Deel dit artikel

de tomeloze mediatisering heeft de afgelopen decennia ook op het literaire veld greep gekregen. massieve marketingstrategieën en het geïnstitutionaliseerde prijzencircus hebben een enorme impact op de verkoopcijfers van literaire werken. er zijn echter ook pogingen om de wegwerpcommercialisering van de literaire canon bij te sturen door kritische kwaliteitsprospectie met middellangetermijnsambitie. of dat echt veel uithaalt, is niet meteen duidelijk. een casestudy.

De literaire markt (#3)

Richard Todd

In de lente van 2003 publiceerde het toonaangevende Britse tijdschrift voor nieuwe literatuur, Granta, voor de derde keer in twintig jaar een speciaal nummer geheel gewijd aan de Best of Young British Novelists. De achterliggende gedachte bij de eerste editie van BOYBN, in 1983, was eenvoudig. In de vroege jaren tachtig (grotendeels maar niet uitsluitend ten gevolge van de plotse interesse voor de in 1969 opgerichte Booker Prize) was de Britse fictie goed op weg zich opnieuw een prestige te verwerven zoals zij dat sinds het eerste kwart van de twintigste eeuw niet meer had genoten, en de tijd leek dus rijp voor de commerciële promotie van fictie van veelbelovende jonge auteurs. Om geselecteerd te worden voor de Best of Young British moest een auteur jonger dan veertig zijn, en de lijst werd beperkt tot twintig namen. In de inleiding bij de selectie van 2003 formuleert Ian Jack, de huidige hoofdredacteur van Granta en voorzitter van de selectiecommissie, het opzet als volgt: erkenning verlenen aan uitzonderlijk veelbelovende of succesvolle jonge Britse schrijvers, en de minderbekenden onder hen voorstellen aan een breder publiek.

De tijd leek dus rijp voor de commerciële promotie van fictie van veelbelovende jonge auteurs

Om het succes van de voorbije twintig jaar van Best of Young British te beoordelen moeten we niet enkel nagaan welke auteurs (vooral dan van de promotie van 1983) ‘blijvers’ zijn gebleken of tot de canon zijn gaan behoren — al is dat ook een belangrijk aspect van de onderneming. Best of Young British roept ook ruimere vragen op, die te maken hebben met wat Britishness betekent in fictie, met de rol van gender in Britse fictie van jonge auteurs, met de factoren die er toe bijdragen dat een jong auteur toetreedt tot, en overleeft in, een canon die per slot van rekening potentieel kortstondig is.

Deze canonicale status is geen inherente eigenschap maar bestaat enkel bij gratie van de discussie rond de werken in kwestie. discussie hier betekent niet uitsluitend academische of ‘literaire’ discussie – die komt overigens pas later op gang – maar vooral en in de eerste plaats discussie over commerciële factoren. Op hun beurt zijn die het resultaat van een complexe samenloop van omstandigheden waarin oorzaak en gevolg vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn: binnen dat complex kunnen we onderzoeken hoe bepaalde werken in de literaire-prijzencultuur binnengeloodst worden; hoeveel bepaalde werken verkopen (kwaliteitsfictie verkoopt doorgaans beter dan populaire of genrefictie) en of er grote en publiek druk besproken voorschotten worden uitbetaald; en welke vormen van andere, niet-academische aandacht aan deze werken worden besteed. Dat zijn meteen ook de vragen die hier verder aan bod zullen komen.

Wanneer we de lichting van 1983 nader bekijken is het belangrijk te beseffen dat de oudste auteurs uit deze eerste promotie (Pat Barker, Philip Norman, Christopher Priest en Rose Tremain) nu rond de zestig zijn. Van deze vier zijn enkel Barker en Tremain een begrip geworden. Barker verwierf vooral faam met haar Eerste-Wereldoorlog-trilogie: Regeneration (1991), The Eye in the Door (1993), en The Ghost Road, waarmee ze in 1995 de Booker Prize won. Bij haar selectie voor Best of British 1983 was ze echter voornamelijk bekend als beoefenaar van rauw sociaal realisme gesitueerd in haar geboortestreek, het noordoosten van Engeland. Tremain, die naast fictie ook luisterspelen en televisiescripts schrijft, staat gekend voor de immense verscheidenheid van haar verbeeldingspraktijk. Met haar roman Restoration (1989) haalde ze de Booker shortlist; verdere belangrijke en bekroonde titels van haar hand zijn Sacred Country (1992) en Music and Silence (1999), en eerder dit jaar publiceerde ze nog The Colour.

Van de zestien overige schrijvers gekozen voor de eerste Best of Young British stierf er een, Shiva Naipaul, al in 1985 — hij was pas veertig. De jongste laureaten, Kazuo Ishiguro en Adam Mars-Jones, waren geen van beiden dertig bij hun selectie. Beiden zouden opnieuw geselecteerd worden voor de lichting van 1993. Mars-Jones had nog geen roman gepubliceerd (en heeft dat nog steeds niet gedaan), maar had wel net zijn debuut gemaakt met een ambitieuze bundel korte verhalen, Lantern Lecture (1982). Hij werkt verder als auteur van korte verhalen en als uitgever en is een gerenommeerd filmcriticus. (Ook Clive Sinclair, een andere auteur uit de lijst van 1983, staat bekend als auteur van korte verhalen, niet als romanschrijver.) Ishiguro daarentegen, die ook slechts één boek op zijn naam had bij zijn eerste selectie, won de Booker Prize met zijn derde roman, The Remains of the Day (1989). De shortlist van de Booker is een belangrijke indicator van zowel literaire als commerciële canoniciteit, en van de overige dertien schrijvers in de promotie van 1983 zouden er (naast Barker en Tremain) nog vijf die onderscheiding behalen — Martin Amis, Julian Barnes, William Boyd, Ian McEwan en Graham Swift. Swift en McEwan wonnen de prijs ook effectief, respectievelijk met Last Orders in 1996 en Amsterdam in 1998. Salman Rushdie had dat al gepresteerd voor zijn selectie in 1983, toen hij in 1981 op 34-jarige leeftijd — een toenmalig record — de Booker behaalde met Midnight’s Children. Het is het onderstrepen waard dat deze zes auteurs mannen zijn, in tegenstelling tot de twee reeds vermelde vrouwen die Booker-prestige hebben genoten. Ishiguro en Mars-Jones zijn, naast A.L. Kennedy (1993 en 2003), de enige schrijvers die twee keer de Best of Young British-lijst haalden. Uit de inleidingen bij de nummers van 1993 en 2003 blijkt hoe de juryleden zich het hoofd hebben gebroken over wie wel en wie niet gekozen zou worden; vooral afgaand op Bill Bufords inleiding uit 1993 zou een regel die auteurs, hoe jong ook, slechts één keer tot de lijst toelaat, hen heel wat hartzeer bespaard kunnen hebben.

Een andere reeks auteurs uit de lijst van 1983 lijkt althans voorlopig in de canon te zijn gebleven omdat ze nog steeds gelezen worden in informele leesgroepen en/of omdat hun werk bestudeerd wordt in het middelbaar en hoger onderwijs. Het mag gezegd dat Buchi Emecheta deze reeks aanvoert. Anderen zijn in de publieke belangstelling gebleven, maar niet zozeer omdat ze romans zijn blijven schrijven (A.N. Wilson, bijvoorbeeld, is vooral gekend als journalist en biograaf); soms ook omdat ze op een andere manier de aandacht hebben getrokken (Maggie Gee, die in 1989 als lid van de Booker jury Martin Amis’ kansen verknoeide om de shortlist te halen met London Fields; en Lisa St Aubin de Terán, die in 1983 al bekend was omwille van haar kleurrijke romantische leven en die vervolgens de literaire partner, en echtgenote, werd van de intussen overleden Schotse dichter George MacBeth). Samengevat zijn er slechts twee of drie namen uit de lijst van 1983 die uit het publieke oog zijn verdwenen. Al bij al een indrukwekkende bevestiging van de vooruitziendheid van de anonieme jury van 1983, zo lijkt het toch — tenzij men zich bedenkt dat de selectie op zich al een publiek profiel garandeerde, zodat diegenen die geselecteerd werden en er toch nog in zijn geslaagd te verdwijnen eigenlijk een meer opmerkelijke krachttoer hebben geleverd.

De lijst van 1983 was onevenwichtig in termen van gender en etnische afkomst

De lijst van 1983 was onevenwichtig in termen van gender (slechts zes vrouwen), en in termen van etnische afkomst (drie kleurlingen, Emecheta, Naipaul en Rushdie; en één auteur van niet-postkoloniale etnische afkomst, Ishiguro). Onevenwichtig betekent uiteraard niet zonder meer niet-representatief. De etniciteitsfactor kan wellicht worden toegeschreven aan de vereiste dat geselecteerden burgers van het Verenigd Koninkrijk moeten zijn (Ishiguro werd dat overigens pas in 1982). Hoe dan ook was de meerderheid van de auteurs blank en Angelsaksisch. Geen van hen, tenzij het randgeval William Boyd, is zelfbewust Schots, geen van hen is Welsh (al werd A.N. Wilson wel in Wales geboren), geen van hen is afkomstig uit Noord-Ierland (dat zou pas veranderen in 2003 met Robert McLiam Wilson). Met andere woorden, British in 1983 lijkt samen te vallen met, of cultureel geassimileerd te zijn aan, English.

Een laatste kenmerk van canoniciteit kan hier vermeld worden. Twee van de Best of Young British, Salman Rushdie (1983) en Louis de Bernières (1993), en zij zijn de enigen, zijn opgenomen in de Nielsen BookScan top-100 van verkoopcijfers voor 2002. Het gaat hierbij om verkoopcijfers in het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van internetverkoop; verkoop in het buitenland of in vertaling wordt niet meegerekend, en de hieronder vermelde cijfers betreffen dus uitsluitend het Verenigd Koninkrijk. Enkele maanden na publicatie waren er van Midnight’s Children al 21.000 hardback exemplaren verkocht. Twee decennia later, in 2002, verkoopt het boek nog steeds een dikke 10.000 exemplaren in paperback. De hoge verkoopcijfers lijken dus aan te houden: Midnight’s Children behoort tot de commerciële ‘klassieken’ — voorzichtig geschat zijn er in het Verenigd Koninkrijk tussen een half miljoen en één miljoen exemplaren van verkocht. Van Louis de Bernières Captain Corelli’s Mandolin werden acht jaar na publicatie nog steeds zo’n 40.000 exemplaren verkocht — ook deze roman blijkt een ‘blijver’ eerder dan een fastseller (om de termen van Alex Hamiltons beroemde jaaroverzichten van de boekenverkoop te gebruiken). De Bernières had zijn bestseller nog niet gepubliceerd toen hij in 1993 voor de Best of Young British werd geselecteerd, maar de totaalverkoop in het Verenigd Koninkrijk moet nu in de buurt van Midnight’s Children komen. Als wereldwijd cijfer wordt anderhalf miljoen genoemd, maar dat soort cijfers zijn slechts schattingen. Er is dus in beide gevallen een soort canoniciteit die gepaard gaat met ‘klassieke’ verkoopcijfers. Het effect van Best of Young British in deze twee gevallen is echter verschillend. Rushdies bestseller was al gepubliceerd, en men zou kunnen stellen dat zijn succes tot op zekere hoogte bijdroeg tot zijn selectie in 1983. De Bernières, aan de andere kant, was commercieel nog niet ‘ontdekt’ toen hij voor de lichting van 1993 werd geselecteerd, al had hij al drie romans op zijn naam. In dit laatste geval lijkt de vooruitziendheid van de jury des te opmerkelijker.

In tegenstelling tot de eerste Best of Young British-bundel opent die van 1993 met een omstandige inleiding waarin de toenmalige hoofdredacteur van Granta, Bill Buford, tussen de regels door suggereert dat hij een belangrijk aandeel had in het samenstellen van de lijst van 1983. In 1993 was er daarentegen een echte jury, met als leden A.S. Byatt, Salman Rushdie en Buford zelf. Na protest van een aantal uitgevers werd ook een vertegenwoordiger uit het boekbedrijf in de jury opgenomen, de ongewoon belezen John Mitchison, die toen net de boekhandelketen Waterstone’s verliet om als uitgever bij Harvill te beginnen. Bufords inleiding geeft aan dat de jury van 1993 aanzienlijk meer auteurs en werken beoordeelde dan tien jaar eerder in overweging werden genomen. Hij verduidelijkt ook de achtergrond van het eerste initiatief. In de late jaren ’70, zo stelt hij, was de jonge Britse fictie gestagneerd. Het Granta-initiatief was een bewuste marketing campagne, naar het model van allerlei campagnes die in die tijd werden opgezet voor heel andere producten. Buford citeert ook Byatts verklaring voor het relatief geringe aandeel vrouwelijke auteurs in de lichting van 1983: het huwelijk, het krijgen van kinderen en wat zij ‘sociale conditionering’ noemde, leidden er vaak toe dat vrouwen later van start gingen met het publiceren van fictie. Hoe het ook zij, in de lichting van 1993 waren er ook slechts zes vrouwen; in 2003 zijn het er acht. Tot slot stelt Buford nog een vraag die we al eerder aanraakten: wat kwam er eerst, het schrijven of de campagne? Met andere woorden: gaf de publicatie van de bundel uit 1983 deze twintig schrijvers beslissende bekendheid, en construeerde Granta dus bepaalde aspecten van de canon, of zou deze (of een andere) canon zich ook wel spontaan hebben gevormd? Buford verwijst naar de bovengenoemde stagnatietheorie en stelt dat er zich rond 1980 spontaan een canon van jonge auteurs begon te vormen die door de campagne veeleer werd gesteund dan geconstrueerd.

Wat kwam er eerst, het schrijven of de campagne?

De auteurs uit de selectie van 1993 die, naast Ishiguro en Mars-Jones, zijn terechtgekomen in de mainstream commerciële canon (die overigens vaak samenloopt met een sinds 1983 gestaag aanzwellende prijzencultuur), kunnen makkelijk geïdentificeerd worden. Bij de eerstedivisiespelers horen Iain Banks (vertegenwoordigd met een fragment uit het later dat jaar gepubliceerde Complicity), Louis de Bernières, Tibor Fischer (wiens in 1992 gepubliceerde debuutroman Under the Frog ook de Booker shortlist haalde), Esther Freud (vertegenwoordigd met een fragment uit haar tweede roman, Peerless Flats), Alan Hollinghurst (een fragment uit zijn dan nog ongepubliceerde roman The Folding Star, die het daaropvolgende jaar ook op de Booker shortlist belandde), A.L. Kennedy, Hanif Kureishi, Lawrence Norfolk (wiens twee enorme romans Lemprière’s Dictionary en The Pope’s Rhinoceros toen nog niet verschenen waren), Ben Okri (die in 1991 op 32-jarige leeftijd het record van Rushdie brak met The Famished Road), Caryl Phillips (een fragment uit Crossing the River, nog een Booker-nominatie) en Jeanette Winterson. Aan dit elftal kunnen we nog Will Self en Nicholas Shakespeare toevoegen, al was het maar op basis van hun algemene naambekendheid, en ook Candia McWilliam, die nog niet echt tot de eerste divisie is doorgestoten maar toch een goede reputatie geniet. Ook van de promotie van 1993 zijn er intussen dus weinig of geen namen verdwenen.

In de lichting van 1993 is er naast Ishiguro nog één auteur van niet-Britse of niet-Brits-koloniale origine, de uit Hongaarse ouders geboren Tibor Fischer. Banks en Kennedy zijn twee overtuigde Schotten — in een decennium waarin de Schotse literatuur zijn grootste renaissance beleefde sinds de achttiende eeuw —; McWilliam is ook Schots, maar minder uitgesproken, een beetje zoals William Boyd. En er zijn drie kleurlingen: Kureishi, Okri en Phillips. De jury was duidelijk op haar hoede voor al te symbolische gebaren, maar stelde toch een meer multiculturele lijst op dan die van 1983, en hun keuze geeft een vrij getrouw beeld van het Britse staatsburgerschap aan het eind van het millenium.

Een aantal van deze auteurs verwierf verdere bekendheid dankzij de door de British Council gesponsorde reeks New Writing, waarvan het eerste volume verscheen in 1992. New Writing, dat zich overigens niet beperkt tot fictie, wordt jaarlijks samengesteld door een team literaire auteurs, en is slechts één van vele gelijkaardige initiatieven die het afgelopen decennium het licht zagen, maar wellicht wel het meest invloedrijke.

En zo komen we dan bij de selectie voor 2003, waarbij het niet verstandig zou zijn al te veel voorspellingen te doen. De meest in het oog springende British Young Novelist in deze lichting is Monica Ali, in allerlei opzichten een fenomeen. Zij is de eerste auteur die geselecteerd werd op basis van het nog onuitgegeven manuscript van haar debuutroman, die pas twee maanden na de bekendmaking van de selectie in de winkels lag. Net als Kureishi is zij een kind uit een gemengd huwelijk; anders dan hem werd ze niet geboren in het Verenigd Koninkrijk maar in het voormalige Oost-Pakistan (nu Bangladesh), waaruit ze als kind emigreerde ten tijde van de burgeroorlog in 1971. Hoewel ze opgroeide in Bolton, Lancashire, speelt haar roman Brick Lane zich af in Tower Hamlets in London. Het hoofdpersonage, Nazneen, slachtoffer van een gearrangeerd huwelijk, zit klem in een klein appartementje, afgezonderd door gewoonten en taal (ze spreekt geen Engels maar is niet ongeletterd). Het is veelbetekenend dat Ali zelf extreem mediageniek is, en als dit boek, om welke redenen ook, niet doorstoot als de belangrijkste deelnemer in het jaarlijkse circus van de commerciële canon (met inbegrip van de Booker wellicht), zal daar hevig over gediscussieerd worden. Maar echt betrouwbare uitspraken over BOYBN 2003 moeten we waarschijnlijk niet voor 2013 verwachten.

Vertaling Ortwin de Graef

Granta, 2002, nr. 81: Best of Young British Novelists 2003.

Richard Todd is als literatuurwetenschapper verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen