Deel dit artikel

criminologen bestuderen de misdaad en al wat daarmee samenhangt. toch zijn ze niet eenduidig over de inzet van hun discipline. dit heeft te maken met haar ontstaansgeschiedenis: aanvankelijk was de criminologie geen academische wetenschap, maar een kennisdomein met inherent praktische toepassingen binnen de strafrechtbedeling. de oorspronkelijke focus op de misdadiger is nu verruimd naar een maatschappelijke duiding en behandeling van de misdaad.

Het criminele denken

Mathieu Deflem

De moderne criminologie, zoals we die nu kennen in de academische wereld, kan worden opgevat als een interdisciplinair onderzoeksdomein of als een aparte discipline. Als interdisciplinair domein steunt ze op een breed aanbod van wetenschappen, zoals de sociologie, de psychologie en de rechtsleer. De verschillende deeldomeinen van de criminologie worden dan gedefinieerd in termen van hun formele object of benaderingswijze. Als aparte discipline daarentegen definieert de criminologie zich op basis van haar materiële object. Criminologen zijn bezig met de studie van de misdaad en al wat daarmee samenhangt: niet alleen de beschrijving en verklaring van de misdaad als gedrag of de misdadigheid als fenomeen op sociaal en/of individueel vlak, maar ook de maatschappelijke, inclusief strafrechtelijke en interpersoonlijke duiding en behandeling van de misdaad in de vorm van social control-mechanismen, instituties en instrumenten. Zodoende bestuderen criminologen niet alleen criminaliteit en/of criminelen, maar ook de politie, het gevangeniswezen, het strafrecht, de slachtoffers, private bewaking en andere.

Criminologen discussiëren over de relatieve waarde van de gespecialiseerde deeldomeinen, maar ook en fundamenteler over de opvatting van de criminologie als onderzoeksdomein of als zelfstandige discipline. Waarom bestuderen criminologen wat ze bestuderen en waarom is de criminologie niet eenduidig over haar eigen bestaan? Misschien kan een blik op haar ontstaansgeschiedenis die vragen helpen beantwoorden. In het door Peter Becker en Richard Wetzell samengestelde Criminals and Their Scientists (2006) wordt in 21 hoofdstukken de geschiedenis van het denken over criminelen (vooral tijdens de negentiende eeuw) nader belicht. De meeste auteurs in het boek zijn academisch thuis in de geschiedschrijving. Mijn eigen bemerkingen zijn hoofdzakelijk sociologisch van inslag.

Als gedachtegoed vond de criminologie haar oorsprong in de prewetenschappelijke kennisvormen die vooral aandacht besteedden aan de juridische aspecten van de misdaad en de misdaadbestrijding. Meer bepaald waren het de vertegenwoordigers van de zogenaamd klassieke school, zoals de Italiaan Cesare Beccaria en de Engelsman Jeremy Bentham, die in de achttiende eeuw een criminologisch perspectief ontwikkelden dat misdadig gedrag opvatte in termen van een economisch principe van de rationaliteit: menselijk handelen is gestoeld op een afweging van voorziene kosten (pijn) en voordelen (plezier). Volgens dit utilitaire beginsel wordt het misdadige gedrag opgevat als het gevolg van een beslissing om de wet te overtreden omdat de misdadiger verwacht dat de wetsovertreding meer voor- dan nadelen zal bieden. Een ommekeer in de criminologie kwam er met de opkomst van de zogenaamde positivistische school tijdens de negentiende eeuw, met de Italiaan Cesare Lombroso als leidinggevende figuur. Die school beschouwde misdadigheid als gedrag dat oorzakelijk moest worden verklaard. Op zoek naar een gepast antwoord op het waarom van de misdaad kwam Lombroso niet verder dan een vulgair biologische theorie die de misdaad verklaarde als het gevolg van evolutiestoornissen in de lichamelijke ontwikkeling van de misdadiger. Belangrijker echter was de kernidee in Lombroso’s benadering dat de misdaad oorzaken heeft die op systematische wijze kunnen worden onderzocht. In die zin is Lombroso de vader van de moderne criminologie.

De positivistische school beschouwde misdadigheid als gedrag dat oorzakelijk moest worden verklaard

De tot hier geschetste geschiedenis van de criminologie is volledig ideëel en heeft de criminologische levensloop opgevat als volledig los van de maatschappelijke bestaansgeschiedenis waarin criminologische ideeën worden gevormd en gebruikt. Als we de criminologie nu ook vanuit historisch-sociologische hoek bekijken, dan is het meest frappante gegeven niet een revolutie in ideeën, maar het weerkerende feit dat de criminologische kennis in essentie instrumenteel werd opgevat, in termen van nut voor de instelling van het strafrechtsysteem. De klassieke school bestond niet alleen uit een geheel van utilitaire ideeën, hun beginselen werden ook bijzonder belangrijk geacht omdat zij het beleid mede bepaalden: als een misdaad werd gezien als het gevolg van een rationele beslissing, dan moest de strafrechtsbedeling zo worden georganiseerd dat de condities van de beslissing tot misdadig handelen konden worden beïnvloed. Met een klemtoon op vrij rationeel denken betekende dit voornamelijk een laissez faire-beleid inzake rechtspleging, een klemtoon op afschrikking door de invoering van een systeem van straffen dat met grote zekerheid kon worden toegepast, bescherming van de rechten van de aangeklaagde in een open en fair gerechtsproces en proportionaliteit in de toemeting van de straffen naargelang van de ernst van de misdaad. Zo had de klassieke school veel invloed op verschillende elementen van de strafrechtsbedeling zoals we die in (vooral de liberale landen van) het Westen tegenwoordig kennen.

De positivistische school verspreidde eveneens een instrumenteel gericht gedachtegoed. Steunend op een wetenschappelijke methodiek waren de positivisten erop uit om het misdaadbeleid zo te hervormen dat de grondoorzaken van de misdaad konden worden aangepakt. Afhankelijk van de precieze theorie omtrent de oorzaken van de misdaad werd de focus gericht op de biologische, mentale of sociale oorzaken. In scherpe tegenstelling tot de klassieke school was de positivistische school gericht op maximale maar gerichte interventie in de oorzaken van de misdaad die in deterministische termen werd opgevat. Als we de huidige strafrechtsbedeling bekijken, dan zien we een duidelijk positivistische invloed op de behandeling van misdaad in haar onderscheiden oorzaken. Vooral in collectivistisch georganiseerde westerse landen, maar ook elders, vinden we bijvoorbeeld rehabilitatieprogramma’s in het gevangeniswezen of andere interventiemechanismen die een oorzakelijkheidsdenken belichamen. Rekening houdend met de eerder vermelde invloed van de klassieke school is het kenmerk bij uitstek van de huidige westerse strafrechtsbedeling een mengeling van principes die op minstens twee zeer verschillende theoretische en ideologische denkkaders zijn gestoeld.

Zoals alle kennis kan de criminologie pas tot interventies leiden als ze gepaard gaat met een aangepaste technologie. In die zin moet bijzondere aandacht uitgaan naar de criminalistiek, een tak van de statistiek waarin de negentiende-eeuwse Belgische astronoom Adolphe Quetelet een leidinggevende rol speelde. De statistiek was van oorsprong geen methodiek maar een apart kennisdomein. De statistiek – de term werd door Gottfried Achenwall in 1749 in het Duits geïntroduceerd als Statistik – verwees naar de beschrijvende wetenschap van alles wat belang had voor de staat, alle staatsmerkwaardigheden (Staatsmerkwürdigkeiten). Aanvankelijk werden de beschrijvingen in de statistiek verbaal uitgedrukt, maar geleidelijk aan onder invloed van de vooruitgang in de moderne wiskunde werden statistische gegevens meer en meer numeriek beschreven. De statistiek als staatswetenschap werd ook opgevat als een instrumentele vorm van kennis: niet als een wetenschap die haar eigen doeleinden vrij kon stellen, maar als een kennis die nuttig kon en moest zijn om de staat beter te organiseren. De statistiek ontwikkelde zich als een staatswetenschap ten voordele van de staat. In dezelfde zin was de criminalistiek een vorm van kennis die niet alleen de misdaad beschreef op numerieke wijze, maar ook moest kunnen worden ingezet in de strijd tegen de misdaad en de bestraffing van de misdadiger.

Theoretisch had de vroege criminalistiek niet veel om het lijf. In zijn boek Sur l’homme et le développement de ses facultés, ou Essai de physique sociale (1835) verdedigde Quetelet een pseudotheorie over de gemiddelde mens (l’homme moyen). Hij stelde dat mensen in hun doen en laten de neiging vertonen om extremen te vermijden en te graviteren naar de middenmoot. Het menselijke handelen zou zich volgens Quetelet voordoen in de vorm van een normale curve, zoals de mathematici die theoretisch beschreven hadden op basis van probabiliteitsbeginselen. De transpositie van het theoretisch-deductieve naar het praktisch-inductieve niveau was Quetelets enige poging tot theoretische reflectie over het maatschappelijke leven. Zonder het zelf te willen was Quetelets theorie echter ook medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling van de sociologie: niet zozeer omwille van het sociologische belang van die theorie – die al met al geen bijval kende – maar omdat hij in de titel van zijn werk de term physique sociale gebruikte. Die term was aanvankelijk door Auguste Comte ontwikkeld om de nieuwe wetenschap van de samenleving aan te duiden. Omdat Comte echter fel gekant was tegen een inductief opgevatte sociale wetenschap en hij Quetelets perversie van de term betreurde, voelde hij zich gedwongen om van dan af de wetenschap van de samenleving aan te duiden met het op het Latijn en Grieks gebaseerde neologisme socio-logie.

Praktisch gezien was de criminalistiek van zeer grote waarde, want met de enorme veelheid aan verzamelde getallen kon de misdaad worden ontleed in een brede waaier van relevant geachte elementen. Op basis van statistische informatie kon de criminologie zich verder ontwikkelen, voornamelijk door zichzelf te presenteren als een ernstige wetenschap met exacte en gedetailleerde kennis van haar onderzoeksobject. Ook de hele apparatuur van de strafrechtsbedeling kon efficiënter worden georganiseerd. Hierbij denken we vooral aan de impact van regelmatigheden die de criminalistiek ontdekte. Als er bijvoorbeeld meer misdaad ’s nachts plaatsvindt dan overdag, dan moeten er meer inspanningen zijn tot beveiliging (en hogere straffen voor misdaden gepleegd) na zonsondergang. Meer geweldpleging op zaterdag en zondag betekent meer misdaadbestrijding in het weekend dan tijdens de werkweek. Een stabiele correlatie tussen misdadigheid en economische status betekent meer politie gericht op de armere segmenten van de samenleving. Als we de utilitaire doelstellingen van de criminalistiek beschouwen in samenhang met de criminologie, dan krijgen we een drieledige verhouding tussen criminologie, criminalistiek en strafrechtssysteem. De criminalistiek verschaft de harde gegevens waaraan de criminologie betekenis geeft om het strafrechtssysteem beter te laten functioneren.

De criminalistiek verschaft de harde gegevens waaraan de criminologie betekenis geeft om het strafrechtssysteem beter te laten functioneren

Historisch gezien was de criminologie dus geen academische wetenschap, maar een kennisdomein met inherent praktische doelstellingen. Criminologie was die tak van de strafrechtsbedeling die zich professioneel bezighield met het denken over misdaad. In de zin dat de criminologie een geschiedenis heeft die vorm heeft gegeven aan haar gestalte is ze natuurlijk verre van uniek. Wat zeker een bijzondere rol speelt, niet alleen historisch maar ook voor de academicus die vandaag met criminologische vraagstukken bezig is, is het feit dat de criminologie in oorsprong deel uitmaakte van wat uiteindelijk een onderdeel werd van haar eigen onderzoeksdomein, namelijk de strafrechtsbedeling. Aanvankelijk was de criminologische focus exclusief gericht op de misdadigheid en/of de misdadiger. De uitbreiding van het domein van de criminologische kennis (het materiële objectdomein) tot de misdaad en haar duiding en behandeling is het gevolg van een verandering van het criminologische gezichtspunt (de formele objectbenadering). Die verandering in benadering heeft de moderne criminologie volledig te danken niet aan zichzelf, maar aan de criminologische aandacht die besteed werd en wordt in de verscheidene academische wetenschappen. Zo verschijnen die wetenschappen niet primair als hulpwetenschappen van de criminologie maar als zelfstandige vormen van een academische kennis die in een veelheid aan specialisatiedomeinen ook de studie van criminologisch relevante thema’s omvatten.

De criminologische sociologie gaat terug op de klassieke werken van Emile Durkheim en Max Weber

Als we ons bij wijze van voorbeeld beperken tot de studie van de misdaad als sociaal fenomeen, dan heeft de sociologie aan het criminologische denken een bijdrage geleverd die niet alleen invloedrijk was, maar ook onafhankelijk van de verwante takken in de positivistische school. De criminologische sociologie werd niet ontwikkeld op basis van de ideeën van positivistische criminologen, maar gaat terug op de klassieke werken van Emile Durkheim, Max Weber en andere grondleggers van de sociologie. Vanuit de sociologie als academische wetenschap werden criminologische vraagstukken voor het eerst behandeld in termen van culturele en structurele oorzaken van de misdaad als sociaal fenomeen. Als kritiek op die oorzakelijkheidsmodellen ontwikkelden zich vervolgens in de tweede helft van de twintigste eeuw sociologische benaderingen die de misdadigheid verklaarden in samenhang met de praktijken van de strafrechtsbedeling en de sociale controle om bepaalde handelingen als crimineel te duiden en te behandelen. Met die nieuwe benadering wordt het strafrechtssysteem zelf dus ook een object van criminologische kennis. Gelijkaardig aan de ontwikkeling van de criminologische kennis in de sociologie hebben zich ontwikkelingen voorgedaan in andere wetenschappen, vooral in de gedrags- en sociale wetenschappen. Daarom was de criminologie, zoals die al bestond binnen de strafrechtsbedeling, in staat om de inzichten van die disciplines in zich op te nemen. De verschillende formele benaderingswijzen in de moderne criminologie (als onderzoeksdomein) ontwikkelden zich dus niet van binnen de criminologie (als kennispraktijk), maar in de verschillende wetenschappen die de criminologie als interdisciplinair domein mee gevormd hebben. In die zin is Lombroso niet de vader van de moderne criminologie.

De Franse filosoof Michel Foucault bemerkte ooit dat het meer dan opmerkelijk was dat de criminologie zelfs geen poging ondernam om zich theoretisch te verantwoorden. De criminologie zou in zijn ogen volledig praktisch gericht zijn om het strafrechtssysteem beter te laten functioneren. Vanuit die optiek is de criminologie überhaupt geen wetenschap, indien we eraan houden dat de wetenschap per definitie onafhankelijk is, maar een component van macht die zich voordoet in de vorm van een kennis. Foucaults beschrijving is zonder twijfel van toepassing op een deel van de criminologie, maar niet op het werk van de academici die zich bezighouden met vragen omtrent misdaad vanuit de wetenschappelijke wereld. Dit bevestigt het bestaan van de criminologie als een academisch onderzoeksdomein dat interdisciplinair is gevormd.

Bekijken we nu een aantal van de meest recente ontwikkelingen, dan heeft er zich een bijzonder fenomeen voorgedaan in de organisatie van de criminologie, vooral aan de universiteiten. Kort gesteld, de universiteit is vandaag minder afhankelijk – vooral financieel – en dat heeft gevolgen. Academische bedrijvigheden die gericht zijn op het vergaren en verspreiden van kennis, ongeacht het onmiddellijke nut hiervan in termen van de economische en politieke orde van de dag, worden op hun best nog getolereerd, maar zeker niet meer aangemoedigd. Voor sommige wetenschappen heeft dit meer gevolgen dan voor andere. Voor de criminologie betekent dit dat zij tegenwoordig opnieuw wordt gedefinieerd in haar rol binnen het strafrechtssysteem. Heel wat criminologen lijken van die situatie ook gretig gebruik te maken. Terwijl de criminologisch geïnteresseerde academici in de verschillende wetenschappen zich verder gemarginaliseerd zien, heeft een nieuwe horde van criminologen zich opgeworpen om de criminologie weer in haar unieke gestalte te bevestigen en publieke relevantie te geven.

Als de huidige criminologie zich onafhankelijk wil opstellen moet zij niet alleen haar hulpwetenschappen afschudden om zichzelf te bevestigen, zij moet zich ook definiëren in termen van een unieke formele benaderingswijze. De nieuwe criminologie kan niet alleen iets zijn wat criminologen bestuderen, maar ook hoe ze dat doen. Tot nu toe is hier voorlopig nog zeer weinig van terechtgekomen. We beleven vooral een terugkeer van een criminologie die zich warmpjes in de strafrechtsbedeling situeert. In dit proces spelen veel factoren mee. Onderzoek dat nuttig wordt geacht voor de staat kan makkelijker op de nodige fondsen rekenen dan onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Criminologen die zichzelf als partner van de politie, de justitie en het gevangeniswezen beschouwen, kunnen zich makkelijker toegang verschaffen tot hun onderzoeksdomein en zullen misschien ook meer respect afdwingen in de ogen van hun relevante publiek. Dan zijn er natuurlijk de gebruikelijke veranderingen en momenten over het verloop van het maatschappelijke bestaan van de criminologie. In België zal er van een criminologie zonder Dutroux voorlopig wel geen sprake kunnen zijn.

Peter Becker en Richard F. Wetzell (ed.), Criminal and Their Scientists: The History of Criminology in International Perspective (Cambridge: Cambridge University Press 2006).

Mathieu Deflem is als socioloog verbonden aan de University of South Carolina.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen