Deel dit artikel

in in another world: among europe’s dying villages brengt tom pow leeglopende dorpen in de periferie van europa in kaart. het boek is een zoektocht naar de essentie van wat in deze dorpen verloren gaat, de identiteit van deze dorpen en de emotionele binding die de dorpsbewoners met hun dorp hebben. pow concentreert zich vooral op het verlies. maar de leegloop van sommige dorpen mag niet los worden gezien van ontwikkelingen en veranderingen binnen een ruimere regio.

Het stervende dorp

Frans Thissen

Over het dorp wordt regelmatig gesproken alsof het een organisme is. Zo kom je verhalen tegen over levende dorpen, slapende dorpen en stervende dorpen. Het boek van Tom Pow, In Another World: Among Europe’s Dying Villages gaat over de laatste categorie. Pow doceert ‘creative writing’ aan Lancaster University en is schrijver van gedichten, kinderboeken, reisboeken en hoorspelen. In In Another World benadert hij het stervende dorp vanuit de periferie, de randen van Europa. Hij bekijkt de situatie in deze dorpen vanuit het standpunt van de laatste bewoner(s) en doet dat met een veelkleurig instrumentarium. Naast het boek, dat bestaat uit verhalen, gedichten en foto’s vanuit de verschillende uithoeken van Europa, is er ook de website dyingvillages.com. Ook hier presenteert Pow een collage van teksten en beelden, maar ook van alledaagse geluiden, muziek en interviews. Ongetwijfeld had hij ook graag geuren toegevoegd.

Het boek is geen wetenschappelijke studie of systematisch vertoog, het is eerder een getuigenis. Het geeft geen inzicht in de achtergronden van de ‘stervende dorpen’ in Europa, maar wil vooral respect tonen voor het collectieve geheugen van dorpen ‘met een verhaal’ die dreigen te verdwijnen. Pow wil nog zoveel mogelijk elementen uit dat collectieve geheugen ‘vlak voor het einde’ vastleggen. Inspiratie voor dit thema vond hij in zijn eigen ervaringen in Schotland, waar dorpen ook langzaam ontvolken. Hierin schuilt natuurlijk ook een element van nostalgie. De schrijver grijpt regelmatig terug naar zijn eigen jeugdherinneringen, die niet alleen bestaan uit verhalen maar ook uit geluiden, geuren en primaire ervaringen van stilte, duisternis en kou. Hij wil terugkijken en aandacht vragen voor wat oud, gebruikt en afgedragen is. Zowel het boek als de website worden gevoed door een geromantiseerd verlangen naar een samenlevingstype dat nog ‘Gemeinschaftlich’ is en functioneert als een ‘community’. Pow is zich daar overigens van bewust: ‘Something in the dying village has stirred up in me a nostalgia for a rooted sense of community and fellow-feeling.’

In Another World is gecomponeerd in drie bedrijven waarin de situatie in de ‘stervende dorpen’ van Noord-Spanje, het Franse Centraal Massief en het Russische platteland het belangrijkste decor vormt. Maar in elk van de drie bedrijven komen ook andere delen van het Europese platteland met ontvolking aan bod, zoals Ierland, Griekenland, Italië en Schotland. Het feitelijke vertrekpunt voor het boek is het aflopen van de demografische transitie waar heel Europa in de eerste helft van deze eeuw mee te maken heeft. Na een aanvankelijke daling van het sterftecijfer en een later optredende daling van het geboortecijfer is de Europese bevolking in de twintigste eeuw sterk gegroeid. Maar nu een nieuw evenwicht tussen sterfte- en geboortecijfers op een lager niveau ontstaat, brengt dit een vergrijzingsgolf met zich mee, door het ouder worden van de generaties uit de groeiperiode en een daarmee samenhangende ontgroening. De huidige ontwikkeling van sterfte- en geboortecijfers in Europa leidt uiteindelijk tot een bevolkingsdaling. In de wetenschappelijke literatuur bestaat consensus dat die ontwikkeling zich eerder in grensgebieden zal voordoen, en dan vooral in kleine dorpen. Bovendien is in heel Europa sprake van een nieuwe fase van verstedelijking, waarbij jonge mensen naar de stad trekken en daar ook langer blijven wonen. Dat die ontwikkelingen grote gevolgen zullen hebben voor de afgelegen dorpen in Europa is duidelijk.

In heel Europa is er een nieuwe fase van verstedelijking, waarbij jonge mensen naar de stad trekken en daar ook langer blijven wonen

Pow dramatiseert de huidige demografische transitie echter door over ‘stervende dorpen’ te spreken en terloops te verwijzen naar de periode van de Zwarte Dood in de middeleeuwen, waarbij volgens zijn zeggen twee derde van de Europese bevolking omkwam. Ook legt hij een relatie met die andere belangrijke ontwikkeling op het Europese platteland: de herstructurering van de landbouw. Stijgende productiviteit, afnemende werkgelegenheid en continue schaalvergroting veranderden de positie van de landbouw ingrijpend. Geert Mak beschreef die ontwikkeling in Hoe God verdween uit Jorwerd als de ‘Grote Neergang’ en het verdwijnen van een boerencultuur. Verdwijnen, verliezen, afsterven: het zijn de woorden die worden gebruikt om het veranderingsproces op het Europese platteland te duiden vanuit het standpunt van de betrokkenen, namelijk de boeren en de dorpsbewoners. Voor Pow is het project in feite een zoektocht naar de essentie van wat in deze dorpen verloren gaat. En dan gaat het hem niet alleen om het materiële: het vervallen huis, de begroeiing door het dak, de gaten in de weg, de afgebladderde wegwijzer naar alleen maar dat ene dorp. Het gaat hem vooral om de ideeënwereld van de (laatste) bewoners en de betekenissen die ze aan het dorp geven als plek die teloorgaat. Daarbij spelen taal en de manier waarop woorden inhoud krijgen een centrale rol. Het is vooral hier dat hij de diepte opzoekt.

Deze zomer trok ik te voet over de Camino Francés van Zuid-Frankrijk naar Santiago de Compostela en doorkruiste ook het gebied dat Pow in het eerste deel van zijn boek beschrijft. Daarin grossiert Pow in mogelijke achtergronden van de stagnerende ontwikkeling van een groot aantal dorpen in dit deel van Spanje: het verlies van werkgelegenheid in landbouw en lokale industrie en diensten, het niveau van de leraren op de dorpsschool, het sluiten van scholen, het opkomende toerisme, de vergrijzing, de sociale tegenstellingen onder de dorpsbewoners. Het zijn allemaal relevante hypothesen gevoed door het maatschappelijke debat over de stagnerende ontwikkeling van deze dorpen, maar zonder reflectie op het waarheidsgehalte ervan. Met deze aanpak heeft Pow vooral te weinig oog voor het feit dat de ontwikkelingen in dorpen met stagnatie moeilijk los kunnen worden gezien van de ontwikkelingen binnen een ruimere regio. Naast een dorp als het vrijwel verlaten Foncebadón zijn er ook nabijgelegen steden, zoals Ponferrada, en zelfs dorpen met een nieuwe dynamiek, zoals Molinaseca. De bindingen van bewoners zijn in onze mobiele samenleving immers uitgewaaierd en bevinden zich niet alleen meer op het niveau van het dorp. Dat geldt vooral voor de relaties die dorpsbewoners onderhouden, economisch (werk), functioneel (voorzieningen) en sociaal (familie en vrienden). Een verhaal over het dorp als een ‘wereld op zichzelf’ is te veel losgeweekt van de ruimere context waarin de meeste dorpsbewoners leven, en is alleen daarom al onvolledig. De ontwikkeling van dorpen is deels te verklaren uit economische en demografische ontwikkelingen op regionaal niveau, terwijl het op lokaal niveau steeds vaker gaat om de kwaliteit van de woonfunctie, de kwaliteit van woningen en de directe woonomgeving.

Traditionele dorpsbinding die samenhangt met geworteldheid – geboren en getogen zijn in een dorp waar ook vaak voorgaande generaties hebben gewoond – is in onze moderne samenleving op zijn retour

De belangrijkste bijdrage die Pow levert aan de kennisvorming over de ontwikkeling van kleine afgelegen dorpen in Europa zijn de door de tekst heen verspreide opmerkingen over de identiteit van dorpen en de emotionele binding van dorpsbewoners met hun dorp. Dorpen in Europa hebben onmiskenbaar te maken met een ingrijpende verandering van identiteit. Maar Pow koestert het verlies en levert daarmee weinig perspectief. Naar mijn mening zou de idee van verlies moeten worden omgebogen tot een open houding ten aanzien van verandering. Door te spreken van ‘sterven’ wordt het bestaan van een perspectief in feite ontkend. Pow levert ook een ruime inkleuring van allerlei vormen van emotionele dorpsbinding, zoals die op het Europese platteland nog steeds voorkomen. Al ruim een halve eeuw zijn vele beoefenaars van de sociale wetenschappen ervan overtuigd dat traditionele dorpsbinding die samenhangt met geworteldheid – geboren en getogen zijn in een dorp waar ook vaak voorgaande generaties hebben gewoond – in onze moderne samenleving op zijn retour is. Die zou worden vervangen door lokaal bewustzijn of dorpstrots, een emotionele binding met de woonplaats die voortvloeit uit de keuze voor een woning en daarbij behorend woondomein binnen een ruimere regionale woningmarkt. In dorpenonderzoek, ook in Nederland en Vlaanderen, moeten we echter regelmatig concluderen dat traditionele dorpsbinding zich in veel kleine afgelegen dorpen hardnekkig handhaaft, en dat lokaal bewustzijn niet in alle dorpen even makkelijk tot ontwikkeling komt.

Grensgebieden zijn vaak minder sterk geïntegreerd in de eigen natiestaat, en tegelijkertijd is er vaak ook een gebrekkige grensoverschrijdende integratie

Stagnatie in kleine dorpen komt ook in de grensgebieden van Nederland en Vlaanderen voor, eveneens verbonden met de algemene demografische transitie en een nieuwe fase van verstedelijking. Het is ook allereerst in grensgebieden dat de woonfunctie krimpt. Grensgebieden hebben, ondanks de integratie binnen Europa, meer te maken met een gebrekkige integratie: zij zijn vaak minder sterk geïntegreerd in de eigen natiestaat en tegelijkertijd is er vaak ook een gebrekkige grensoverschrijdende integratie. Nederland en België vertonen overigens nog aanzienlijke verschillen. Het aflopen van de demografische transitie doet zich in België aanzienlijk later voor. In demografische prognoses zou de Belgische bevolking nog tot 2060 doorgroeien tot ongeveer 12,5 miljoen inwoners, in Nederland bereikt de bevolking al rond 2035 met ongeveer 17,5 miljoen inwoners haar maximum. Ook kent België vanuit het verleden veel culturele en institutionele voorwaarden voor een sterke oriëntatie op dorpse woonmilieus en voor geworteldheid in de geboortestreek. Zo wordt het Vlaamse ‘woonmodel’ sinds de industriële revolutie gekenmerkt door antistedelijkheid, een pendelcultuur, het stimuleren van eigen woningbezit en een sterke voorkeur voor alleenstaande, in eigen beheer gebouwde woningen.

De positie van kleine, relatief afgelegen dorpen is in Nederland recent uitvoerig beschreven door het Sociaal en Cultureel Planbureau, in een vijfde publicatie binnen het omvangrijke project de Sociale Staat van het Platteland. In deze dorpen wonen bijna 2 miljoen Nederlanders. Het zijn vooral de bewoners van de kleine relatief afgelegen dorpen in krimpgebieden, vaak nabij de landsgrenzen, die potentieel het meest kwetsbaar zijn. Hier is vaker sprake van werkloosheid, armoede, sociale uitsluiting en lokaal functieverlies. Daar staat tegenover dat er een beter sociaal klimaat zou bestaan, met meer vrijwilligers en meer inzet voor lokale belangen. In de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog werd op het Nederlandse platteland gevreesd dat kleine afgelegen dorpen zouden wegkwijnen onder invloed van de structuurveranderingen in de plattelandseconomie en de schaal van het leven. Die vrees bleek uiteindelijk ongegrond. Maar dat moet wel worden gezien in het perspectief van de sterke groei van de Nederlandse bevolking, de sterke toename van de automobiliteit en de stijging van het welvaartspeil. Bovendien was er lange tijd een omvangrijk woningtekort in de grote steden, dat tot de komst van de groeikernen (planmatige, grote woonwijken in regionale centra op korte afstand van de grote steden) in de dorpen werd opgelost. Voor de komende decennia zijn er heel andere voorwaarden, en vormt de vergrijzing vooral voor het platteland een grote uitdaging. De ontwikkeling van kleine afgelegen dorpen zal sterk afhangen van regionaal economische en regionaal demografische ontwikkelingen, maar zal binnen de eigen streek vooral worden beïnvloed door de woonkwaliteit van het individuele dorp en het vermogen van de dorpsbewoners om met verandering om te gaan.

De ontwikkeling van kleine afgelegen dorpen zal vooral worden beïnvloed door de woonkwaliteit en het vermogen van de dorpsbewoners om met verandering om te gaan

Ook in Vlaanderen heeft een deel van de kleine afgelegen dorpen met stagnatie te maken. Die stagnatie blijkt hardnekkiger in grensgebieden, zoals langs de staatsgrens van Vlaanderen met Frankrijk en de taalgrens met Wallonië. In de West-Vlaamse Westhoek bijvoorbeeld peilde een recent onderzoek bij jong volwassen dorpsbewoners naar de vraag hoe men de leefomgeving van het eigen dorp beoordeelt, en welke bijdrage men zelf levert aan de kwaliteit van de leefomgeving van het dorp. De analyse naar de achtergronden van de ervaren leefbaarheid en de bijdrage van de bewoners aan de sociale vitaliteit van het dorp was vooral gericht op twee zaken: de betekenis van de nabije grens en de rol van de emotionele binding met het dorp. Een opvallende bevinding is dat ook langs de grens met Frankrijk – een grens die in 2013 driehonderd jaar bestond – sprake is van een sterk grenseffect. De Europese eenwording heeft weliswaar economisch en functioneel geleid tot opener grenzen, in sociaal en cultureel opzicht lijkt deze grens de afgelopen halve eeuw eerder verhard. Bijna zestig procent van de bewoners van de dorpen in het grensgebied gaf aan dat ze geen familie of vrienden in Frankrijk of Wallonië hadden. Bijna een kwart gaf aan nooit of minder dan eenmaal per jaar de grens met Frankrijk of de taalgrens te overschrijden. Hoewel het hier gaat om relatief jonge en mobiele bewoners die heel dicht bij de grens wonen, mijdt een deel van hen de overschrijding van de grens met Frankrijk omdat men zich er onzeker, soms zelfs onveilig voelt. Ook zijn er, zelfs onder deze jonge groep bewoners, duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van een oriëntatie op het dorp als een ‘wereld op zichzelf’. Op basis daarvan worden structuurveranderingen in de economie en in de voorzieningen door hen primair als verlies ervaren. De traditionele dorpsbinding van deze bewoners levert weliswaar een belangrijke bijdrage aan een positief oordeel over het eigen dorp, maar voor een eigen bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving, vooral een open houding ten opzichte van verandering, blijkt lokaal bewustzijn belangrijker.

In het gebied blijken twee sociaal en geografisch van elkaar gescheiden milieus voor te komen die wel regelmatig de nabije grenzen overschrijden. Er bestaat nog steeds een traditioneel milieu dat gebaseerd is op grensoverschrijdende huwelijkse relaties, werkrelaties aan beide zijden van de grens en het gebruik van voorzieningen in nabije marktstadjes in Frankrijk, zoals Belle. Daarnaast zijn er ook jonge gezinshuishoudens met een meer kosmopolitische woongeschiedenis en op grote steden gerichte dagelijkse routines. Zij combineren de oriëntatie op een kleinschalig, rustig en veilig dorps woonmilieu in de Westhoek met een keuze voor een plattelandsgebied met open grenzen, van waaruit steden als Rijsel goed bereikbaar zijn. Het oude grensmilieu levert overigens, zeker in de Westhoek, een rijkdom aan verhalen op die kan worden gebruikt om het lokaal bewustzijn in de dorpen te versterken. Romans als Godenslaap van Erwin Mortier (2008), Het West-Vlaams versierhandboek van Thomas Blondeau (2013) en Woesten van Kris van Steenberge (2013) tonen dat stagnatie ook de voorwaarden kan scheppen voor een nieuw begin. De vraag waar ik mee blijf zitten is of Tom Pow met zijn project ook een perspectiefvolle bijdrage heeft geleverd aan het onvermijdelijke veranderingsproces waarmee dorpsbewoners in de grensgebieden van Europa te maken hebben.

Tom Pow, In Another World: Among Europe’s Dying Villages. (Edinburgh: Polygon, 2012).

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen