Deel dit artikel

het bruto binnenlands product is een maat voor de totale economische activiteit van een land, en werd lang ook beschouwd als een maat voor sociale welvaart. de laatste jaren werden echter een aantal tekortkomingen van het bbp duidelijk. zo houdt het geen rekening met de niet-materiële aspecten van het leven en met de inkomensverdeling, en blijft het ook blind voor duurzame ontwikkeling. een alternatieve maatstaf om sociale welvaart te meten is dringend nodig.

Het Bruto Binnenlands Product voorbij

Koen Decancq

Het Bruto Binnenlands Product (BBP) ligt onder vuur. In 2008 bracht de toenmalige Franse president Nicolas Sarkozy een twintigtal gerenommeerde wetenschappers samen om de beperkingen van het BBP als de maat van menselijke vooruitgang op te lijsten en om alternatieven voor te stellen. Deze commissie, voorgezeten door Nobelprijswinnaars in de economie Joseph Stiglitz en Amartya Sen, kende navolging in verschillende andere landen zoals Duitsland, Italië, Australië, Zuid-Korea, Canada en de Verenigde Staten. In het Verenigd Koninkrijk organiseerde de conservatieve eerste minister David Cameron in 2011 een grootschalige enquête naar het geluk en de levenstevredenheid van de Britten, om zijn beleid beter te kunnen afstemmen op wat hen gelukkig maakt. Cameron pleit er dan ook voor om het BBP te vervangen door ‘Gross National Happiness’, in navolging van het land Bhutan in het Himalayagebergte. De Verenigde Naties publiceren al meer dan twee decennia jaarlijks hun Human Development Index als alternatief voor het BBP. Ook in eigen land organiseerde de Parlementaire Werkgroep ‘Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk’ in november 2012 een symposium over de beperkingen van het BBP en de mogelijke alternatieven. Deze wereldwijde zoektocht naar alternatieven suggereert dat er iets grondig mis is met het BBP. Is dat zo? En zo ja, zijn er werkbare alternatieven?

Het BBP is een maat voor de totale economische activiteit van een land. Om het BBP te meten zijn er drie verschillende, maar theoretisch equivalente, benaderingen. Volgens de productiebenadering is het BBP gelijk aan de marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in een land. Finale goederen kunnen zonder verdere verwerking gebruikt worden als consumptie- of kapitaalgoederen. Tegelijkertijd is het BBP ook gelijk aan de som van alle inkomens van de personen die wonen in een land. Dit is de inkomensbenadering. Ten slotte, volgens de uitgavenbenadering, omvat het BBP alle uitgaven die gedaan worden door personen in een land. Een degelijke maat voor de totale economische activiteit is een nuttig instrument, dat bijvoorbeeld een belangrijke rol speelt in macro-economische prognoses.

De informatie die nodig is om het BBP te berekenen, wordt samengevat in de zogenaamde nationale rekeningen van een land. Om internationale vergelijkbaarheid te garanderen worden deze nationale rekeningen opgesteld volgens strikte regels. De theoretische equivalentie tussen de drie benaderingen laat toe om de berekening van het BBP dubbel en zelfs tripel te controleren. Het bijhouden van betrouwbare nationale rekeningen is echter geen sinecure en vraagt om een goed geolied statistisch apparaat. In België worden de nationale rekeningen bijgehouden door het ‘Instituut voor de Nationale Rekeningen’, in samenwerking met het statistische instituut ADSEI, de Nationale Bank en het Federaal Planbureau.

Het is allicht geen verrassing dat een dergelijk goed werkend statistisch apparaat afwezig is in vele ontwikkelingslanden. In zijn recente boek Poor Numbers geeft de economische historicus Morten Jerven (2013) een ontluisterende rondleiding achter de schermen van de statistische diensten in Sub-Saharaans Afrika. Aangezien de noodzakelijke informatie niet voorhanden is, zijn veel statistische indicatoren zoals het BBP in Sub-Saharaans Afrika noodgedwongen gebaseerd op ramingen en ruwe schattingen (zogenaamde ‘guesstimates’). Volgens Jerven bedraagt de foutenmarge op de groei van het BBP in ontwikkelingslanden op zijn minst drie procent. Dat wil zeggen dat een land met een gerapporteerde groei van drie procent evengoed kan groeien met zes procent of helemaal niet.

Naast de omvangrijke meetproblemen in ontwikkelingslanden heeft het BBP als maat van economische activiteit nog enkele andere structurele problemen. Het BBP omvat alleen markttransacties. Ogenschijnlijk futiele details over de manier waarop een transactie tot stand komt, krijgen zo een belangrijke impact op het BBP. De Engelse econoom Arthur C. Pigou illustreerde dit fenomeen al in 1920 met het voorbeeld dat, wanneer een man trouwt met zijn kokkin, het klaarmaken van eten plots geen markttransactie meer is en dus buiten het BBP valt. Zo vallen ook de ondergrondse zwarte economie en de ruilhandel buiten het BBP. Aangezien finale goederen gewaardeerd worden aan de hand van hun marktwaarde, blijven ook kwaliteitsverbeteringen onder de radar van het BBP. Computers worden elke dag krachtiger, lichter, mooier en goedkoper, maar hun waardering in het BBP houdt enkel rekening met de dalende prijs. Dit leidt ongetwijfeld tot een belangrijke onderschatting van de daadwerkelijke economische groei.

In 1934 waarschuwde Simon Kuznets, Nobelprijswinnaar economie en één van de grondleggers van het BBP, de leden van het Amerikaanse congres dat ‘the welfare of a nation can scarcely be inferred from a measurement of the national income’. Er zijn inderdaad een aantal bijkomende tekortkomingen aan het BBP, of het nationale inkomen, die het ongeschikt maken als maat van sociale welvaart.

Een maat van sociale welvaart die alleen naar goederen en diensten kijkt die op de markt beschikbaar zijn, focust zich zo uitsluitend op één (materieel) aspect van het leven

Het kiezen van een bepaalde maat van sociale welvaart is een ethische keuze, die een normatief standpunt weerspiegelt over hoe de maatschappij er ideaal zou moeten uitzien. Anders dan beschrijvende stellingen over hoe de maatschappij er daadwerkelijk uitziet, zijn er a priori geen juiste of foute normatieve stellingen. Ik geef hier kort drie tekortkomingen van het BBP weer, die op ruime bijval kunnen rekenen in het hedendaags normatieve debat over het meten van sociale welvaart.
Ten eerste omvat sociale welvaart meer dan enkel de marktwaarde van de finale goederen en diensten. Verschillende essentiële aspecten van het ‘goede leven’, zoals een goede gezondheid, degelijk onderwijs, sociale interacties en een gezonde leefomgeving, zijn niet verkrijgbaar op de markt, hebben dus geen marktwaarde en worden niet opgenomen in het BBP. Een maat van sociale welvaart die alleen naar goederen en diensten kijkt die op de markt beschikbaar zijn, zoals het BBP, focust zich zo uitsluitend op één (materieel) aspect van het leven. Een overheid die een maximale groei van het BBP als beleidsdoelstelling kiest, roeit daarmee ook lijnrecht in tegen de stroom aan studies over menselijk geluk en levenstevredenheid die recent gepubliceerd worden. Deze studies tonen immers aan dat mensen groot belang hechten aan de niet-materiële aspecten van het leven, zoals hun gezondheid, familiale situatie en werktevredenheid.

Ten tweede houdt een maat van de totale economische activiteit zoals het BBP geen rekening met de inkomensverdeling. Of een kleine groep van rijken alle inkomens verwerft en niets meer overlaat voor de rest, of er een meer gelijke inkomensverdeling tot stand komt, maakt niets uit voor de berekening van het BBP. Het BBP is immers gelijk aan de som van alle inkomens. Vanuit het oogpunt van sociale welvaart is er allicht wel een verschil tussen beide inkomensverdelingen. In zijn rechtvaardigheidstheorie spreekt de politieke filosoof John Rawls slechts over sociale vooruitgang wanneer de levensomstandigheden van de armsten erop vooruitgaan. Een minder extreme variant is populair in de welvaartseconomie, waar een correctie wordt toegepast op het BBP die afhangt van de inkomensongelijkheid. Hoe groter de ongelijkheid, hoe groter de correctie is. Zo is de sociale welvaart groter in een land met een meer gelijke verdeling ceteris paribus. Het bekende werk The Spirit Level (2009) van Richard Wilkinson en Kate Pickett toont bovendien aan dat gelijkere landen ook gezondere landen zijn, wanneer gekeken wordt naar verschillende indicatoren van maatschappelijke gezondheid, zoals vertrouwen, aantal zelfdodingen of criminaliteit.

Ten slotte blijft het BBP blind voor belangrijke aspecten van duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling werd door de Brundtland commissie van de Verenigde Naties in 1987 gedefinieerd als ‘ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen’. Een land dat veel produceert, maar daarvoor een vervuilende technologie gebruikt die de sociale welvaart van de toekomstige generaties in gevaar brengt, is niet duurzaam, maar heeft wel een hoog BBP. Een beleidsmaker die het huidige BBP maximeert, zal dus ook zo veel mogelijk en zo snel mogelijk produceren met de aanwezige natuurlijke rijkdommen. Dit lijkt een kortzichtige strategie, waarvoor de toekomstige generaties allicht de rekening gepresenteerd zullen krijgen.

Een beleidsmaker die de groei van het BBP als kompas voor sociale vooruitgang neemt, loopt het risico op een systematische en rationele manier grote vergissingen te maken

Deze drie argumenten tonen aan dat een beleidsmaker die de groei van het BBP als kompas voor sociale vooruitgang neemt, het risico loopt op een systematische en rationele manier grote vergissingen te maken. Hij zal immers focussen op slechts één (materieel) deelaspect van sociale welvaart, hij zal daarbij de verdeling van de welvaart in de huidige generatie verwaarlozen en de welvaart van de toekomstige generaties in gevaar brengen. Dit is niet wenselijk. Daarom moeten we op zoek naar een nieuw en beter afgesteld kompas. We bekijken hier drie alternatieven voor het BBP als maat voor sociale welvaart, waaronder ook enkele van de recente voorstellen die ik kort vermeldde bij het begin van dit essay.

Een eerste alternatief voor het BBP is te kijken naar alle mogelijkheden of ‘capabilities’ die de bewoners van een land hebben. De econoom-filosoof Amartya Sen introduceerde de ‘capability-benadering’ in het begin van de jaren 1980. Later werd de benadering verder uitgewerkt door verschillende onderzoekers, zoals de filosofe Martha Nussbaum. Kort gesteld wordt vooruitgang gedefinieerd als het vergroten van de mogelijkheden die mensen hebben om een bloeiend leven te leiden. De niet-materiële aspecten van het ‘goede leven’, zoals gezondheid en scholing, die stiefmoederlijk behandeld werden door het BBP, krijgen zo een centrale plaats. In de capability- benadering wordt sociale welvaart omschreven door een multidimensionele lijst van mogelijkheden. De uitdaging bestaat erin om dergelijke lijsten van mogelijkheden met elkaar te vergelijken. Het ene land is misschien gezonder, maar armer, terwijl het andere net ongezonder, maar rijker is. Welk land heeft de hoogste sociale welvaart? Een welvaartsindex, zoals de Human Development Index (HDI) van de Verenigde Naties, kan soelaas brengen. Het geeft aan elke multidimensionele lijst van mogelijkheden een numerieke waarde zodat ze gemakkelijk vergeleken kunnen worden. Bij nader toezien blijken dergelijke welvaartsindices echter vaak redelijk rudimentaire gemiddelden te zijn met arbitraire (gelijke) gewichten voor elk aspect van welvaart. Deze benadering lijkt ver af te staan van de visie van de betrokkenen zelf over het ‘goede leven’ en is dus overdreven objectief.

In de capability-benadering wordt vooruitgang gedefinieerd als het vergroten van de mogelijkheden die mensen hebben om een bloeiend leven te leiden

Een ander alternatief bestaat erin te kijken naar subjectieve informatie over welvaart zoals de betrokkenen ze zelf ervaren. Daarvoor volstaat een eenvoudige vraag in een enquête: ‘Alles bij elkaar genomen, hoe gelukkig bent u?’ In 2012 bijvoorbeeld antwoordden de Belgen gemiddeld 7.6 op een schaal tussen 1 en 10 op een dergelijke vraag in de European Quality of Life Survey. Daarmee scoren we boven het Europese gemiddelde, maar bijna een punt lager dan de Europese koploper Denemarken. Zoals eerder aangegeven pleiten de Britse eerste minister Cameron en vele medestanders om naar een dergelijke eenvoudige gelukscore (het zogenaamde ‘Gross National Happiness’) te kijken, eerder dan naar het BBP. Daarmee lijken we terug te keren naar de utilitaire beleidsdoelstelling ‘maximaal geluk voor het maximale aantal mensen’, voorgesteld door de Engelse filosoof Jeremy Bentham in de achttiende eeuw. Het probleem met gelukscores is echter dat ze te subjectief zijn. Recent onderzoek over gelukservaringen documenteert immers dat mensen beschikken over een fenomenaal aanpassingsvermogen. Mensen passen zich aan wanneer hun objectieve omstandigheden structureel verbeteren of verslechteren, zodat hun gelukscore relatief stabiel blijft. Dit wil natuurlijk niet zeggen dan mensen niet liever in objectief betere omstandigheden leven wanneer ze de keuze krijgen. De Amerikaanse onderzoeker Richard Easterlin illustreerde dit menselijke aanpassingsvermogen reeds in 1974 door de stijgende tijdreeks voor het Amerikaanse BBP te vergelijken met de vlakke tijdreeks voor levenstevredenheid in dezelfde periode. Hieruit concluderen dat alle economische en andere vooruitgang zinloos is, lijkt echter een brug te ver.

Een goede maat voor sociale welvaart houdt daarom het midden tussen de objectieve benadering van de multidimensionele welvaartsindices zoals de HDI en de subjectieve gelukscores. In hun recente boek Beyond GDP: Measuring Welfare and Assessing Sustainability stellen de Franse economen Marc Fleurbaey and Didier Blanchet (2013) een dergelijke maat van sociale welvaart voor, het zogenaamde ‘equivalente inkomen’. Deze maat kijkt naar de objectieve levenssituatie van de inwoners van een land, maar gebruikt hun eigen visie over het ‘goede leven’ om te bepalen hoever ze verwijderd zijn van een ideale referentiesituatie (met perfecte gezondheid, volledige tewerkstelling, en degelijk onderwijs voor iedereen). Het recente onderzoek naar de determinanten van geluk en levenstevredenheid kan een belangrijke rol spelen in het achterhalen van het relatieve belang dat de betrokkenen zelf geven aan de verschillende aspecten van het ‘goede leven’. Als deze methode toepast wordt op de rangschikking van Europese landen tijdens de recente financiële crisis, blijkt bijvoorbeeld dat ze substantieel verschilt van de rangschikking volgens het BBP. Zo is de sociale achteruitgang in landen zoals Spanje en Griekenland tijdens de financiële crisis nog veel dramatischer wanneer niet-materiële aspecten van het leven in de analyse betrokken worden.

Het BBP is een nuttige, maar onvolmaakte maat van totale economische activiteit. Economische activiteit en sociale welvaart gaan vaak, maar niet altijd, hand in hand. Het lijkt me daarom geen goed idee om het BBP te interpreteren als maat van sociale welvaart. De zoektocht naar een aantrekkelijke maat voor sociale welvaart, voorbij het BBP, blijft daarom een belangrijke maatschappelijke uitdaging voor de huidige en toekomstige generaties.

Marc Fleurbaey en Didier Blanchet, Beyond GDP. Measuring Welfare and Assessing Sustainability. (Oxford: Oxford University Press, 2013).
Morten Jerven, Poor Numbers: How We Are Misled by African Development Statistics and What to Do about It. (Ithaca: Cornell University Press, 2013).
Richard Wilkinson en Kate Pickett, The Spirit Level: why more equal Societies almost always do better. (Londen: Allen Lane, 2009).

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen