Deel dit artikel

in hun lijvige boek ‘geistesarbeit. eine praxeologie der geisteswissenschaften’ zoomen steffen martus en carlos spoerhase in op de uiterst diverse activiteiten en contexten die de zogenaamde geesteswetenschappelijke arbeid kenmerken. het lijkt misschien alsof denkers in de letteren, filosofie, religiewetenschappen en dergelijke vooral lezen, schrijven, herlezen en herschrijven en zich zo weinig mogelijk aantrekken van wat om hen heen gebeurt, maar hun geestesarbeid staat juist niet los van de kleurrijke werkelijkheid buiten hun studeerkamer.

Werkende geesten – wat doen geesteswetenschappers?

Bart Philipsen

‘Wat is de basisuitrusting van een filoloog? Een potlood en een kont!’ Dat was – ergens midden jaren tachtig van de vorige eeuw – het laconieke en niet eens ironisch bedoelde antwoord van een niet nader genoemde Duitse rector aan een van zijn hoogleraren in de taal- en letterkunde. Die laatste had zich beklaagd over besparingen in de ‘basisuitrusting’ van de departementen en daarbij naar de garanties in het universiteitsreglement verwezen. De rector had er ook erudieter met Blaise Pascal aan kunnen toevoegen: ‘Al het leed der mensen spruit hieruit voort, dat zij niet rustig in hun kamer kunnen blijven.’ Potlood en papier – om te lezen én te schrijven –, een kamer met tafel en stoel en voldoende zitvlees: zijn dat (mits enige actualiserende aanpassingen zoals digitale tools) niet de hoekstenen van het bestaan van een productieve geesteswetenschapper? In hun lijvige studie Geistesarbeit. Eine Praxeologie der Geisteswissenschaften (2022) geven de literatuurwetenschappers Steffen Martus (HU Berlin) en Carlos Spoerhase (LMU München) in meer dan zeshonderdvijftig pagina’s een genuanceerd en eerder sceptisch antwoord op die schijnbaar retorische vraag – en de niet nader genoemde rector lik op stuk. Vanuit een zeer pragmatisch en praxis-georiënteerd (‘praxeologisch’) perspectief zoomen de auteurs in op het fijne raderwerk van zeer diverse activiteiten en contexten waarin de dagdagelijkse dramaturgie van de geesteswetenschappelijke arbeid zich steeds weer op uiteenlopende wijzen en in veranderende en niet altijd rationele omstandigheden en situaties voltrekt. Hoe en met wie en met wat ‘doen’ geesteswetenschappers ‘het’? Even vooraf: de auteurs gaan er duidelijk van uit dat hun lezerspubliek weet dat met ‘Geisteswissenschaftler’ in een Duitstalige context min of meer de collega’s van onze faculteiten Letteren, Filosofie en eventueel Theologie & Religiewetenschappen bedoeld zijn, en heel soms ook juristen en pedagogen. Voor die inkijk in het ‘labo’ van deze Geisteswissenschaften wordt wel een beroep gedaan op een keur van vooral aan sociologie en antropologie ontleende theorieën die met een parapluterm practice theory genoemd kunnen worden. De auteurs die hiervoor geciteerd worden zijn o.a. Pierre Bourdieu, Bruno Latour, Jean Lave, Etienne Wenger en Andreas Reckwitz.

Het vervolg van dit artikel lees je in de papieren versie van Karakter 84. De volledige tekst verschijnt later online.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen