Deel dit artikel

Een wereldgeschiedenis in veertig etappes

Hans Cools

We leven op een breukvlak. De Koude Oorlog is voorbij, maar de wereldvrede heeft zich nog niet aangediend. Historici van de grote greep plaatsen die onzekerheid in perspectief en voorspellen, voortbouwend op hun modellen, de toekomst. Paul Kennedy, Francis Fukuyama en Samuel Huntington zijn meesters in het genre. Hun bekendste boeken met namen als The Rise and Fall of the Great Powers (1988), The End of History (1992) en The Clash of Civilizations (1996) rolden met tussenpozen van steeds vier jaar van de persen. Bij nader inzien verschaffen die publicaties meer inzicht in de toestand van de wereld omtrent hun verschijningsdatum dan over wat nog komen moest. Wereldgeschiedenis blijft een variatie op het thema The Rise of the West en gissingen omtrent de al dan niet nakende decline van onze ‘beschaving’.

Het genre is niet nieuw. Reeds in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw voorspelden toonaangevende cultuurpessimisten als Oswald Spengler en Arnold Toynbee de ondergang van het Avondland. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog indachtig, leek inderdaad voor velen het einde der tijden aangebroken. In zijn Weltgeschichte von der Urzeit bis zur Gegenwart, voor het eerst verschenen in 1935, vertolkte Ernst Hans Gombrich (1909-2001) een dissonant geluid.

Gombrichs optimisme kwam niet voort uit het verlangen zijn doelgroep, jongeren van negen tot dertien te behagen. Hij geloofde werkelijk in het vermogen van de mens zijn lot in eigen handen te nemen. Gombrichs wereldgeschiedenis, een tocht opgedeeld in veertig korte etappes, leest als een jongensboek. Van Alexander de Grote, keizer Frederik II, de Zweedse koning Karel XII en Napoleon Bonaparte borstelt hij portretten in een positieve grondtoon. Maar zijn echte helden zijn natuurlijk Pericles en diens Atheense medeburgers, de Florentijnen uit de Renaissance en de Verlichtingsdenkers. Hun waarden zijn de onze geworden: burgerschap, vrij onderzoek en verdraagzaamheid. Even helder verwoordt zijn Gombrich zijn afkeer van ‘luie en ijdele’ dictators als de Romeinse keizer Nero en religieuze scherpslijpers als de Spaanse koning Filips II.

De blijmoedigheid die uit het boek spreekt, verwondert, komt ons haast naïef voor. De familie Gombrich behoorde tot de geassimileerde joods-Weense burgerij. Muziek was er alomtegenwoordig. Van huis uit was Ernsts vader Karl jurist. Maar in zijn kennissenkring domineerden leden van de Weense muziekscène, zoals Hugo von Hofmannsthal, de libretist van Richard Strauss’ Rosenkavalier. Moeder Leonie Hock was een leerlinge geweest van Anton Bruckner, concerteerde met Arnold Schönberg en gaf pianoles aan Gustav Mahlers zuster. Gombrichs latere echtgenote, concertpianiste Ilse Heller, had hij voor het eerst achter de vleugel in zijn ouderlijk huis ontmoet. Ook Sigmund Freud behoorde tot de familievrienden. Ernst Gombrich studeerde kunstgeschiedenis in Berlijn en Wenen. Aan de universiteit van zijn vaderstad promoveerde hij op een studie naar Giulio Romano, architect en decorateur van het Palazzo del Tè in Mantua. Gombrichs verdere toekomst was onzeker. Aan de universiteit was geen plaats voor hem. De wereldwijde economische crisis trof Oostenrijk bijzonder hard. In 1933 was het land een autoritaire eenpartijstaat geworden. Voor- en tegenstanders van het conservatief katholieke regime bekampten elkaar in de Weense straten op leven en dood. Antisemitische stemmingmakerij greep om zich heen.

Wetend dat zijn vriend niets om handen had, bood de Weense uitgever Walter Neurath, later ook de oprichter van het befaamde Londense uitgevershuis Thames & Hudson, begin 1935 Ernst Gombrich aan een wereldgeschiedenis voor de jeugd te schrijven. De klus moest in zes weken worden geklaard. De jonge kunsthistoricus aanvaardde de opdracht en bracht haar dankzij zijn ijzeren discipline tot een goed einde: ’s ochtends plunderde hij de huisbibliotheek van zijn ouders, ’s namiddags studeerde hij in de universiteitsbibliotheek en ’s avonds schreef hij.

Zijn Weltgeschichte bleek te voorzien in een behoefte. Het boek werd gunstig ontvangen, zowel door krantenrecensenten als pedagogen, verkocht goed en werd vrijwel onmiddellijk naar het Nederlands en vier andere talen vertaald. Maar de opkomst van het nationaal-socialisme stond verdere verspreiding in de weg. Kort na de annexatie van Oostenrijk bij het Rijk, in 1938, vaardigden de nieuwe machthebbers een publicatieverbod uit. Gombrichs Weltgeschichte zou immers de jeugd bederven en oproepen tot pacifisme.

Ernst Hans Gombrich had intussen een stipendium van het Londense Warburg Institute aanvaard. Groot-Brittanië werd zijn tweede vaderland. Hij zou er de rest van zijn lange leven blijven wonen en er in 1972 zelfs worden geridderd. Gombrichs verdiensten waren dan ook niet gering. Tijdens de Tweede Wereldoorlog beluisterde hij en interpreteerde hij in opdracht van de Britse regering Duitse radio-uitzendingen. Na de oorlog keerde hij terug naar de wetenschap. In 1950 publiceerde Ernst Gombrich The Story of Art. Net zoals in zijn Weltgeschichte presenteerde hij de westerse (kunst)geschiedenis als een doorlopend verhaal met een open, maar vertrouwenwekkend, einde. In Gombrichs visie loopt er een weliswaar niet geheel rechte, maar wel ononderbroken lijn van de primitieve grotschilderingen in Lascaux tot de experimentele kunst uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Het viel hem dan ook niet lastig in latere herdrukken het postmodernisme in dezelfde traditie te plaatsen. Om die lijn te ontdekken en vast te houden, moesten Gombrichs lezers het boek wel van kaft tot kaft doorlezen en bekijken. De groeiende tendens tot versnippering baarde hem zorgen. Hoewel zijn doelpubliek nu uit oudere adolescenten, eerstejaarsstudenten en verder uit eenieder met belangstelling voor kunst bestond, koos hij net als in zijn Weltgeschichte voor korte heldere zinnen, die zo min als mogelijk werden bezwaard door jargon. Dit eenvoudige en prettige taalgebruik draagt zeker bij tot het succes van The Story of Art. Het boek werd tot op heden in zevenendertig talen vertaald en is nog steeds in druk.

Ook aan zijn Weltgeschichte bleef Gombrich gehecht. Nadat hij het auteursrecht weer in handen had gekregen, begon ze aan een tweede leven. In 1985 verscheen het boek opnieuw, nu onder de licht gewijzigde titel Eine Kurze Weltgeschichte, en met toevoeging van een hoofdstuk over de gebeurtenissen sinds de Eerste Wereldoorlog. Ook deze editie werd een bestseller in vele talen. Toch bleven Engelstaligen vooralsnog verstoken van Gombrichs lessen. Britten (en bij uitbreiding Amerikanen) achtte hij te insulair om werkelijk belangstelling te koesteren voor wat elders in de wereld was gebeurd.

De Britse integratie in de Europese Unie, het einde van de Koude Oorlog en de snel daarop volgende Informatierevolutie brachten Gombrich ertoe zijn mening te herzien. Maar de vertaling naar een taal die de zijne was geworden uit handen geven, kon noch wilde hij. Dus zette de oude auteur zich aan een bewerking. Die bleef onvoltooid.

Vier jaar na Gombrichs dood verscheen A Little History of the World, ditmaal ingeleid door zijn kleindochter Leonie en voorzien van een nieuw nawoord, alsnog. Weerom waren recensenten laaiend enthousiast. Kees Fens bijvoorbeeld, dichtte Gombrich ‘inzicht en wijsheid’ toe. In dit koor van loftuitingen viel alleen de Britse conservatieve historicus Andrew Roberts uit de toon. In de Financial Times betichtte hij Gombrich er van het Empire te beschimpen, en zo mogelijk nog erger, het communisme te vergoeilijken. Gombrich had het immers gewaagd de weldaden van het kolonialisme te betwijfelen. Verder had hij, alvast naar Roberts’ smaak, al te beeldend beschreven hoe de industriële revolutie aanvankelijk vele gezinnen in armoede had gestort. Puttend uit zijn jeugdherinneringen had Gombrich tevens verhaald, hoe de revolutiegolf die in de nadagen van de Eerste Wereldoorlog Oost -en Centraal-Europa overspoelde voor velen de belofte van een betere toekomst had ingehouden.

Gombrich had ongetwijfeld een sterk rechtvaardigheidsgevoel, maar maakten dergelijke analyses hem ook tot een marxist? Ik waag het te betwijfelen. Al in de oertekst van zijn Weltgeschichte had hij de wetenschappelijke pretenties van het Communistisch Manifest onderuit gehaald. In Londen behoorden Friedrich von Hayek en Karl Popper tot zijn intimi. Alle drie hadden ze in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw aan de Weense universiteit gestudeerd om vervolgens Oostenrijk te ontvluchten. Vooral met Popper kon Gombrich het goed vinden. Samen met Hayek had hij een uitgever gevonden voor Poppers hoofdwerk The Open Society and Its Enemies. Gombrich beschouwde zijn eigen oeuvre als dan ook als de (kunst)historische uitwerking van Poppers maxime dat kennis slechts groeit door hypotheses te formuleren en deze vervolgens te toetsen.

Andrew Roberts’ onvermogen om recht te doen aan Gombrichs ideologische stellingname is onthutsend. Roberts is immers niet de eerste de beste. Samen met Simon Schama en David Starkey behoort hij tot het selecte kransje van populaire televisiehistorici. In 2002 maakte hij voor de BBC een vierdelige reeks onder de titel Secrets of Leadership waarin hij Winston Churchill, John F. Kennedy, Adolf Hitler en Martin Luther King met elkaar vergeleek. Iedere aflevering trok miljoenen kijkers en haalde in Groot Brittannië vaak een marktaandeel van meer dan twintig procent. Twee jaar later verscheen onder Roberts redactie de bundel What Might Have Been. Hierin speculeerden twaalf historici van naam omtrent het mogelijke verloop van de (wereld)geschiedenis indien deze op cruciale ogenblikken een andere wending had genomen. Zo zag bijvoorbeeld Anne Somerset Engeland na de overwinning van de Spaanse Armada in 1588 verworden tot een perifere contrareformatorische provincie en mocht Napoleon het in Rusland hebben gehaald, zou het Europese continent aldus Adam Zarnoyski nog steeds onder een Frans juk zuchten. Zo’n boek lijkt een onschuldig tijdverdrijf. Maar redacteur en auteurs wilden hiermee tevens aantonen dat toevalsfactoren en niet zogenaamde wetmatigheden de uitkomst van historische processen bepalen. Daarmee schaarden ze zich uitdrukkelijk in de voetsporen van Karl Popper. Die had immers in The Poverty of Historicism betoogd dat het verloop der gebeurtenissen niet te voorspellen viel, en meer in het bijzonder dat Marx’ klasseloze samenleving niet het logische eindpunt van de geschiedenis was.

Ronduit kwalijk is Andrew Roberts suggestie Gombrichs Little History te bannen uit het klaslokaal: ‘It (= this book) ought to be kept well away from schools.’ Geheel vrijblijvend hoeft die suggestie overigens niet te wezen. Andrew Roberts adviseert de Tories omtrent een nieuw geschiedeniscurriculum, in te voeren na hun eventuele overwinning bij de eerstkomende verkiezingen voor het Lagerhuis. Klaarblijkelijk deinzen sommige neoconservatieven er bij hun verdediging van onze ‘open en democratische samenlevingen’ niet voor terug naar de methodes van dictators van weleer te grijpen.

Gombrich daarentegen toont jongeren dat ‘Geschiedenis,’ naar het woord van Pieter Geyl ‘een discussie zonder eind is,’ een discussie die je bovendien als je het geluk van leven hebt ook met jezelf kan, ja zelfs moet voeren. In het nawoord bij zijn Little History geeft Gombrich dan ook aan welke meningen hij in de loop der jaren heeft herzien. Afstand schept klaarheid: anders dan in 1995 kon Gombrich bijvoorbeeld in 1935 het vredesaanbod van de Amerikaanse president Woodrow Wilson uit januari 1918 niet naar waarde schatten.

In 1935 was ook het vooruitgangsgeloof van Gombrich nog ongeschonden. Dat de nationaal-socialisten korte tijd later een volkerenmoord zonder weerga op het getouw zouden zetten, had hij zich eenvoudigweg niet kunnen voorstellen. Toch bleef Gombrich zijn leven lang een kind van de verlichting. Zo ontwaarde hij aan het einde van de twintigste eeuw een grotere solidariteit van de welvarende westerlingen met minder fortuinlijke planeetbewoners. Die groeiende betrokkenheid bij de lotgevallen van onze medemensen stemde hem hoopvol. Gombrichs geschiedbeoefening had dan ook een sterke ethische component: kennis van het verleden zou aanzetten tot grotere sociale betrokkenheid. Of dat werkelijk zo is, durf ik niet te garanderen. Wel ben ik, en samen met mij talloze lezers, Ernst Gombrich bijzonder dankbaar om zijn gedrevenheid. Het is immers deze onnadrukkelijke maar immer presente boodschap die de Kleine Geschiedenis van de wereld tot zulk een aantrekkelijk boek maakt, voor jong én oud.

Ernst Hans Gombrich, Weltgeschichte von der Urzeit bis zur Gegenwart (Wissenschaft für Kinder), Wenen, 1935.

Ernst Hans Gombrich, Wat werkelijk gebeurd is: wereldgeschiedenis voor de jeugd, Amsterdam, 1936.

Ernst Hans Gombrich, Eine kurze Weltgeschichte für Junge Leser: von der Urzeit bis zur Gegenwart, Keulen, 1985.

Ernst Hans Gombrich, A Little History of the World, Yale etc., 2005.

Ernst Hans Gombrich, Een kleine geschiedenis van de wereld, Amsterdam, 2006.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen