Deel dit artikel

wetenschappers die zich bezighouden met de studie van het brein kunnen wat opsteken van romanschrijvers, die zich immers al eeuwen verdiepen in het subjectieve bewustzijn. literatuur en wetenschap zijn nauw verbonden in hun zoektocht naar het universele in de menselijke geest. toch gaat de motivatie van de romanlezer verder dan dat. over het einde van een minderwaardigheidscomplex.

Het brein in literatuur en wetenschap (#3)

Elke D’hoker

Schrijvers en literaire critici worden wel eens geplaagd door afgunst tegenover de positieve wetenschappen omdat die, zo menen zij, een objectiviteit, universaliteit en maatschappelijke relevantie bezitten die de literatuur en de literatuurstudie moeten ontberen. Vanuit dit minderwaardigheidsgevoel werd en wordt de literatuur vaak verdedigd door haar in verband te brengen met andere domeinen van kennis. Aristoteles wees al op het educatieve belang van de kunst die universele waarheden en morele waarden concreet kon verbeelden; in de Middeleeuwen stond de beste literatuur ten dienste van de theologie; en in de Verlichting was literatuur de spreekbuis van een nieuw filosofisch gedachtegoed. Aan het begin van de twintigste eeuw werd de opkomst van de psychoanalyse gretig onthaald door de modernisten en een halve eeuw later waren het de nieuwe ontwikkelingen in de kwantumfysica die tot de literaire verbeelding spraken. Begrippen als entropie, hittedood en relativiteit werden door postmodernistische auteurs als Pynchon, DeLillo en Martin Amis tot metaforen voor de hedendaagse maatschappij herschreven. En vandaag, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, zijn het de cognitieve wetenschappen, en dan vooral het interdisciplinaire veld van de consciousness studies, die schrijvers en literatuurwetenschappers bekoren.

Hoewel het probleem van het menselijke bewustzijn bezwaarlijk echt nieuw kan worden genoemd, lijkt er de laatste jaren vanuit verschillende disciplines — cognitieve psychologie en filosofie, artificial intelligence-studies en neurowetenschappen — een opvallende interesse voor het bewustzijn te zijn ontstaan. Geïnspireerd door nieuwe ontdekkingen in de neurobiologie, publiceerde de medeontdekker van het DNA Francis Crick in 1994 The Astonishing Hypothesis, die erop neerkwam dat: ‘”You”, your joys and your sorrows, your memories and your ambitions, your sense of personal identity and free will, are in fact no more than the behaviour of a vast assembly of nerve cells and their associated molecules. As Lewis Carroll’s Alice might have phrased it: “You’re nothing but a pack of neurons.”’

Het schier onbevattelijke van een dergelijke stelling noopte ook andere wetenschappers tot literaire metaforen. In Consciousness Explained (1991) beschreef de filosoof Daniel Dennett het ‘ik’ als niets meer of minder dan the centre of narrative gravity: ‘Our tales are spun, but for the most part we don’t spin them, they spin us. Our human consciousness, and our narrative selfhood, is their product, not their source.’ Een dergelijke stelling staat zo dicht bij de literaire theorie van de deconstructie — we maken taal niet, we worden erdoor gemaakt — dat het een wonder is dat literatuurwetenschappers al niet eerder op deze trend inpikten. Ook Dennett viel de gelijkenis op toen hij in een roman van
David Lodge een satirische beschrijving van deconstructie tegenkwam.

Toeval of niet, het is nu diezelfde Britse auteur die de literaire wereld wijst op de opvallende overeenkomsten tussen de consciousness studies en de literatuur. Hij doet dat meteen in de twee disciplines waarin hij sinds de jaren vijftig zijn sporen heeft verdiend: de literatuur en de literatuurtheorie. In 2000 verscheen de roman Thinks … waarin een romanschrijfster het aanlegt met een cognitieve wetenschapper, wat Lodge de gelegenheid geeft om tussen de amoureuze intriges door breed uit te weiden over cognitieve wetenschappen en literatuur. Consciousness and the Novel: Connected Essays (2002) is de literatuurtheoretische pendant van deze relatie. Vooral in het lange openingsessay analyseert Lodge uitvoerig de complementaire bijdragen van literatuur en wetenschap aan het onderzoek naar het bewustzijn.

Eén van de belangrijkste implicaties van het recente bewustzijnsonderzoek voor de literatuur is, volgens Lodge, dat het het humanistische mensbeeld waarop de meeste literatuur gestoeld blijft, als een illusie ontmaskert. Neurobiologisch onderzoek lijkt het definitieve einde te betekenen van de idee als zou de mens uit geest en lichaam bestaan: de fallacy of the ghost in the machine, zoals Gilbert Ryle het al noemde. Het menselijke lichaam, inclusief de hersenen, is tenslotte ‘maar’ een machine die geen geest, ziel of homunculus verbergt. Overigens worden ook andere pijlers van ons mensbeeld, die eerdere aanvallen uit filosofische hoek hardnekkig overleefden, door de neurowetenschappen onderuitgehaald. Het bewustzijn blijkt bijvoorbeeld niet enkelvoudig en coherent, zoals we dat graag zouden willen, maar is een amalgaam van verschillende en tegengestelde impulsen die met de grootste moeite tot de illusie van eenheid worden samengebracht. Ook het humanistische onderscheid tussen rede en passie is vanuit neurobiologisch oogpunt een illusie. Emoties blijken namelijk onlosmakelijk verbonden met processen van waarnemen, denken, en beslissen. En ook al kan Lodge deze wetenschappelijke bewijslast niet ontkennen, toch blijft hij wijzen op het belang van deze illusies. Ze zijn verantwoordelijk voor veel van de westerse beschaving waar we terecht trots op mogen zijn. Als het ‘ik’ slechts fictie is, dan is het — om met Wallace Stevens te spreken — een supreme fiction: ‘the greatest achievement of human consciousness, the one that makes us human.’

Omgekeerd lijken ook cognitieve wetenschappers het belang van ficties, van verhalen voor het bewustzijn te erkennen

Omgekeerd lijken ook cognitieve wetenschappers het belang van ficties, van verhalen voor het bewustzijn te erkennen. Zo vergelijkt Dennett gedachten met de multiple drafts van een artikel dat we schrijven: deze zijn actief in het cognitief systeem aanwezig zelfs zonder dat de grens naar het bewustzijn precies wordt overschreden. Bewustzijn is trouwens steeds zelf-bewustzijn, en opereert in belangrijke mate door het vertellen en hervertellen van verhalen over het ik. Dit narratieve karakter van het bewustzijn vormt voor Lodge alvast het belangrijkste raakvlak tussen het bewustzijnsonderzoek en de literatuur — in het bijzonder de roman. Het creëren van fictionele modellen over hoe het is om een ander ik te zijn, is immers de voornaamste eigenschap van de roman. Van bij zijn ontstaan heeft de roman zich onderscheiden van andere literaire genres door zich te richten op het bewustzijn van een ander; op de gedachten, emoties en innerlijke ervaringen van het individu. Hierin ligt volgens Lodge zowel de gelijkenis als het verschil tussen de wetenschappelijke en de literaire benadering van het bewustzijn verscholen. Zowel de roman als de consciousness studies proberen immers een ‘objectief’ beeld te geven van iets wat in hoge mate subjectief en individueel is. En ook al doet de roman dat via het particuliere en het concrete, en volgt de wetenschap de weg van het abstracte en het universele, toch, zo meent Lodge, kan de wetenschappelijke studie van het bewustzijn iets leren van de wijze waarop romanschrijvers al drie eeuwen lang objectief uitdrukking geven aan het subjectieve bewustzijn. En het is deze stelling die Lodge in de rest van zijn essay aan de hand van de Engelse literaire geschiedenis illustreert.

De roman is in de achttiende eeuw ontstaan vanuit het verlangen inzicht te verschaffen in het individuele bewustzijn

Zoals Ian Watt in zijn baanbrekend werk The Rise of the Novel (1957) aantoont, is de roman in de achttiende eeuw ontstaan vanuit het verlangen inzicht te verschaffen in het individuele bewustzijn. Verhalen werden niet langer herverteld, maar gecreëerd; ze gingen niet langer over stereotiepe, vlakke types maar over unieke, herkenbare individuen. Van meet af aan stelde zich de vraag hoe het innerlijke van de karakters het best kon worden weergegeven en op die vraag werden verschillende stilistische antwoorden ontwikkeld. Deze worden meestal schematisch weergegeven door de verteltechniek van Samuel Richardson tegenover die van Henry Fielding te plaatsen. In brief- en dagboekromans als Pamela (1740) en Clarissa (1747) liet Richardson de heldinnen zelf aan het woord. In een emotioneel geladen en directe stijl toonden ze de lezer hun diepste gedachten en gevoelens. Hoe anders dan Fielding, die in Tom Jones (1749) als verteller op de voorgrond treedt en op ironische wijze de lotgevallen en het innerlijke leven van zijn personages aan de lezer voorstelt. Aangezien beide representatievormen zo hun nadelen hadden, probeerden andere auteurs het eerste persoonsperspectief van Richardson met het derde persoonsperspectief van Fielding te verzoenen. De eerste auteur die daar consistent in slaagde was Jane Austen. Onder meer door het gebruik van de vrije indirecte rede (‘Was het al twaalf uur? Ze zou te laat komen’), kon ze het verhaal in de derde persoon vertellen maar vanuit het subjectief perspectief van één personage. Zo konden ironie en emotionele directheid naast elkaar bestaan en werd de lezer een subjectieve blik op het bewustzijn in een objectief kader gegund.

In de Victoriaanse roman werd deze verteltechniek slechts beperkt toegepast. Auteurs als Dickens, Eliot en Hardy gingen ervan uit dat ze een objectief beeld van de werkelijkheid konden geven. Het bewustzijn van de personages werd daarbij verklarend samengevat veeleer dan direct getoond. Deze realiteitsconsensus smolt echter weg in de moderniteit en de focus verschoof naar de subjectieve ervaring van de realiteit. Henry James (de broer van William James, de grondlegger van de psychologie) maakte de techniek van de vrije indirecte rede tot zijn handelsmerk, terwijl Virginia Woolf en James Joyce naar andere manieren zochten om de werking van het individuele bewustzijn weer te geven. Immers, zo merkt Lodge terecht op, de lineaire loop van elk verhaal botst met de parallelle werking van het bewustzijn. Joyce is in Ulysses (1922) en Finnegan’s Wake (1939) wellicht het verst gegaan in zijn pogingen deze lineariteit te doorbreken, wat de leesbaarheid van zijn romans bepaald niet ten goede kwam.

In de jaren dertig en veertig gooide men het weer over een andere boeg. Een verteller die het bewustzijn van andere personages expliciet en zorgvuldig ontleedt, was niet langer geloofwaardig. Auteurs als Hemingway en Evelyn Waugh probeerden dan ook via de weergave van dialogen en handelingen, de gedachten en gevoelens van hun personages te laten raden. Tenslotte zijn het wellicht gelijkaardige scrupules aangaande de geloofwaardigheid van auctoriële helderziendheid die de hedendaagse populariteit van het ik-verhaal verklaren. De meerderheid van de romans die tegenwoordig gepubliceerd worden, laten een — vaak nogal aberrante — ik-verteller aan het woord die zijn of haar verhaal aan de lezer voorlegt, en zo, opnieuw via een omweg, inzicht verschaft in het bewustzijn. Lodge besluit zijn historische schets als volgt: ‘In a world where nothing is certain […] the single human voice, telling its own story, can seem the only authentic way of rendering consciousness. Of course in fiction this is just as artful, or artificial a method as writing a character in the third person; but it creates an illusion of reality, it commands the willing suspension of the reader’s disbelief, by modelling itself on the discourses of personal witness.’

Deze werkelijkheidsillusie is overigens wat we steeds zoeken in fictie. We plaatsen ons — voor de duur van het verhaal — in het bewustzijn van een personage en beleven de wereld op zijn of haar manier. Volgens Lodge illustreert fictie zo wat de cognitieve psychologie de Theory of Mind noemt: het besef dat andere mensen een ander bewustzijn hebben en de wereld op een andere manier ervaren. Deze bij uitstek menselijke gave, die kinderen rond de leeftijd van vier of vijf jaar ontwikkelen, maakt het ons mogelijk om te liegen, mensen te misleiden en ware of onware verhalen te vertellen. Anderzijds laat deze bewustzijnstheorie ons ook toe andere mensen te begrijpen, en empathie of sympathie te ontwikkelen — en precies hier, zo meent Lodge, kan de literatuur haar steentje bijdragen. Hij citeert in dat verband zijn collega romanschrijver Ian McEwan die naar aanleiding van 11 september schreef: ‘If the hijackers had been able to imagine themselves into the thoughts and feelings of passengers, they would have been unable to proceed […] Imagining what it is like to be someone other than yourself is at the core of our humanity. It is the essence of compassion and the beginning of morality.’

De stelling dat literatuur een noodzakelijke morele leerschool is — die McEwan hier vanuit het al eerder vermeld literair minderwaardigheidsgevoel pleegt te verdedigen — is vrij algemeen verspreid. Toch is het wellicht zinvol om de achterliggende premissen van deze stelling — over literatuur, wetenschap en bewustzijn — even nader te onderzoeken. Een uitstekende invalshoek is hier de Van der Leeuw-lezing die McEwan eind 2002 in Groningen hield onder de titel, ‘Literature, science and human nature’.

Als schrijver is McEwan altijd al geïnteresseerd geweest in wetenschap. En in deze lezing expliciteert hij de neo-Darwinistische visie die hij in verschillende van zijn romans ook illustreert. McEwan stelt met genoegen vast dat de wetenschap Darwins argumenten aangaande de ‘universele uitdrukking van emoties’ weer ernstig neemt. Na decennialang onderzoek naar de invloed van omgeving op ons gedrag, wordt weer gezocht naar die emoties en eigenschappen die universeel menselijk zijn. De literatuur heeft het altijd al geweten, zegt McEwan, kijk maar naar een tekst als de Odyssea die ons na bijna 3 000 jaar nog altijd aanspreekt. Wat ons literatuur doet lezen is, volgens McEwan, de herkenbaarheid van gevoelens en gedachten bij andere personages. Ook hij ziet hierin een bijzondere toepassing van de Theory of Mind die sympathie en zelfs identificatie met een ander bewustzijn toelaat op basis van universeel menselijke eigenschappen die in literatuur aan specifieke situaties worden getoetst. Raakvlak tussen literatuur en wetenschap is dus voor McEwan — en in mindere mate voor Lodge — de zoektocht naar wat universeel is in de menselijke geest. En ook al lopen de paden van deze zoektocht uiteen, toch zijn literatuur en cognitieve wetenschap er beide op gericht de universele essentie van mens-zijn en bewust-zijn te achterhalen.

Bij deze vrij gangbare literatuuropvattingen kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst, die ook de relatie tussen wetenschap en literatuur in een ander licht plaatsen. Hoewel herkenbaarheid en identificatie uiteraard een rol spelen in het leesproces, ligt hierin niet de aantrekkingskracht of waarde van literatuur. Als wat we zoeken in literatuur inderdaad het universele, het herkenbare, of het eigene is, dan zou onze nieuwsgierigheid al snel bevredigd zijn. We zouden de Odyssea lezen en meteen de hele mensheid doorgronden. Wat we zoeken in literatuur is niet zozeer het universele als wel het individuele; niet zozeer het herkenbare als wel het vreemde. Literatuur leidt ons niet enkel binnen in vreemde werelden en culturen, maar ze vervreemdt ons vooral van wat we al geassimileerd dachten te hebben. Ook literatuur als zinvolle oefening in cognitieve empathie kan enkel in deze context begrepen worden. Als literatuur kan bijdragen tot het verscherpen van onze Theory of Mind, dan is dat niet — zoals McEwan beweert — omdat ze ons toelaat de ander als herkenbaar of ‘uiteindelijk toch hetzelfde’ te zien, maar wel omdat ze kan tonen dat en hoe de ander ook echt anders is. Literatuur toont ons dat elke mens anders en uniek is, en dat elk bewustzijn, hoe menselijk ook, toch onherkenbaar vreemd kan zijn. Het is precies deze spanning tussen vreemd en herkenbaar, tussen ander en eigen die ons doet lezen en leren in de literatuur.

Als er dus iets is dat literatuur en wetenschap gemeen hebben, is het niet zozeer de zoektocht naar universalia, maar wel de precaire evenwichtspoging tussen het universele en het particuliere, tussen het eigene en het andere. Wetenschap en literatuur worden immers beide gedragen door een combinatie van menselijke nieuwsgierigheid naar het vreemde en een even menselijk verlangen dit vreemde in te passen in het bekende. Beide disciplines vormen hierdoor een illustratie van precies die onmogelijke maar noodzakelijke eigenschap van het bewustzijn die ze tegelijk ook onderzoeken, met name haar narratief karakter. Wat ons aantrekt in wetenschap en literatuur is dat ze ons verhalen bieden, wat de criticus Frank Kermode the sense of an ending noemde, de illusie die eenheid creëert in de oneindige complexiteit van het bewustzijn.

Wetenschap en literatuur worden beide gedragen door een combinatie van nieuwsgierigheid naar het vreemde en een verlangen dit vreemde in te passen in het bekende

Ondanks deze overeenkomsten, blijven toch vooral de verschillen tussen wetenschap en literatuur belangrijk. Beide mogen dan gericht zijn op hetzelfde bewustzijn, ze zitten elk vervat in een volstrekt verschillende historische dimensie. Het onwaarschijnlijke aan de literatuur is immers dat we vandaag nog steeds de Odyssea lezen, ook al zijn er massa’s hedendaagse teksten voorhanden. Meer nog, al deze teksten maken deel uit van een geheel van materiële inscripties die van generatie op generatie worden overgedragen en telkens opnieuw, en anders, gelezen worden. Deze vorm van overdracht via het dode teken, waarvan de literatuur een bijzonder intense uitoefening is, tart de chemisch-biologische transmissiewetten van de neurologie en installeert een alternatieve bewustzijnsgeschiedenis die de organische tijd van het leven doorkruist. En precies deze eigenzinnige geschiedenis is het domein van de literatuur en de literatuurstudie. Toch geen reden voor een minderwaardigheidscomplex, lijkt me.

David Lodge, Consciousness and the Novel. Connected Essays (Cambridge Massachusetts: Harvard University Press 2002)

Ian McEwan, Literatuur, wetenschap en de menselijke natuur (Amsterdam: Volkskrant 2002) (Van der Leeuw-lezing 20).

Elke D’hoker is als literatuurwetenschapper verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen