dankzij de ontwikkeling van een draagbare bat-detector en minuscule radiozendertjes konden onderzoekers de afgelopen twintig jaar een grote vooruitgang boeken in het onderzoek naar vleermuizen. deze geheimzinnige griezelbeesten hebben daardoor misschien iets van hun aantrekkelijkheid verloren, maar ze blijven boeien door hun enorme soortenrijkdom en ingenieuze manieren om te overleven.
De ecologie van de vleermuis
Behalve naar fysiologische aspecten ging er heel wat aandacht naar andere aspecten die met dit verschijnsel samenhingen. In het zog van het vogelringonderzoek werden vleermuizen geringd om na te gaan hoe vaak ze tijdens de winter ontwaken, of ze verhuizen, enzovoort. Gewapend met grote, walmende petroleumlampen trokken vleermuisonderzoekers ijverig op zoek naar vleermuizen in winterslaap. De diertjes werden van hun slaapplaats geplukt, uitvoerig gewogen en opgemeten, zoals dat in de ware wetenschap gebruikelijk is, en daarna van een metalen ringetje voorzien. Droevig is dat uit dit onderzoek bleek dat de vleermuizen sterk in aantal achteruitgingen, voornamelijk door de drastische veranderingen in de landbouw en het landgebruik, maar ten dele ook door de verstoring die het onderzoek zelf veroorzaakte — curiosity killed the bat.
Ondertussen weten we dat zelfs een telling van de vleermuizen tijdens hun winterslaap, zonder enige manipulatie van de dieren, voor sommige soorten een stresssituatie creëert die leidt tot extra energieverbruik en vermindering van de vetvoorraad. Dit heeft er niet toe geleid dat het vleermuisonderzoek stilviel; integendeel: het feit dat het in grote delen van de wereld om bedreigde dieren ging, was blijkbaar een extra stimulans. Het onderzoek richtte zich ook op de andere momenten in het leven van de vleermuizen en door de voortschrijdende techniek werd het mogelijk om verder in te gaan op de nachtelijke activiteiten van deze diergroep. Om een idee te krijgen van de vooruitgang in dit onderzoek is het bijzonder interessant om het recent verschenen boek Bat Ecology van Thomas Kunz en Brock Fenton te lezen en vooral om het te vergelijken met de vroegere publicatie met nagenoeg dezelfde titel Ecology of Bats van diezelfde Kunz uit 1982. Dit boek werd immers lange tijd aanzien als één van dé referenties in de wereld van onderzoeken op dit terrein.
Vleermuizen hebben een complexe levenswijze en de diversiteit binnen deze diergroep is enorm groot. Er komen over de ganse wereld zo’n 1 100 soorten voor, waardoor de vleermuizen na de knaagdieren de tweede grootste groep zijn van de zoogdieren. Recente ontdekkingen in Europa van verschillende ‘nieuwe soorten’ tonen aan dat dit waarschijnlijk nog een sterke onderschatting is van het werkelijke aantal. De 1 100 soorten verschillen bovendien onderling sterk in lichaamsgrootte, lichaamsbouw, voedselkeuze, jachtgedrag, vliegstijl, keuze van verblijfplaatsen, winterslaap, migratie, sociaal gedrag en voortplanting. Door deze grote ecologische variatie zijn de vleermuizen een ongemeen boeiende diergroep, maar dit maakt het ook bijna onmogelijk om al deze aspecten uitvoerig te bestuderen.
Door de grote ecologische variatie zijn vleermuizen een ongemeen boeiende diergroep
De verschillen tussen de soorten kunnen ook bijzonder klein zijn, wat verklaart waarom er ook in Europa nog steeds nieuwe soorten worden ontdekt. De soort die hierbij het meeste stof deed opwaaien, is ongetwijfeld de kleine dwergvleermuis, de pipistrellus pygmaeus. Aanvankelijk werd dit dier als een gewone dwergvleermuis aanzien, de meest algemene vleermuissoort in Europa. De ontdekking van de kleine dwergvleermuis is een mooie illustratie van de rol van het toeval in dit type onderzoek, maar toont ook hoe het gebruik van elektronica het vleermuisonderzoek heeft beïnvloed. In het midden van de jaren tachtig werden bat-detectors, toestellen die de ultrasone geluiden van vleermuizen omzetten in hoorbare geluiden, draagbaar en betaalbaar en dat veroorzaakte een echte toename in het onderzoek naar foerageergedrag en habitatkeuze.
Omdat elke vleermuissoort roept op een manier die samenhangt met zijn morfologie en de gebruikte jachttechniek, zijn de verschillen in het geluid dusdanig dat ze kunnen worden gebruikt voor soortdeterminatie. Omdat het geluid ook afhangt van terreinkenmerken, en dan vooral de openheid van het landschap, is er binnen een soort behoorlijk wat variatie in dat geluid. Daardoor duurde het enige tijd voor men besefte dat het geluid van wat men toen nog aanzag voor één soort, de dwergvleermuizen, niet altijd hetzelfde was. Men bleek twee verschillende piekfrequenties te kunnen onderscheiden, namelijk 45 en 55 kHz. Dit deed het vermoeden rijzen dat het misschien wel eens over twee soorten zou kunnen gaan en dat werd later door DNA-onderzoek bevestigd. We zijn intussen al enkele jaren verder en voorlopig zijn er naast het verschil in geluid nog altijd weinig of geen bruikbare kenmerken voor determinatie van de twee soorten, met uitzondering van de kleur van de penis, wat uiteraard een weinig bruikbaar kenmerk is bij de vrouwtjes.
Een ander aspect waarvan de kennis enorm is geëvolueerd, is de keuze van de verblijfplaats. Vleermuizen leven voor dieren van hun grootte bijzonder lang, gemiddeld toch tien tot vijftien jaar. Zowel tijdens de winterslaap als tijdens de voortplantingsperiode blijkt de keuze van de verblijfplaats van bijzonder belang te zijn voor de overlevingskansen en het voortplantingssucces. En ook hier blijkt diversiteit troef te zijn: zelfs binnen een zelfde soort verschilt de voorkeur naargelang van het seizoen en andere omgevingsparameters. Tijdens de winter houden vleermuizen een winterslaap waarbij ze hun metabolisme op een laag pitje zetten. Het meest energiebesparende aspect hierbij is dat de dieren overschakelen van homeothermie of warmbloedigheid, waarbij de lichaamstemperatuur op een constant peil wordt gehouden, naar heterothermie, waarbij de dieren de temperatuur van de omgeving aannemen. Hoe lager die temperatuur hoe lager ook het energieverbruik tijdens deze periode.
Onder een bepaalde temperatuur wordt de werking van het lichaam echter te zwaar afgeremd en kan het niet meer naar behoren functioneren. Vleermuizen selecteren hun winterverblijfplaatsen dan ook zodanig dat de temperatuur er voor hen optimaal is, wat neerkomt op een stabiele temperatuur enkele graden boven het nulpunt. Het exacte optimum is soortafhankelijk en dat verklaart waarom sommige vleermuissoorten altijd dichter tegen de ingang van een winterverblijfplaats worden gevonden en andere soorten altijd op de meest beschutte, relatief warme plaatsen.
Na de winterperiode schakelen de vleermuizen terug over op homeothermie en verlaten ze de winterverblijfplaatsen. Maar ook in hun zomerbiotoop stellen ze vrij strikte eisen aan hun onderdak. Mannetjes en niet-reproducerende vrouwtjes verblijven vaak solitair of in kleine groepjes en ze vertonen een voorkeur voor de ietwat koelere verblijfplaatsen, vooral in het voor- en najaar. Dit lijkt op het eerste zicht misschien eigenaardig omdat men zou verwachten dat ze in het kader van energiebesparing zouden kiezen voor warme plaatsen. Vleermuizen kunnen echter ook tijdens de zomer heel gemakkelijk terugvallen op een toestand van zogenaamde torpor, wat sterk gelijkt op de winterslaap, en waarbij het metabolisme in een soort slaapstand wordt geplaatst en de lichaamstemperatuur zakt tot de buitentemperatuur. In warme omstandigheden kunnen de dieren echter niet in torpor gaan, wat hen uiteindelijk dan meer energie kost dan wanneer ze op een koelere plaats in torpor waren gegaan.
De vrouwtjes die wél aan de voortplanting deelnemen, kiezen daarentegen wel voor warme plaatsen. Een hoge temperatuur in de kolonie blijkt namelijk bij zwangere vleermuizen de ontwikkeling van het jong te bevorderen en ook na de geboorte is de ontwikkeling van de jonge dieren sterk gerelateerd aan de temperatuur in de kolonie. Hoewel het onderzoek hier nog maar in de kinderschoenen staat, lijkt het er sterk op dat vleermuizen verschillende strategieën volgen om dit doel te bereiken. Sommige soorten kiezen voor plaatsen die overdag sterk door de zon worden beschenen. Zo vinden we vleermuizen in gebouwen bij voorkeur onder een zwarte dakbedekking en zijn er boombewonende vleermuizen die vlak achter de schors van voornamelijk dode bomen huizen. Andere soorten kiezen voor verblijfplaatsen met een meer gebufferd klimaat, maar waar de warmte die van de koloniegroep afkomstig is, optimaal blijft hangen. Zo is aangetoond dat de kleine hoefijzerneus door in een tros van meerdere dieren dicht bijeen te hangen de temperatuur in de groep ongeveer 15° boven de omgevingstemperatuur krijgt. Door de buffercapaciteiten van de kolonieplaats wordt de warmte ook nog vastgehouden als de volwassen dieren de kolonie hebben verlaten om te gaan jagen en de jonge dieren alleen achter blijven.
Dat brengt ons bij het foerageergedrag van de vleermuizen. De diversiteit in de voedselkeuze van vleermuizen wereldwijd is enorm. In de gematigde streken, waaronder Europa, zijn de meeste vleermuizen insecteneters, maar in de tropische streken zijn er fruiteters, nectareters, vleermuizen die vis vangen, kikkeretende vleermuizen, de beruchte vampiervleermuizen die bloed drinken, tot vleermuizen die andere vleermuizen eten. In Europa was men er van overtuigd dat alle vleermuizen strikt insectenetend waren en groot was dan ook de verrassing toen enkele jaren geleden kon worden aangetoond dat de grote rosse vleermuis, die met zijn spanwijdte van ongeveer 46 cm de grootste Europese soort is, ook kleine zangvogeltjes op zijn menu heeft staan.
De nieuwe informatie die over het foerageergedrag van vleermuizen is verzameld, kan voor een groot deel op rekening worden geschreven van het bat-detector onderzoek, dat een heel nieuwe wereld heeft geopend en het mogelijk maakte om ’s nachts te onderzoeken waar welke soorten voorkwamen. De laatste jaren is het, alweer door de ontwikkeling van de techniek, ook mogelijk om individuele vleermuizen te volgen door middel van radiotelemetrie. In het vorige boek van Kunz wordt over deze techniek nog met geen woord gerept, ook al werd die toen reeds gebruikt bij andere diergroepen. Telemetrisch onderzoek, waarbij een dier voorzien wordt van een kleine radiozender zodat het met behulp van antennes exact kan worden gelokaliseerd, was bij vleermuizen lange tijd onmogelijk door hun vliegende levenswijze en hun geringe gewicht. Ondertussen zijn er kleine zendertjes op de markt van amper 0,35 gram, waardoor ook voor de kleinste vleermuizen dit soort onderzoek mogelijk is.
De laatste jaren is het door de ontwikkeling van de techniek ook mogelijk om individuele vleermuizen te volgen
Hoewel de resultaten van dit onderzoek geen wereldschokkende vernieuwingen aan het licht hebben gebracht, maken ze het wel mogelijk om dieren te volgen van in de kolonieplaats tot op de jachtgebieden, zodat duidelijk wordt dat er een zeer sterke relatie is tussen de kolonieplaats en de jachtgebieden. Hiermee wordt een bijkomend bewijs geleverd voor de veronderstelling dat alle verschillende aspecten uit het leven van de vleermuis die in de afgelopen jaren werden onderzocht (kolonieplaatsselectie, voedselkeuze, jachtgebieden, jachtgedrag …), bijzonder nauw met elkaar zijn verweven.
De belangrijkste lacune in het hele verhaal is voorlopig nog hoe zomerbiotoop en winterverblijfplaats met elkaar zijn verbonden. Vandaag is de levensduur van de zendertjes beperkt tot een tweetal weken, zodat het niet mogelijk is verplaatsingen tussen zomerbiotoop en winterverblijf nauwkeurig te onderzoeken, maar misschien wordt er nog eens een nieuwe techniek ontwikkeld en zijn de resultaten daarvan binnen een jaar of twintig te lezen in de uitgave van een gelijknamig boek.
Thomas Kunz en Brock Fenton ed., Bat Ecology (Chicago: University of Chicago Press 2003).
Sven Verkem is als bioloog verbonden aan Natuurpunt.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License