het ‘institutioneel racistische’ overheidsapparaat en de raciale insteek zorgden ervoor dat slachtoffers hier verschenen als deel van een ruimere politics of race. Aan de andere kant was er de vernederende ondervraging van Julia Mason. In 1996 werd ze door haar verkrachter Ralston Edwards, die op de terechtzitting dezelfde kledij droeg als tijdens het misdrijf, onderworpen aan een loodzware ondervraging die zes dagen zou duren. De pijnlijke ervaring voelde aan als een tweede verkrachting. Dit incident veroorzaakte heel wat opschudding en gaf aanleiding tot wetgeving rond bescherming van kwetsbare en geïntimideerde getuigen.
Consumenten van overheidsdiensten, dragers van mensenrechten, betrokkenen bij jeugddelinquenten, getroffenen van discriminatie en racisme, getuigen in de rechtszaal: slachtoffers lijken vele incarnaties te hebben, maar waar zit de eenheid? Volgens Rock is die er niet. Er is geen groot verhaal van hét slachtoffer dat uit de coulissen treedt en zijn stempel drukt op het beleid. Slachtoffers lijken deel uit te maken van andere verhalen: over de hervorming van de openbare sector, over mensenrechten, over racisme en discriminatie, over vrouwenemancipatie en vooral over het streven naar reductie van criminaliteit. Vooralsnog lijken ze geen recht te hebben op een eigen verhaal: hun wagonnetje wordt aangepikt aan andere treinen die van vreemde makelij zijn.
Er is geen groot verhaal van hét slachtoffer dat uit de coulissen treedt en zijn stempel drukt op het beleid
Rock had wat meer aandacht mogen besteden aan de rol van de politiek. Het ontbreken van een groot slachtofferverhaal en de overtuiging dat het beleid alle kanten uit kan, hoeft niet noodzakelijk te leiden tot de sterke klemtoon op het ‘gevoel van ongedetermineerdheid’ die hij aan het begin van zijn studie legt. De Britse Legal Action Group bracht in 2004 nog een bundel essays op de markt die net wees op de vastberadenheid van New Labour om het slachtoffer naar het centrum van de strafrechtsbedeling te bewegen en daarbij, in éénzelfde beweging, te gaan beknibbelen op de rechten van verdachten. De aandacht voor slachtoffers in Groot-Brittannië kan niet worden losgekoppeld van een algemene trend naar een harder optreden tegen misdrijfplegers. Sinds het begin van de jaren negentig heeft een ongeduldig Labour dat al vele jaren op de oppositiebanken zat, zich een harder imago aangemeten op het vlak van criminaliteit. Na de verkiezingsoverwinning in 1997 was het aan de nieuwe Labour om zich te bewijzen als regeringspartij die niet langer soft on crime was.
Los van die kanttekening levert de studie van Rock een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een sociologie van slachtofferschap. Want als slachtoffers steeds meer voor het voetlicht treden en als slachtofferschap en de vele reacties die het ontlokt in toenemende mate een vormende impact hebben op de sociale werkelijkheid, dan wordt het belangrijk om na te gaan welke sociale gevolgen het individuele lijden van het slachtoffer met zich meebrengt en welke sociologische mechanismen daarbij werkzaam zijn. Hier zit een belangrijk appèl in vervat zowel voor de victimologie als voor de sociologie. Zoals dit vaak het geval is, kan de sociologie hier wellicht een nieuw licht werpen op gangbare denkbeelden over victimisering. Neem bijvoorbeeld de stille marsen die in mei 2006 het Vlaamse landsdeel overspoelden. In de media werden de optochten afgeschilderd als de ultieme betuiging van solidariteit met de slachtoffers, een collectieve afwijzing van geweld en een gezamenlijke oproep voor verdraagzaamheid. In de commentaren zinderde als het ware de stem van de Franse socioloog Emile Durkheim door, die zich altijd sterk met het thema solidariteit heeft beziggehouden. Op iets verdere afstand van de camera’s en schijnwerpers speelden zich echter andere taferelen af: slachtoffers die geen marsen en weinig media-aandacht kregen of het zonder bloemen van de koning moesten stellen, reageerden verbitterd. Waarom kreeg de ene wel een mars en de andere niet? Het paradoxale was dat andere slachtoffers, die net zozeer door het in de marsen aangeklaagde geweld geraakt werden, zich helemaal niet deelgenoot voelden van die solidariteit. Hier speelde een heel ander mechanisme: de mars was niet langer een éénheidscheppend, maar veeleer een tweedrachtzaaiend fenomeen waarbij de strijd om erkenning centraal kwam te staan.
Paul Rock, Constructing Victims’ Rights. The Home Office, New Labour, and Victims (Oxford: Oxford University Press 2004).
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License