Deel dit artikel

eeuwenlang al is de mens op zoek naar het middel om onsterfelijk te worden, of minstens om zijn leven aanzienlijk te verlengen. door betere voeding en medische zorg is de levensverwachting in west-europa nu zowat verdubbeld. is de maximale leeftijd niet stilaan bereikt? de media blijven berichten publiceren over succesvolle levensverlengende ‘wondermiddeltjes’, recent nog over calorische restrictie. maar zijn die beloften wetenschappelijk onderbouwd? de alchemie lijkt soms terug van weggeweest.

De methusalempil: wetenschap of koopmanschap?

Theo Niewold

Al sinds de oudheid is de mens op zoek naar onsterfelijkheid, of als dat niet mogelijk is, naar een zo lang mogelijk leven. In de Griekse mythologie bestonden naast de onsterfelijke goden ook sterfelijke halfgoden, zoals Achilles, die ondanks de poging van zijn moeder om hem onkwetsbaar en daarmee onsterfelijk te maken toch sneuvelde. Wellicht als symptoom van ditzelfde verlangen naar eeuwigheid vinden we in de Bijbel de aartsvaders terug met leeftijden van honderden jaren. De absolute kampioen was de spreekwoordelijke Methusalem met zijn 969 jaren. Later zochten de alchemisten eeuwenlang naar het middel voor onsterfelijkheid, het zogenaamde levenselixir. Zij verkochten ook middeltjes tegen allerlei ziekten en kwalen. De alchemie kan worden beschouwd enerzijds als de voorloper van de moderne wetenschap, met name van de scheikunde en de farmacie, en anderzijds als een vroege vorm van kwakzalverij. De alchemie als ‘wetenschap’ stierf definitief uit toen de moderne scheikunde onder Antoine Lavoisier opkwam aan het einde van de achttiende eeuw. De kwakzalverij is echter altijd blijven bestaan.

Intussen blijkt uit archeologische gegevens dat de moderne mens in pre-industriële tijden gemiddeld niet ouder werd dan veertig jaar, met uitzonderingen tot zeventig jaar voor koningen en andere hooggeplaatsten. Sinds de Tweede Wereldoorlog neemt de gemiddelde levensduur met ongeveer 2,5 jaar per decennium toe (althans in het welvarende deel van de wereld). De gemiddelde levensverwachting in West-Europa bedraagt nu ongeveer 77 jaar voor mannen en 83 jaar voor vrouwen. De enige goed gedocumenteerde absolute uitschieter is een Franse vrouw die de leeftijd van 122 jaar heeft gehaald. De meeste demografen zijn het erover eens dat het einde van die stijging in zicht is. Het feit echter dat de gemiddelde leeftijd nog oploopt, wordt door sommigen geïnterpreteerd als een teken dat de maximaal haalbare leeftijd van de mens nog lang niet bereikt is. De vraag is dan hoe je kan te weten komen waar die zou liggen.

Uit archeologische gegevens voor de mens blijkt dat de biologische leeftijd van de pre-industriële mens op ongeveer veertig jaar ligt

Wetenschappers hebben niet stilgezeten en hebben die vraag proberen te beantwoorden met behulp van vergelijkend onderzoek op dieren. Bij (vooral kleinere) dieren werd vastgesteld dat terwijl ze in het wild niet ouder worden dan één jaar, hun leeftijd kan oplopen tot vier of vijf jaar in gevangenschap. Dit verschil wordt toegeschreven aan de afwezigheid van honger, en het ten prooi vallen aan andere dieren en ziekten. Uit de archeologische gegevens voor de mens zou je kunnen concluderen dat de biologische leeftijd van de in het wild levende mens op ongeveer veertig jaar ligt. Door de verbeterde voeding en medische zorg houdt de mens zichzelf als het ware in gevangenschap, of beter gezegd: hij heeft de kans gezien zichzelf te scheiden van de onplezierige kanten van de natuur. Daarmee heeft hij al een verdubbeling van zijn leeftijd bereikt. Als we echter dezelfde factor als voor sommige kleinere dieren aanhouden (vier tot vijf jaar), dan zou de mens honderdzestig tot tweehonderd jaar kunnen worden. Een belangrijk punt hierbij is of je de winst uitdrukt in procenten of in jaren. Als we grotere dieren als voorbeeld nemen, zien we dat de procentuele winst al minder groot wordt. Zeker als we kijken naar dieren die geen prooidier zijn, zoals volwassen olifanten. Vier jaar meer betekent voor een muis een vervijfvoudiging van zijn aanvankelijke leeftijd, maar voor de olifant zijn dit slechts enkele procenten. Grootte maakt dus iets uit en moet in de vergelijking worden betrokken als men tot eerlijke resultaten wilt komen.

Gelukkig zijn er reeds onderzoekers geweest die zich hierop hebben gestort. Er blijkt inderdaad een sterk positief verband te bestaan tussen lichaamsgrootte en levensduur. Ook hebben die onderzoekers uitgerekend dat met de toenemende grootte en levensduur van een soort, de winst die te verwachten is van bepaalde zogenaamd levensverlengende diëten, zoals calorische restrictie, procentueel sterk afneemt. Voor de mens is die winst zelfs te verwaarlozen, zo blijkt onder andere uit een artikel van John Phelan en Michael Rose, dat in Ageing Research Reviews (2005) werd gepubliceerd. En daarmee is de kous af, zou je zeggen. Er blijven echter in de media (en zelfs in wetenschapsrubrieken) kritiekloze berichten verschijnen over succesvolle levensverlengende methoden. En de meest recente van die berichten vinden hun oorsprong in artikels over de wonderbaarlijke effecten van calorische restrictie.

Een goed voorbeeld hiervan is een artikel van Nicholas Bishop en Leonard Guarente in een van de uitgaven van het prestigieuze Nature. In dit artikel beschrijven ze hoe de levensduur van wormen, schimmels en muizen kan worden verlengd (zelfs meer dan verdubbeld) door onder andere calorische restrictie (CR). Dit wil zeggen dat ze langer leven naarmate ze minder energie verbranden. Hierbij zouden ook ouderdomsgerelateerde kwalen worden verminderd of voorkomen. De gedachte is dat er bij verbranding oxidatieproducten vrijkomen die schade aanrichten en daarmee ziekte en veroudering veroorzaken. Minder eten betekent minder verbranding, dus minder oxidanten en dus een langer leven. Een vergelijkbaar effect zou de consumptie van veel antioxidanten hebben. Op basis van het feit dat de genen die hierbij betrokken zijn ook in de mens voorkomen, wordt gesteld dat dit mechanisme ook voor de mens geldt. Er wordt gesuggereerd dat het wellicht mogelijk is een pil te ontwerpen die zorgt voor een gezond en lang leven. Vandaar dat men ook wel spreekt van een ‘methusalempil’.

Een van de voorgestelde componenten voor die pil is resveratrol, een stof die onder andere in rode wijn voorkomt

Een van de voorgestelde componenten voor die pil is resveratrol, een stof die onder andere in rode wijn voorkomt. Resveratrol blijkt een vergelijkbaar effect te hebben als calorische restrictie in dezelfde proeforganismen. De stof is trouwens eerder ook al uitgebreid in het nieuws geweest omdat ze instrumenteel zou zijn in het zo gezond geachte mediterrane dieet. Of dat dieet werkelijk zo gezond is, laten we hier buiten beschouwing. In elk geval heeft een van de andere onderzoekers in dit veld, Cynthia Kenyon, die blijkbaar niet wilde wachten tot de bewuste pil beschikbaar was, zichzelf al op zo’n CR-dieet gezet, inclusief een dagelijks glas rode wijn. Of zij er nu echt in gelooft of dat dit (mede) een pr-stunt is om het eigen onderzoek te promoten laat ik terzijde.

Duidelijk is dat de mogelijkheid tot levensverlenging iets is dat velen aanspreekt en fascineert. Ik kan me echter voorstellen dat de premier en de minister van Financiën daar vanuit hun functie wat anders tegen zouden aankijken, mocht dit allemaal werkelijkheid worden. Betekent dit nu bijvoorbeeld dat de pensioenreserves voor de vergrijzing van de samenleving plots nog meer ontoereikend zijn? Is het niet tijd voor de regeringen om de pensioengerechtigde leeftijd alvast voorlopig op – laten we zeggen –130 jaar te zetten, met de optie die regelmatig te kunnen verhogen? Wie krijgt die pil eens ze beschikbaar is, wie betaalt ze en wie betaalt de gevolgen daarvan? Of is het juist de oplossing voor de ontvolking van Europa?

Terwijl we de politici alvast verder laten denken, is het goed nog eens te kijken hoe realistisch een en ander is. De berekeningen van Phelan en collega’s hebben reeds laten zien dat als er winst in calorische restrictie of in de bijbehorende pil zit, die voor de mens zeer waarschijnlijk heel beperkt is. Voor Guarente en de zijnen is een belangrijk argument dat het CR-gen dat in muizen en wormen de levensduur regelt, ook in de mens voorkomt en dat het dus ook zo werkt in de mens. Dit is echter een zeer twijfelachtig argument: het is niet omdat hetzelfde gen voorkomt in meerdere soorten, dat het exact dezelfde functie of hetzelfde effect heeft. Zie de chimpansee waarmee we alle genen gemeen hebben. Daarnaast is tegenwoordig ook genoegzaam bekend dat men zeer voorzichtig moet zijn om bevindingen bij proefdieren door te trekken naar de mens. Een goed voorbeeld daarvan zijn de succesvolle kankertherapieën bij muizen, die vervolgens bij de mens vaak niet werken.

Waarom zijn Guarente en zijn medewerkers dan toch zo hoopvol gestemd en waarom gaan ze volledig voorbij aan bovengenoemde bezwaren? Het is wellicht de moeite waard eens een nadere blik te werpen op de laatste regels van het artikel. Onder het hoofdje ‘Competing interests statement’ (mogelijke belangenverstrengeling) wordt een webpagina vermeld. Als je daarnaar gaat kijken, dan blijkt Guarente, die hoogleraar aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) is, op te geven dat hij de stichter is van een bedrijf genaamd Elixir Pharmaceuticals. Uit verder zoekwerk via het internet blijkt hij ook nog directeur te zijn en is ene Dr. Kenyon medeoprichter. De firma heeft een exclusieve licentie onder andere op de patenten gebaseerd op Guarentes ontdekkingen op dit gebied aan het MIT, en dat zijn er, voor zover zichtbaar op het internet, een twintigtal. De firma heeft op het moment van dit schrijven circa 80 miljoen dollar aan durfkapitaal binnengehaald.

Wetenschappers worden tegenwoordig door overheid en universiteit gestimuleerd de verkregen wetenschappelijke kennis te commercialiseren door patenten en het oprichten van spin-off-bedrijven. Dit concept past wonderwel bij de voortschrijdende bezuinigingen op overheidsuitgaven en wordt wijd en zijd toegejuicht. Maar ook deze medaille heeft zijn keerzijde. Het is niet meer dan menselijk dat iemand die persoonlijk financieel belang heeft in een bedrijf of een project, ertoe geneigd zal zijn de vooruitzichten gunstig voor te stellen. Nadat dit was aangetoond voor het farmaceutische onderzoek hebben de betere (farmaceutische) tijdschriften precies om die reden het vermelden van eventuele belangenverstrengeling verplicht gemaakt. Het zou goed zijn als dit ook verplicht zou worden voor andere commercieel belangrijke onderzoeksvelden zoals het (functionele) voedingsonderzoek.

Het moet duidelijk zijn dat er, althans voor wat mij betreft, niets tegen het concept van spin-off-bedrijven zelf is. Maar niet alle spin-offs zijn hetzelfde, of beter gezegd, het is van belang op welke patenten ze zijn gebaseerd. Er zijn patenten met concrete vindingen, patenten die zeer speculatieve claims leggen, en alles ertussenin. Technische en biotechnologische uitvindingen en claims zijn vaak concreet. In de functionele voeding is dat vaak veel minder het geval. Zeker in het geval van Guarente rust zijn bedrijf meer op de veronderstelde potentie en belofte dan op solide (wetenschappelijke) basis. Het vermoeden dringt zich bij mij op dat de publicaties van Guarente en Kenyon in sterke mate moeten bijdragen tot het in stand houden van de belofte waar de waarde van het bedrijf vanaf hangt. Dit is niet zozeer een probleem voor niet-wetenschappelijke publicaties, want als directeurs mogen ze gerust reclame maken voor hun bedrijf. Maar hoe zit het dan bij de wetenschappelijke publicaties? Die worden geacht eerst grondig te worden gecontroleerd en becommentarieerd door vakgenoten (het zogenaamde peer review), en uiteindelijk beslist de uitgever van het tijdschrift of een stuk wel of niet wordt gepubliceerd.

Wetenschappelijke publicaties worden geacht eerst grondig te worden gecontroleerd en becommentarieerd door vakgenoten

Zoals gezegd, wellicht kan je het de auteurs niet kwalijk nemen dat ze nogal selectief citeren. Men had echter mogen verwachten dat de reviewers geëist zouden hebben dat er ook aandacht zou worden besteed aan tegenwerpingen zoals die van Phelan en Ross. Hebben de reviewers hier zitten slapen, of waarom is de uitgever aan hun eventuele bezwaren voorbijgegaan? Een factor die hier mogelijk een rol speelt, is de wetenschappelijke en commerciële concurrentie tussen de wetenschappelijke tijdschriften. De waardering van die tijdschriften hangt af van het aantal keren dat hun artikels worden geciteerd. Ze hebben er dus belang bij dat er goede, maar ook nieuwe, opvallende en spraakmakende artikels worden gepubliceerd. Dat kan af en toe ten koste gaan van de kwaliteit van het reviewproces, zoals volgens sommigen het geval is geweest bij de beruchte publicatie in Nature waarin auteur Benveniste ‘bewees’ dat homeopathie werkelijk werkt. Natuurlijk betreft het hier niet een dergelijk extreem geval, maar het toont wel aan dat ten minste af en toe andere belangen dan strikt wetenschappelijke een rol spelen bij publicatie.

Dit is uiteraard nog sterker het geval bij de gewone commerciële media. Spectaculaire wetenschappelijke ontdekkingen verkopen beter zonder nuancering. Men kan blijkbaar ook moeilijk van een gewone journalist verwachten dat hij of zij in staat is of tijd heeft om dit soort zaken te controleren. Maar vele media zijn tegenwoordig in het bezit van een wetenschapsrubriek en wetenschapsjournalisten. Die laatsten zouden toch minimaal de capaciteiten moeten bezitten om het onderwerp even te googlen en de snel te vinden critici van calorische restrictie aan het woord te laten. Blijkbaar komen de meesten niet eens bij de internetencyclopedie Wikipedia, waarin naast veel aandacht voor de opinies van Kenyon, ook de belangrijkste bezwaren keurig zijn opgelijst.

Kan dit alles kwaad? In dit specifieke geval zouden journalisten minimaal moeten vermelden dat het volgen van een CR-dieet niet van risico’s is ontbloot. Het is bij een beperkt dieet moeilijk om voldoende vitamines en mineralen binnen te krijgen, en bovendien heeft het lichaam op een CR-dieet niet veel reserves, wat gevaarlijk kan zijn bij ziekte. Meer algemeen en daarom wellicht belangrijker is het mijns inziens kwalijk om telkens weer kritiekloos te publiceren over wonderbaarlijke vindingen die soms zeer spoedig daarna weer in de vergetelheid raken of moeten worden ingetrokken. Dit draagt niet bij tot het vertrouwen in de wetenschap en wetenschappers. Door de belangenverstrengeling is het niet altijd duidelijk of zij (wetenschappers en journalisten) spreken vanuit de wetenschap of vanuit koopmanschap. Dit sluit niet uit dat de meerderheid van de spin-offs gewoon bonafide zijn. In dit geval van verkoop van wonderpillen komt de kwakzalverij echter weer akelig dicht bij de wetenschap of omgekeerd. De alchemist lijkt terug van weggeweest. En van alchemie mag niets worden verwacht, nu net zo min als vroeger. Er is daarom vooralsnog geen reden voor paniek bij de minister van Financiën, maar wel goede reden voor oplettendheid bij zijn collega van Volksgezondheid.

Mogelijke belangenverstrengeling: de auteur is (co-)auteur van enkele patenten op het gebied van voeding, waar hij geen financieel belang in heeft. Die patenten zijn voortgekomen uit onderzoek dat gecofinancierd werd door de overheid en de voedingsindustrie.

Naschrift: Dr. Guarente heeft inmiddels de firma verlaten en heeft een andere firma opgericht.

N.A. Bishop en L. Guarente, ‘Genetic links between diet and lifespan: shared mechanisms from yeast to humans.’, in: Nature reviews Genetics, 2007, 8, 835-844.

Theo Niewold is als onderzoeker voeding en gezondheid verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen