Deel dit artikel

biologen hebben berekend dat er tien miljoen soorten planten en dieren zijn. sommigen komen zelfs tot een aantal van dertig miljoen. als dat klopt, kennen we nog maar een vijfde van de flora en fauna op aarde. dat wetende kan men zich afvragen hoe betrouwbaar de gegevens over het uitsterven van soorten dan wel zijn. wordt het probleem over- of juist onderschat? het verhaal achter de cijfers van de zesde extinctie.

De zesde extinctie

Karel Wouters

De dodo (Raphus cucullatus L.) was een grote, logge vogel die leefde op het eiland Mauritius en die volgens gangbare opvattingen uitstierf in 1662. In een recent artikel hebben David Roberts en Andrew Solow (2003) een mathematische methode voorgesteld om de datum van uitsterven (extinctie) te herberekenen. Ze komen hierbij tot de conclusie dat de dodo mogelijk pas in 1690 verdween. Door de spreiding in de tijd van de laatste waarnemingen is het namelijk niet uitgesloten dat de soort nog een aantal jaren in zeer kleine aantallen aanwezig bleef zonder te worden gezien. Indien ook de betwistbare waarneming van de dodo in 1674 in de reeks wordt opgenomen, dan ligt de mogelijke datum van uitsterven rond het jaar 1700. De berekeningen in dit artikel mogen dan al interessant zijn, toch bevestigen ze alleen maar wat reeds bekend was, namelijk dat voor het opvolgen in tijd en ruimte van extincties nauwkeurige waarnemingen noodzakelijk zijn.

Het uitsterven van recente soorten wordt geregistreerd door het World Conservation Monitoring Centre. Een soort wordt als uitgestorven beschouwd wanneer ze gedurende ten minste vijftig jaar niet meer is waargenomen. Dit criterium is niet sluitend. Het is namelijk zeer moeilijk om met zekerheid te bepalen wanneer het laatste exemplaar van een bepaalde soort verdween. Soms worden dan ook na een periode van vijftig jaar toch nog exemplaren van uitgestorven geachte soorten teruggevonden, vooral door intensief onderzoek in bepaalde gebieden. Daarom wordt deze vijftigjaarregel de laatste jaren steeds meer verlaten. Vaak hebben officieel erkende extincties betrekking op grote of opvallende dieren of planten. Veel moeilijker is het om het uitsterven van bijvoorbeeld insecten of zwammen vast te stellen.

Sinds het jaar 1600 zijn ongeveer 690 soorten dieren en 380 soorten planten uitgestorven. Voor de dieren is dit ongeveer 0,05 % van alle reeds beschreven diersoorten, en voor de planten 0,15 % van het totaal. Dit is zeker een onderschatting van het werkelijke aantal. Bovendien blijkt uit de lijst dat bij de dieren vooral vogels en zoogdieren vermeld staan. Ook bevat de lijst opvallend veel uitgestorven soorten die op eilanden leefden. Dit is begrijpbaar aangezien kleine gebieden zoals eilanden vaak onder sterke extinctiedruk staan, en bovendien zijn fauna en flora van dergelijke kleinere gebieden gemakkelijker te inventariseren. De onderschatting van het aantal uitgestorven organismen situeert zich dan ook in grote gebieden met zeer complexe ecosystemen zoals tropische regenwouden en koraalriffen. Bekende voorbeelden van uitgestorven dieren zijn, naast de hoger vermelde dodo, de reuzenalk (uitgestorven in 1844), de Tasmaanse wolf (1933), de trekduif in Noord-Amerika (1914), de oeros in Polen (1627), de Balinese tijger (1937), de Atlasleeuw (uitgestorven in het wild rond 1920). In alle gevallen was de mens rechtstreeks verantwoordelijk voor het uitsterven door overbejaging en/of door vernietiging van geschikte habitats.

Naast deze officieel geregistreerde soorten zijn er nog talrijke andere soorten die bedreigd zijn, en die vermeld staan in Red lists. Vaak maakt men hier het onderscheid tussen bedreigde, kwetsbare en zeldzame soorten, waarmee bedoeld wordt dat een bepaalde soort in de nabije toekomst een min of meer groot risico loopt om uit te sterven. Het aantal dieren dat op dergelijke rode lijsten staat bedraagt ongeveer 5 460 en het aantal planten ongeveer 33 400. Concreet betekent dit dat 11 % van de vogels, 18 % van zoogdieren, 5 % van de vissen en 12,5 % van de planten op een of andere manier bedreigd zijn. Voor de overgrote meerderheid der 1,8 miljoen beschreven organismen is het evenwel niet mogelijk een uitspraak te doen over hun eventuele status als bedreigde soort bij gebrek aan gegevens.

Een belangrijk probleem in verband met uitsterven ligt in de grote onzekerheid die er blijft bestaan over het aantal soorten dat op aarde leeft. Tot op heden werden ongeveer 1,8 miljoen soorten beschreven. In de loop van de jaren tachtig kwam de wetenschap tot belangrijke nieuwe inzichten als gevolg van onderzoek van organismen die leven in de boomkruinen van het tropische regenwoud. Op basis van deze studies werd het duidelijk dat veel meer soorten op aarde leven dan algemeen werd aangenomen. De eerste resultaten wezen in de richting van dertig miljoen soorten. Dergelijke studies werden later door andere onderzoekers, in andere gebieden, en voor andere diergroepen herhaald.

Het werd duidelijk dat er veel meer soorten op aarde leven dan algemeen werd aangenomen

Deze nieuwe gegevens werden en worden in wetenschappelijke middens fel bediscussieerd, en de schattingen naar het aantal op aarde voorkomende soorten lopen uiteen van ongeveer vijf miljoen tot meer dan honderd miljoen soorten. Recente herzieningen van de vroegere schattingen wijzen eerder op een globale biodiversiteit van tien miljoen soorten. Deze nieuwe waarde is evenwel eveneens ver van zeker. Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat bij het begin van de eenentwintigste eeuw een belangrijke parameter als de totale biodiversiteit van de aarde een zo grote onbekende blijft. In het licht van de huidige aardse veranderingen, vaak aangeduid als global change, is inzicht in de biodiversiteit beslist een onmisbaar gegeven. De mensheid is met veel ijver op zoek naar mogelijk leven op Mars, maar blijkt veel minder belangstelling aan de dag te leggen voor het leven op de eigen planeet.

Uitsterven is geen nieuw gegeven. Bij een terugblik in de geologische tijd blijkt dat extinctie steeds aanwezig was. De huidige diversiteit van het leven is het resultaat van meer dan 3,5 miljard jaar evolutie, waarbij steeds nieuwe soorten ontstonden. Het aantal soorten is evenwel niet oneindig blijven groeien, omdat soorten na hun ontstaan en na een min of meer lange levenstijd ook weer uitsterven. Dit belangrijke proces van uitsterven is een fundamenteel onderdeel van de evolutie. Naast deze achtergrondextinctie, die permanent aanwezig is door de geologische tijd heen, werd de biologische diversiteit in de loop van de aardse geschiedenis herhaaldelijk en diepgaand verstoord door periodes van massaal uitsterven. Massale extincties worden gekenmerkt door het uitsterven van grote aantallen soorten of van ganse groepen op een relatief korte tijd. Door hun grootschalig karakter hebben ze in hoge mate het verloop van de evolutie mede bepaald.

Massale extincties zijn in de paleontologie al lang bekend, maar vooral de laatste decennia wordt er veel aandacht aan besteed, en dan hoofdzakelijk aan de extincties die bekend staan als de ‘grote vijf’. Dit zijn de massale extincties van het eind-Ordovicium (435 miljoen jaar), Boven-Devoon (365 miljoen jaar), eind-Perm (250 miljoen jaar), eind-Trias (203 miljoen jaar) en eind-Krijt (65 miljoen jaar). Aan het einde van het Perm sterven de trilobieten uit en enkele groepen van koralen. Aan het einde van het Krijt sterven de ammonieten en belemnieten volledig uit, maar het meest tot de verbeelding sprekend is zeker het verdwijnen van de dinosaurussen. Voor de grote vijf worden de extinctiewaarden berekend door het aantal families of geslachten (niet het aantal soorten) te tellen dat tijdens deze massale extincties uitstierf. De extinctiewaarden op soortniveau worden bepaald door extrapolatie en zijn niet meer dan benaderend, maar geven toch enig idee van de omvang van het uitsterven. Voor de ‘grote vijf’ werd berekend dat tijdens deze ingrijpende gebeurtenissen 70 tot 95 % van de soorten op aarde uitstierf. Belangrijk hierbij is de overweging dat deze massale extincties zich voordeden in de geologische tijd, dit is over meerdere honderdduizenden tot miljoenen jaren. In vergelijking met de huidige extinctie zijn dit bijzonder lange periodes.

De hedendaagse extinctiewaarden blijken dus op het eerste zicht veel lager te liggen dan die van de massale extincties in de geologische tijd. Zo bedraagt de waarde voor soortextinctie in het Boven-Krijt bijvoorbeeld 70 à 76 %. In vergelijking hiermee lijken de enkele honderden reeds uitgestorven soorten eerder onbelangrijk. Men zou hieruit kunnen besluiten dat het huidige leven op aarde het goed stelt en dat de biodiversiteit niet bedreigd is. In het licht van de nieuwe gegevens over biodiversiteit, meer bepaald inzake het hoge aantal voorkomende soorten, en het lage aantal bekende soorten, is het mogelijk dat de biodiversiteitscrisis evenwel veel groter is dan uit bovenstaande waarden mag blijken. Het is namelijk niet uitgesloten dat talrijke soorten, waarvan men het bestaan niet eens kent, aan het uitsterven zijn of reeds uitgestorven zijn. Dit is de ‘anonieme extinctie’.

In tal van publicaties wijzen verontruste wetenschappers erop dat op dit ogenblik waarschijnlijk een extinctiefase aan de gang is die mogelijk even groot, of zelfs groter is dan de massale extincties in de geologische tijd. Het grootste biodiversiteitsverlies komt voor in de tropische gordel, vooral in regenwouden en wellicht ook in koraalriffen. Van de tropische regenwouden, nu nog ongeveer 55 % van hun oorspronkelijke oppervlakte, verdwijnt er ongeveer 1,7 % per jaar. Het is duidelijk dat met het verdwijnen van het regenwoud er ook een groot aantal soorten zal verdwijnen.

Met behulp van de theorie van de eilandbiogeografie kan men schattingen doen naar de omvang van de huidige extinctie. Deze theorie legt namelijk het verband tussen de oppervlakte en het aantal soorten dat in een bepaald gebied kan voorkomen. Zo kan worden berekend dat een vertienvoudiging van de oppervlakte een verdubbeling van het aantal soorten meebrengt, of omgekeerd, bij een tienvoudige afname van de oppervlakte halveert het aantal soorten. Indien men tropische regenwouden beschouwt als eilanden dan kan met deze methode worden berekend dat 0,2 tot 0,3 % van alle oerwoudsoorten per jaar gevaar lopen om uit te sterven. Indien men er bovendien van uitgaat dat er in de regenwouden tien miljoen soorten leven dan komt dit neer op twintigduizend tot dertigduizend soorten per jaar. Als de ontbossing doorgaat aan het huidige ritme dan is het niet uitgesloten dat één vierde of meer van alle soorten op aarde zal uitsterven binnen de vijftig jaar.

Alles wijst erop dat er een belangrijke extinctiefase aan de gang is

Dit zijn verontrustende aantallen. Het dient gezegd dat de uitgangspunten niet erg nauwkeurig zijn en dat de berekende extinctiewaarden uit elkaar lopen. Toch wijzen alle resultaten in dezelfde richting, namelijk dat er een belangrijke extinctiefase aan de gang is, de zogenaamde ‘zesde extinctie’. Bij de vergelijking van de huidige (zesde) extinctie met de massale extincties, de ‘grote vijf, uit het verleden dienen echter enkele kanttekeningen te worden geplaatst. Gegevens in verband met extincties in de geologische tijd zijn namelijk moeilijk te vergelijken met de hedendaagse extinctie. Paleontologische extinctiewaarden worden hoofdzakelijk bepaald op basis van in zee levende ongewervelde dieren. De beschikbare gegevens wijzen erop dat tegenwoordig vooral op het land levende organismen bedreigd zijn. Over de thans in zee levende dieren is in dit verband vrijwel niets bekend. Het blijft dan ook moeilijk om deze paleontologische mariene extinctiewaarden te veralgemenen naar de totale hedendaagse biodiversiteit.

Fossiele extinctiewaarden worden hoofdzakelijk bepaald op basis van het uitsterven van families of van genera. De extrapolaties op soortniveau blijven onnauwkeurig, zoals reeds hoger werd vermeld. De hedendaagse extinctie wordt uitsluitend bepaald op basis van het uitsterven van soorten. Er zijn nagenoeg geen gegevens beschikbaar over het uitsterven van recente families of genera. De paleontologische gegevens dienen hier dan ook met grote omzichtigheid te worden gehanteerd. Verder blijft de factor tijd moeilijk in te schatten. De hedendaagse extinctie doet zich voor in de historische tijd, dus in tientallen, honderden jaren. Vanuit het perspectief van de geologische tijd zijn dit bijzonder korte periodes. De grote massale extincties uit het verleden deden zich voor in de geologische tijd, dus in honderdduizenden of miljoenen jaren, alhoewel ook hier enige onzekerheid blijft over de juiste duur van deze grote extincties. De vergelijking van recente exctincties over zeer korte tijdspanne met massale extincties over een lange geologische tijd blijft moeilijk interpreteerbaar. Uit de gegevens van de extincties in de geologische tijd kan afgeleid worden dat voor het herstel van biodiversiteit door nieuwe evolutie dient gerekend te worden in tienduizenden tot honderdduizenden jaren, en voor hogere groepen zelfs miljoenen jaren.

Voor het eerst is de biodiversiteit van de planten ernstig bedreigd

Ten slotte ziet het er naar uit dat voor het eerst de biodiversiteit van de planten ernstig bedreigd is. In het geologische verleden hebben planten slechts op beperkte schaal te lijden gehad van de opeenvolgende grote extincties. Planten zijn de primaire producenten, en het is niet ondenkbaar dat het uitsterven van planten een belangrijke invloed heeft op het functioneren van ecosystemen. Steeds meer wetenschappers zijn ervan overtuigd dat het huidige verlies van biodiversiteit het begin is van een belangrijke extinctiefase die vergelijkbaar is met de massale extincties uit de geologische tijd. Alhoewel het op dit ogenblik niet te voorspellen is hoeveel soorten ecosystemen mogen en kunnen verliezen voor ze ophouden te functioneren, groeit in de wetenschappelijke wereld, maar ook bij politici en beleidsmensen de overtuiging dat maatregelen dienen te worden genomen om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan. De vooruitzichten zijn echter niet gunstig. Demografen voorspellen dat de wereldbevolking in de loop van de eenentwintigste eeuw zal verdubbelen. Deze bevolkingstoename zal leiden tot een verdere economische groei. Indien deze economische groei, zoals in het verleden, gepaard zal gaan met versnelde verwoesting van natuurlijke habitats, dan is een onvoorspelbaar groot deel van de aardse biodiversiteit bedreigd.

Het verwerven van betere en meer diepgaande inzichten in het belang van de biodiversiteit en in het functioneren van ecosystemen vereist op relatief korte termijn zeer veel bijkomend en gericht onderzoek. Er dienen bovendien snel initiatieven te worden genomen om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan door beschermingsmaatregelen voor te stellen zowel voor het behoud van biodiversiteit als voor het instandhouden van ecosystemen. Duurzaam gebruik van de natuurlijke rijkdommen en duurzame ontwikkeling zijn voor de toekomst mogelijke oplossingen. Ze werden voorgesteld tijdens de VN-Conferentie over Milieu en Ontwikkeling te Rio de Janeiro in 1992. Deze conferentie, en de talrijke internationale opvolgingsvergaderingen, waaraan België trouwens zeer actief deelneemt, vormen een hoopvol teken dat de weg naar oplossingen is ingeslagen. Deze oplossingen zullen evenwel niet eenvoudig zijn, en kunnen alleen door diepgaand en aanhoudend internationaal overleg totstandkomen.

David L. Roberts en Andrew R. Solow, ‘Flightless birds: When did the dodo become extinct?’, in: Nature, 2003, nr. 426, 245.

Karel Wouters is als bioloog verbonden aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en aan de K.U.Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen