Deel dit artikel

het vertellen van verhalen wordt tegenwoordig gezien als zo natuurlijk en transparant dat niemand zich nog vragen stelt bij de keuze om een boodschap te brengen via een verhaal – en niet via een andere vorm van communicatie – of bij de manier waarop dat gebeurt. in heel wat gevallen wordt het vertellen nochtans misbruikt om ons om de tuin te leiden, iets mee te geven waar we ons niet bewust van zijn, of zelfs te overtuigen van onwaarheden en leugens. gelukkig zijn er nog steeds literatuurwetenschappers die proberen te achterhalen waarom mensen verhalen vertellen, beluisteren en bekijken en wat voor effect dit op hen heeft.

De verteller als de nieuwe rattenvanger van Hamelen

Jan Baetens

Hoewel narratologie, de wetenschap van verhaal en vertellen, al eeuwenoud is – elke narratoloog start bij Aristoteles – beleeft ze sinds de jaren ’60 een sterke heropleving en reikt ze tot ver buiten de oorspronkelijke grenzen van de literatuur. Maar dit succes heeft een keerzijde. Sinds zowat alles een ‘verhaal’ is geworden, is elke precieze betekenis van het woord zoekgeraakt. Tezelfdertijd is ook elke kritische reflectie over zin en onzin van het vertellen van verhalen en de impact ervan op het publiek (lezer, kijker, toehoorder) verdampt. Narratologie is ook lange tijd blijven steken in een excessieve drang naar taxonomie en abstracte formalisering, een erfenis uit de periode van het structuralisme. Een verhaal, nu synoniem met zoiets als ‘betekenis’ of ‘boodschap’, en met een anglicisme dikwijls een ‘narratief’ genoemd, wordt gezien als zoiets natuurlijks en transparants dat zowel de manier waarop een verhaal wordt verteld als de beslissing om verhalen te vertellen (in plaats van andere vormen van communicatie of argumentatie) een beetje uit beeld verdwenen zijn. Vooral storytelling heeft een kwalijke reputatie. Onder deze term verstaat men vandaag het vermommen van een boodschap in verhaalverpakking, een typische marketingtechniek die moderne reclame en politieke propaganda met elkaar gemeen hebben. Zeker in tijden van fake news en post-truth lijkt de kracht van verhalen het gewonnen te hebben van feiten en redelijke argumenten: het is vooral met overtuigende verhalen dat je de harten van mensen kan winnen.

In de geschiedenis van de narratologie is Peter Brooks (°1918) allesbehalve een meeloper. In vele van zijn werken heeft deze Yale-emeritus, professor vergelijkende literatuur en specialist van 18de- en 19de-eeuwse Franse klassiekers, grote aandacht besteed aan de retorische dimensie van de narratologie. In tegenstelling tot de dikwijls overformalistische benadering van heel wat van zijn collega’s (de bibliografie over de vrije indirecte rede bij Jane Austen zou ondertussen een ouderwets telefoonboek kunnen vullen), heeft Brooks zich altijd toegespitst op de vraag waarom mensen verhalen vertellen, beluisteren en bekijken. Zijn boek Reading for the Plot (1984), dat verhalen leest als sleutels voor het geven van betekenis aan de menselijke levensloop, is een klassieker die de narratologie over de kaap van het formalisme heeft getild. De formele, interne analyse van het verhaal, die weliswaar altijd het vertrekpunt blijft, staat bij hem ten dienste van het beoogde effect, zowel langs de kant van de maker als langs die van de ontvanger. Het kernwoord in Brooks’ narratologie is dan ook power, niet als brute kracht (een verhaal is geen bevel), maar als soft power (het verhaal nodigt uit, wekt verlangens op, prikkelt, verleidt): de kracht die uitgaat van het verhaal, de kracht die men inzet om bepaalde gevoelens of ideeën op te wekken, de kracht die men al dan niet passief ondergaat in het contact met een verhaal. Niet alleen geld doet de wereld draaien, maar ook en misschien zelfs nog meer de verhalen die we vertellen. Brooks start dan ook zijn betoog met een citaat uit Game of Thrones: ‘There’s nothing in the world more powerful than a good story. Nothing can stop it. No enemy can defeat it.’

Een verhaal is geen brute kracht, geen bevel, maar wel een ‘soft power’

Dit citaat en dit voorbeeld zijn allesbehalve neutraal. Ze zijn, naast een mooie aanvulling op de illustratie op de cover van Brooks’ nieuwste werk Seduced by Story (Ingres’ interpretatie van de ongeoorloofde liefde van Paolo en Francesca, door de schilder gevat op het moment dat Francesca het boek dat ze samen lezen laat vallen én Paolo haar kust), de perfecte opstap naar de nieuwe richting die Brooks wil uitgaan. Het is de narratoloog niet alleen te doen om te bestuderen wat verhalen kunnen bereiken of waarom wij mensen verhalen nodig hebben, maar ook om de negatieve aspecten van hun macht te onderzoeken. Verhalen zijn een heel efficiënt middel om iets over te brengen en de vraag naar verhalen is immens en constant, maar in heel wat gevallen wordt het vertellen misbruikt om ons te verleiden of om de tuin te leiden, om te onderhouden of te amuseren maar met de bedoeling iets mee te geven waar we ons niet altijd bewust van zijn, in extreme gevallen ook om ons te overtuigen van onwaarheden en leugens.

Hoewel Brooks meer voeling heeft met freudiaanse dieptepsychologie dan met marxistische maatschappijkritiek doet zijn reflectie over de rol van verhalen toch regelmatig denken aan wat Adorno en Horkheimer vanaf 1944 poneerden in hun studies over de cultuurindustrie. De rationele en kostenefficiënte producten van deze nieuwe vormen van cultuurproductie (kop van Jut is voornamelijk de droomfabriek van Hollywood) dienen in hun optiek niet alleen om het publiek verstrooiing te bieden, maar ook om de verplichte gebruikers van dit entertainment (de cultuurindustrie is immers onontkoombaar en laat geen alternatieve keuzes toe) te beletten na te denken over wat er zich in het echte leven na of naast de blockbuster, de radiohit of de pulproman afspeelt. Net als Adorno en Horkheimer gaat ook Brooks niet zomaar uit van de stelling dat wij louter passieve slachtoffers zijn van een programma dat buiten ons weten en tegen onze wil is opgezet: onze culturele beleving is medeplichtig aan een systeem dat uit is op vervreemding en de ‘gebruiker’ opsluit in het keurslijf van de verstrooiing.

Onze culturele beleving is medeplichtig aan een systeem dat uit is op vervreemding

Dit punt is niet nieuw. Filosofen en retorici hebben altijd gewaarschuwd voor de destructieve kracht van verhalen wanneer die ingezet worden voor andere doeleinden dan het streven naar waarheid of, breder gesteld, voor iets anders dan het samenvallen van het schone, het goede en het ware. De meest cynische onder alle cynische politici, hertog Charles-Maurice de Talleyrand, wist het begin 19de eeuw puntig te resumeren: ‘La parole a été donnée à l’homme pour déguiser sa pensée.’ Maar ook moderne narratologen zijn zich steeds bewust geweest van de ongeschreven wet dat men met verhalen alle kanten op kan en hebben de problematische kanten van hun studieobject nooit onder stoelen of banken gestoken. Daar komt bijvoorbeeld de fascinatie vandaan, althans in de Angelsaksische kritiek, met het begrip van de onbetrouwbare verteller (unreliable narrator), de ongenode gast aan de tafel van de narratologie. Het verklaart ook de hedendaagse kritiek, vooral vanuit continentale hoek, op de praktijk van storytelling: het verpakken van een boodschap in verhaalvorm als electorale of commerciële marketingtechniek of overtuigingsstrategie.

Op het eerste gezicht voegt Seduced by Story niets nieuws aan deze discussies toe. Het boek beschrijft een aantal aspecten en dimensies van verhaal en vertellen waarop de kritische lezer (Brooks focust heel snel op teksten) dient te letten: het verschil tussen verteller en auteur, de relatie van de lezer tegenover de personages, of nog de eigen temporele logica van de verhaalbeleving waar we niet alleen lezen (of luisteren of kijken) in het licht van wat we reeds kennen maar in functie van wat we verwachten, en de ontknoping die alle losse eindjes zou moeten samenknopen. Brooks zegt dat veel mooier dan ik het kan doen: ‘When we read a narrative, we read toward the end, not in knowledge of what it will bring but in anticipation that it will bring retrospective illumination to the plot leading to it.’

Centraal hierbij staat wat Brooks naar voren schuift als de belangrijkste verwachting van de lezer: de mogelijkheid om de wereld vanuit een ander standpunt te bekijken. De ‘kracht’ van het verhaal is dan niet alleen de min of meer verborgen overtuigingskracht die ervan uitgaat (en die kracht kan soms manipulatief zijn), maar ook, en dit is een van de paradoxen van een goed verhaal, vooral de kans die het geeft om zelf een andere kijk op de wereld te ontwikkelen – een kans die gefnuikt wordt wanneer de lezer te veel meegezogen wordt in wat de tekst voorschotelt, zodat het zelf onderzoeken van nieuwe perspectieven tussen haakjes wordt gezet.

De kracht van een verhaal is ook de kans die het geeft om een andere kijk op de wereld te ontwikkelen

Brooks vult deze algemene benadering van waar narratologie voor zou moeten staan aan met een groot aantal voorbeelden uit voornamelijk de literaire, maar ook de juridische sfeer. Bijzondere nadruk ligt hier op de rol van het verhaal in de herinterpretatie van de fundamentele principes van de Amerikaanse grondwet, via de dubbele omweg (sic) van enerzijds casestudies in de common law-traditie en anderzijds de narratieve draai die zo aan deze eindeloos te hernemen actualisatie wordt gegeven. In het eerste geval wordt er ingezoomd op de verbatim getuigenissen en betogen in het gerechtsgebouw: courtroom dramas waarbij het accent valt op hoe de partijen zich bedienen van narratieve technieken om eigen betekenissen van feiten en gebeurtenissen te produceren. In het tweede geval wordt er nagedacht over hoe de partijen uitspraken doen over de manier waarop deze betekenissen al dan niet overeenstemmen met de algemeen aanvaarde interpretaties van de grondwet, met als centrale discussiepunt de vraag in welke mate deze interpretaties rekening mogen of moeten houden met de narratieve structuur van deze fundamentele principes. Tegenstanders van veranderingen zullen dan geneigd zijn elke narratieve herlezing van de grote beginselen af te wijzen, terwijl voorstanders van nieuwe interpretaties zullen wijzen op het feit dat de conventionele duiding van deze beginselen onvoldoende rekening houdt met het verhaal waarbinnen ze zijn ontstaan en overgeleverd.

Brooks is een briljant stylist, zijn synthetische visie op de discipline is uitzonderlijk, het maatschappelijke engagement dat van zijn werk uitgaat kan iedereen tot voorbeeld strekken. Maar voor wie minder thuis is in de materie en het vroegere werk van de auteur niet zo goed kent, lijkt het boek meer een voorbeeld van briljante vulgarisatie dan van het ontvouwen van een nieuwe kijk op de kunst van het vertellen. Deze indruk klopt echter allerminst. Brooks zet immers zonder ze expliciet te  benoemen – het boek claimt geenszins een narratologische paradigmawissel in te stellen – een aantal lijnen uit die wel degelijk voor een nieuw geluid staan. Ik wil er hier graag twee uitlichten: enerzijds de positie die Brooks inneemt in de discussie over feit en fictie, anderzijds de keuze van het materiaal waarop de analyse gebaseerd is.

Alles kan narratief worden gerepresenteerd, en dat kan zowel goed als slecht zijn

Vele van de kritische stemmen over storytelling, zoals ingezet voor politieke en commerciële doelstellingen, plaatsen zichzelf binnen de ruimere context van de discussie over fake news, post-truth en de in hun ogen gewilde en bewust nagestreefde verwarring tussen feit en fictie. Het vertellen van verhalen wordt dan gezien als een van de meest efficiënte middelen om feiten en meer algemeen rationele en wetenschappelijke argumentatie verdacht te maken. Brooks erkent natuurlijk het verschil tussen feit en fictie als een absoluut noodzakelijk gegeven, maar voor hem is deze discussie niet het ideale kader voor het beslechten van narratologische discussies. Verhalen kunnen immers zowel feiten als fictie overbrengen en er is geen enkele reden om aan te nemen dat het de narratieve component is die een boodschap in de richting duwt van fictie en dus bedrog, net zoals het verkeerd is te denken dat feiten een verhalende inkleding nodig hebben om ons meer van hun echtheid te overtuigen – dit alles nogmaals in de context van het debat over feit versus fictie. Gelijk wat kan narratief worden gerepresenteerd en dit verhaal kan zowel ‘goed’ als ‘slecht’ worden gebruikt.

Wanneer de kracht van verhalen als resultaat heeft dat er, al dan niet los van de intentie van de maker, niet langer wordt nagedacht over wat het verhaal zegt, duikt het gevaar op van wat Brooks de ‘mythe’ noemt. In dat geval nemen we kritiekloos aan wat het verhaal ons doet geloven en beseffen we niet langer dat we te maken hebben met een voorstelling die ons ergens van wil overtuigen. Eerder dan in termen van feit versus fictie moeten we dus denken in termen van verhaal versus mythe. Dit laatste onderscheid komt voort uit onze houding tegenover het verhaal, hoe we het zelf duiden. Zowel mythes als verhalen kunnen feiten en fictie bevatten: verhalen worden pas mythes wanneer we ons laten meeslepen door het verhaal en echt gaan geloven in wat het ons aanbiedt. Het verschil tussen verhaal en mythe valt dus niet zomaar samen met dat tussen feit en fictie.

Daarbovenop heeft het onderscheid tussen verhaal en mythe natuurlijk een relatief en historisch karakter. Verhalen kunnen mythes worden wanneer we ze kritiekloos gaan aanvaarden, maar het omgekeerde is ook waar: op gelijk welk moment hebben wij de mogelijkheid om van de mythes weer verhalen te maken. De recente controverse rond de populaire tv-reeks Het Verhaal van Vlaanderen is daarvan een mooi voorbeeld: ‘1302’ is bijvoorbeeld een historisch feit dat heen en weer schuift tussen mythe en verhaal (het zou overigens naïef zijn te stellen dat de makers van de reeks enkel mythevorming op het oog hebben, daar waar de critici volledig aan de kant van het verhaal zouden staan). Door de terugkoppeling naar het verhaal en de kritische analyse ervan komt er opnieuw ruimte voor reflectie en discussie over betekenis, wat voor Brooks de basis vormt van een democratische en open samenleving.

We hebben altijd de mogelijkheid om van mythes weer verhalen te maken

Seduced by Story zet nog een tweede koerswijziging in tegenover de manier waarop narratologie de laatste tijd – en vandaag de dag razendsnel – aan het evolueren is. Deze vernieuwing situeert zich op het vlak van het corpus en de voorbeelden. Deze omschakeling wordt door Brooks nooit expliciet aan de orde gesteld, wat niet wil zeggen dat ze niet onmiddellijk in het oog springt. Ze kan ook verkeerd worden geduid, omdat ze veel weg lijkt te hebben van een vorm van nostalgie. Fundamenteel is het echter een voorbeeld van ‘reculer pour mieux sauter’. Zoals gezegd gaat Brooks mee in de verruiming van het narratologische corpus naar niet-literaire voorbeelden en casestudies.

Veel verrassender is echter de keuze van de auteur om zich in de literaire voorbeelden te beperken tot werken die je, op enkele kleine uitzonderingen na, als canoniek zou kunnen omschrijven (Brooks laat overigens niet na om zich zeer kritisch uit te laten over de literaire en technische kwaliteiten van deze uitzonderingen, die hij plukt uit de categorie van de recente internationale bestsellers). De verhalen waar Seduced by Story op ingaat zijn die van grote klassiekers zoals Balzac, Borges, Conrad, Dickens, Faulkner, Flaubert, Melville, Proust, Tolstoj of Woolf – de lijst is niet exhaustief, maar wel representatief voor het geanalyseerde corpus. Deze ‘beperking’ gaat volledig in tegen wat de narratologie sinds enige jaren doet, namelijk verschuiven van het gedrukte boek naar voorbeelden in andere media (de literatuur van vandaag is de Netflixserie) en van de Grote Auteurs naar de doelgroepwerken (waarbij elke community een eigen canon produceert die dan in gesloten circuit een absoluut karakter verwerft en zich aan elke kritiek onttrekt).

Narratologie gaat niet langer alleen over het gedrukte boek: de literatuur van vandaag is de Netflixserie

Een reactionaire strategie? Integendeel. De onuitgesproken maar ongetwijfeld polemische optie om het te houden bij de klassieke westerse canon is een belangrijk onderdeel van de argumentatie van Brooks en zijn kritiek op het verhaal als verleidings- en misleidingsstrategie. De ogenschijnlijke verenging van het corpus versterkt de ambitie van Seduced by Story, dat niet streeft naar het formuleren van een nieuwe theorie maar naar het bevragen van de dikwijls problematische relatie tussen verhaal en betekenis, zowel binnen ons persoonlijke leven (we lezen verhalen om te leren dat we anders tegen de realiteit kunnen aankijken) als binnen de maatschappij als geheel (waar we verhalen nodig hebben om niet af te glijden naar een mythische verhouding tegenover mens en maatschappij). Het is net door de narratologie af te houden van elke vorm van formalistische spitstechnologie en terug te brengen naar de grote onderliggende vragen (dus niet alleen wat een verhaal is, maar wat ermee gedaan wordt en door wie) en te opteren voor een specifiek soort voorbeelden (niet de verhalen zoals geselecteerd door kleinere doelgroepen, elk met hun eigen agenda, maar verhalen die door iedereen gelezen en dus geherinterpreteerd kunnen en mogen worden), suggereert Brooks dat de canon een adequaat middel blijft om weerstand te bieden tegen de mythe.

Brooks is zeker geen kortzichtig of krampachtig verdediger van de canon als alleenzaligmakend studieobject of levensgids. Hij heeft zich altijd heel soepel bewogen tussen hoge en lage vormen van cultuur en vertellen, getuige daarvan zijn schitterende studie over een lange tijd misprezen subgenre van het populaire theater uit de eerste decennia na de Franse Revolutie, The Melodramatic Imagination (1976). Maar Brooks zet de canon in om aan te tonen dat grote literatuur voor veel meer staat dan voor nostalgie of status quo. De canon wordt bij Brooks net niet gebruikt om een of andere vorm van eigen groot gelijk te bevestigen of op te leggen, maar om aan te tonen hoe verhalen de basis kunnen vormen van een fundamenteel open gesprek, waar betekenissen permanent in vraag kunnen worden gesteld. Brooks had ook kunnen kiezen voor heel andere verhalen: een Netflixfeuilleton of de James Bondfranchise, Star Wars of Kuifje, Lou Reed of Coco Chanel (laten we niet vergeten dat het boek opent met een citaat uit Game of Thrones), die ongetwijfeld toelaten hetzelfde punt te maken. Het zijn echter net de onverwachte en om die reden dus prikkelende klassieke voorbeelden die de argumentatie van Brooks nog krachtiger maken. In tegenstelling tot van hedendaagse en dus ogenschijnlijk meer direct maatschappelijk betrokken teksten verwacht men van klassieke teksten niet dat ze onze kijk op de wereld radicaal in vraag stellen. Wat Brooks toont, is dat we ons op dit punt misschien vergissen.

Peter Brooks, Seduced by Story. The Use and Abuse of Narrative. (New York: New York Review Books, 2022).

Jan Baetens is professor emeritus Culturele Studies aan de KU Leuven. Zijn werk is bewust anti-specialistisch en combineert experimentele Franse poëzie met populaire cultuur (comics, fotoromans, novellisaties). Hij is ook auteur – in het Frans – van meer dan twintig dichtbundels, een roman, een documentaire strip en een fotoroman, naast (natuurlijk) boeken over Proust en Hergé.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen