Deel dit artikel

tahiti heeft sinds zijn ontdekking in 1767 tot de verbeelding van de europeanen gesproken. de mythe van het paradijselijke eiland dat bevolkt wordt door mensen van ongeziene schoonheid, gastvrijheid en sensualiteit is een eigen leven gaan leiden, ook in de koloniale geschiedschrijving. in aphrodite’s island beschrijft antropologe anne salmond de europese ontdekking van tahiti, maar laat ze tegelijk ook stemmen van oorspronkelijke bewoners horen.

Het eiland van Venus

Anke Gilleir

‘De roemrijke kinderen van Tetumu
Zullen aankomen en dit bos van Taputapuatea zien
Hun lichaam is anders, ons lichaam is anders
Wij zijn een enkele soort van Tetumu
En dit land zal door hen worden ingenomen
Oude heerschappijen zullen worden vernietigd […]
Ze komen met een kano zonder uitlegger.’

Deze tekst is een profetie van de hogepriester Vaita van het eiland Ra’iatea. Dit is één van de heiligste plaatsen van de Genootschapseilanden, de Polynesische archipel waarvan Tahiti het bekendste eiland is. Hij sprak de profetie uit in 1763, toen de strijdmachten van Bora Bora onder het bevel van hun krijgsheer Puni het eiland aanvielen en er na een meedogenloze zeeslag een strooptocht hielden. De overwinnaars brachten vrouwen en kinderen om, vernielden huizen, tuinen en kano’s en sloopten de goddelijke gebouwen van de heilige marae(de stenen tempel) in Taputapuatea. De schok van die heiligschennis bracht de priester Vaita in trance. Hij voorspelde een goddelijke straf waarbij mensen van dezelfde afstamming (Tetumu, de rots van het begin) maar met andere lichamen dan die van de lokale bewoners zouden verschijnen, met in hun kielzog verval en ongeluk. Ze zouden aankomen in onbekende vaartuigen.

De vroege achttiende eeuw was een periode van politieke instabiliteit op de Genootschapseilanden. De slag op Ra’iatea was in dat opzicht symptomatisch. Enkele generaties voordien had er zich een grote religieuze verandering voorgedaan op de archipel. De eeuwenoude devotie van Tane, god van schoonheid en vrede, was verdrongen door de verering van ‘Oro, god van oorlog en vruchtbaarheid. De verspreiding van het nieuwe geloof ging gepaard met het gebruik van oorlog en mensenoffers. Dit voltrok zich precies in een universum dat lange tijd een cultuur van harmonie kende, iets waar de inwoners nog generaties lang met nostalgie op terugkeken. Met de cultus van ‘Oro ontstond een nieuwe sociale kaste, de ‘arioi: een groep van redenaars, priesters, zeevaarders, artiesten, krijgers en professionele minnaars, mannen en vrouwen die net als ‘Oro beslisten over leven en dood. De heilige status van de ‘arioi was onaantastbaar: ze leefden in afzondering met elkaar en konden zich alle bezittingen van anderen toe-eigenen. Toegang tot de ‘arioi ging via initiatie: kinderen die geboren werden in deze groep werden onmiddellijk gedood, tenzij de ouders afzagen van hun heiligheid en dus van hun extreem geprivilegieerde positie.

De politieke en religieuze commotie in Tahiti en de omringende eilanden, en de daarmee gepaard gaande veranderende machtsverhoudingen kunnen worden vergeleken met de turbulenties die de Europese samenleving kenmerkten in de loop van de achttiende eeuw. Maar terwijl in Europa de goden werden verdreven door de verlichting, waren die in het spectaculaire landschap van de Genootschapseilanden, met zijn hoge bergtoppen en diepe valleien, nog erg aanwezig. Terwijl in Europa wetenschappelijke, politieke en economische ambities ertoe leidden dat men koortsachtig alle ‘uithoeken’ van de wereld in kaart wilde brengen, beschouwde men zich op de archipel als het centrum van een universum dat bestond uit eilanden en een onmetelijke zee. Op 19 juni 1767 stonden de twee culturen voor het eerst oog in oog met elkaar.

Die ochtend hing er een dichte mist boven de zuidelijke kustlijn van Tahiti. Een vloot kano’s stak van wal, voorafgegaan door enkele grotere vaartuigen die waren gedecoreerd met gekleurde veren (symbool van ‘Oro) en bemand door priesters van de ‘arioi. De dag ervoor was van het eiland Me’eti’a het bericht gekomen dat een enorm object zich over de oceaan bewoog en de kust naderde. Misschien was het een vlottend eiland, zoals Tahiti zelf was geweest voor de god Tafa’i het redde van de haai waarop het was bevestigd. Misschien kwam de voorspelling van Vaita uit: vaartuigen zonder uitlegger die toch rechtop voeren, en gedaanten die misschien mensen of goden waren maar er duidelijk anders uitzagen. Voorzichtigheid was geboden tegenover de vreemde kolos die men tegemoet voer. Toen de mist optrok, stelde de bemanning van de Dolphin, een Brits fregat onder het commando van kapitein Samuel Wallis, verbijsterd vast dat ze omringd waren door honderden kano’s met joelende mensen. Ze zagen iemand die op het platform van een van de boten een rede hield en een tak van een bananenboom in zee wierp. Wie die mensen waren, wat ze bedoelden of waar ze zich precies bevonden, was voor de Britten niet duidelijk. Een gelijkaardig gevoel van vervreemding ontstond er in de kano’s tussen de Tahitiaanse ‘arioi. Op de Genootschapseilanden waren dit de eerste Europeanen die men te zien kreeg. De Britse zeevaarders, die maanden voordien uit Engeland waren vertrokken om via de Straat van Magellaan op zoek te gaan naar het legendarische zuidelijke continent, de terra australis, waren op een bewoonde eilandengroep gestoten waarvan het bestaan hen tot dan onbekend was.

Hoewel de achttiende eeuw de tijd van de verlichting en dus van het nuchtere denken was, tonen de verhalen over Tahiti aan dat de fantasie lang niet dood was.

In Europa was de ontdekking van Tahiti het begin van de mythevorming over een onweerstaanbare plek met een paradijselijke natuur, bevolkt door mensen van een ongeziene schoonheid, gastvrijheid en vooral sensualiteit. Hoewel de achttiende eeuw de tijd van de verlichting en dus van het nuchtere denken was, tonen de verhalen over Tahiti aan dat de fantasie lang niet dood was. In 1773 vatte de natuurkundige en botanist Joseph Banks de essentie van het eiland als volgt samen: ‘Op het eiland Tahiti is Liefde de voornaamste bezigheid, en niet alleen de meest geliefde, maar haast de enige luxe van de bewoners. Zowel het lichaam als de ziel van de vrouwen zijn perfect uitgerust voor deze zachte wetenschap.’ In Tahiti had de tijd vóór de aankomst van de Europeanen natuurlijk niet stilgestaan, maar door hun nagenoeg permanente aanwezigheid sinds 1767 veranderden de sociaal-politieke structuren ingrijpend. Door de missionering die in het kielzog van de ontdekking volgde, veranderde ook de devotionele cultuur.

Verhalen over vreemde culturen die van elkaars bestaan niets afwisten en op een bepaald ogenblik tegenover elkaar stonden, zijn bekend. Vooral de impact van de Europese ontdekkingsreizen vanaf de vijftiende eeuw, en de daaropvolgende exploitatie en annexatie van grote delen van de wereld, zijn al enkele decennia een dominant onderzoeksthema in het domein van de postkoloniale studies. Het spectrum van postkoloniaal onderzoek is breed, omdat het om een veelheid van perspectieven gaat die in uiteenlopende wetenschappelijke disciplines aan bod kunnen komen. De spil is telkens de koloniale confrontatie tussen ‘het Westen’ en niet-westerse culturen, die beschouwd wordt als een ingrijpende gebeurtenis voor de verdere sociaal-politieke, literaire, culturele, economische en wetenschappelijke geschiedenis van alle betrokkenen. Hoe divers de theoretische of disciplinaire insteek van dit type onderzoek ook is, vanaf het begin in de vroege jaren 1980 begreep men de rol die de verbeelding had gespeeld bij het in kaart brengen van ‘nieuwe’ culturen in de loop van de koloniale geschiedenis. In 1978 publiceerde Edward Said Orientalism. In deze studie toonde hij aan hoe geromantiseerde beelden van de Oriënt het proces van de koloniale politieke dominantie in het Nabije Oosten inspireerden en ondersteunden. Sinds dit werk is er nog weinig discussie over het dwingende karakter van de westerse blik op ‘de andere’: ‘l’imagination au pouvoir’ in een cynische variant.

De volgende vraag is dan naar de oorspronkelijke, ‘onberoerde’ culturen waarvan ‘het Westen’ zich in de loop van de geschiedenis meester maakte. Als die door imaginaire projecties vertekend werden of quasi letterlijk onder de voetafdruk van de kolonisator verdwenen, (hoe) kunnen we die dan vandaag nog begrijpen? Said zelf was sceptisch over het bestaan van een ‘authentieke’ culturele eigenheid (in zijn geval van het Oosten). Elke cultuur koestert exotische voorstellingen over een andere cultuur. Het probleem is niet de beeldvorming zelf, maar wel de functie ervan in de context van overheersing (in zijn geval door het Westen). De ideeën die bestaan over een bepaald type cultuur of ‘volk’ bepalen immers de manier waarop men daarmee omgaat. Toch blijft de vraag naar de oorspronkelijke, subalterne cultuur pertinent binnen postkoloniale studies, al gaat het zowel theoretisch als materieel om een complexe aangelegenheid. Zo getuigt de Bengaals-Amerikaanse literatuurwetenschapster Gayatry Chakravorty Spivak, een van de baanbrekende theoretici van het postkoloniale denken, in haar werk A Critique of Postcolonial Reason (1999): ‘My aim, to begin with, was to track the figure of the Native Informant through various practices: philosophy, literature, history, culture. Soon I found that the tracking showed up a colonial subject detaching itself from the Native informant. After 1989, I began to sense that a certain postcolonial subject had, in turn, been recoding the colonial subject and appropriating the Native Informant’s position.’

In haar minutieuze studie Aphrodite’s Island. The European Discovery of Tahiti (2010) traceert Anne Salmond, een antropologe gespecialiseerd in de studie van de Maori, het verhaal van de Europese ontdekking van de Genootschapseilanden tussen 1767 en 1773. Enerzijds zou je kunnen stellen dat dit verhaal voor de hand ligt. Een aantal befaamde zeevaarders, zoals James Cook, Louis-Antoine de Bougainville en William Bligh, kwamen in die periode op Tahiti terecht, en de ruchtbaarheid van de archipel is met hun naam verbonden. De verschillende Europese expedities naar de Genootschapseilanden in die periode zijn bijzonder goed gedocumenteerd door nota’s van de opvarenden, van kapitein tot matrozen, en van de wetenschappers, kunstenaars en missionarissen die meereisden. Ze maakten niet alleen professionele aantekeningen, maar lieten ook gedetailleerde persoonlijke impressies na die een enorme bron van informatie zijn. Anderzijds is de uitdaging om dit historische relaas over Polynesië te schrijven erg groot, omdat weinig andere gebieden in de wereld zo tot de verbeelding van de Europese reizigers hebben gesproken, misschien zelfs tot vandaag. Die Europese blik maakt het soms erg moeilijk de lokale kant van het verhaal te noteren. Zo ‘beschrijft’ Bougainville, kapitein van het Franse fregat Etoile, dat in het voorjaar van 1766 in Tahiti aanmeerde, hoe ze werden verwelkomd: ‘Toen we in hun huizen kwamen, werden ons jonge meisjes gepresenteerd, groene bladeren en takken werden op de grond gelegd en met een groot aantal Indianen, mannen en vrouwen, werd een kring gevormd en de gastvrijheid gevierd terwijl een van de aanwezigen een hymne zong over de vreugde begeleid door het geluid van een fluit. “O Venus, men zegt toch dat gij de vreemden hun recht geeft, wil deze dag tot een feest maken voor diegenen die vanuit Troje vertrokken en laten onze nakomelingen zich deze lang heugen [Vergilius, Aeneis I:731-33] Toen bood Dido ons het genot van haar huis aan in de stijl van het eiland”.’ Bougainville citeert verzen van Vergilius, maar hij verandert het citaat ook: de god Jupiter die in het oorspronkelijke vers wordt aangesproken wordt hier Venus. Op die manier drukt hij uit hoezeer het eiland met sensualiteit en erotiek geassocieerd wordt.

De door Europeanen bewonderde schoonheid van Tahiti vertroebelde hun blik op de reële sociale verhoudingen, de interne machtspolitiek en de religieuze dogma’s

De door alle Europeanen bewonderde schoonheid van dit Arcadië en zijn bewoners vertroebelde hun blik op de reële sociale verhoudingen, de interne machtspolitiek en de religieuze dogma’s die de samenleving in dit deel van de Stille Zuidzee kenmerkten. Bovendien bieden de Europese bronnen maar één zijde van het verhaal. Hoe de inheemse maatschappij precies functioneerde in alle aspecten die menselijke gemeenschappen eigen zijn, of hoe de inwoners de confrontatie met de Europeanen hebben ervaren, is een stuk moeilijker te traceren. De Polynesische cultuur was niet geschreven, waardoor de meest voor de hand liggende bron van historische informatie wegvalt. Anne Salmond is vastberaden om in haar boek toch zo nauwkeurig mogelijk de subalterne stemmen in het verhaal van de Europese ontdekking van Tahiti te laten spreken. Op basis van historisch-antropologisch, etnografisch en archeologisch onderzoek, en door nauwkeurige analyses van mondelinge overleveringen, reconstrueert ze de geschiedenis van de Tahitiaanse samenleving in het laatste kwartaal van de achttiende eeuw. Ze leest en vergelijkt de verschillende Europese reisverslagen en zoekt naar gemene delers in hun observaties, om zo een enigszins objectief beeld te krijgen van de riten en historische gebeurtenissen die zich afspeelden op de archipel. Ze ontcijfert de Polynesische namen en woorden die de Europese reizigers in deze ontdekkingsfase op basis van klanknabootsing noteerden en vergelijkt al die gegevens met lokale informatie. Het resultaat is een uiterst nauwkeurig geconstrueerd verslag van de ontdekking van Tahiti door Europa en omgekeerd. Want al moet Salmond vaak door de lens van de Europese reizigers naar het verleden kijken, toch wordt door haar interdisciplinaire en vergelijkende onderzoek de focus zodanig verbreed dat de gekoloniseerde uit zijn objectstatus verlost wordt.

Salmonds ontdekkingsgeschiedenis is ook een individualiseringsproces. Ze spreekt niet over ‘de Europeanen’ en ‘de inheemse bevolking’, maar probeert van alle protagonisten een portret samen te stellen, zodat een gediversifieerd historisch relaas ontstaat waarin geen anonieme krachten aan het werk zijn. Het gaat wel over de ongelijke machtsverhoudingen die elke kolonisering kenmerken, maar deze geschiedenis wordt gemaakt door mensen met een eigen achtergrond, karakter, sociale positie, geloof, kennis en al dan niet een zekere openheid voor of nieuwsgierigheid naar de eigenheid van de ‘andere’. Van uur tot uur wordt het verloop van de expedities gevolgd en in detail worden gebeurtenissen gereconstrueerd. Zo wordt bijvoorbeeld een schermutseling tussen enkele inwoners en Britse matrozen op zes oktober 1769 beschreven: ‘Terwijl de officieren een kleine vissersnederzetting op de westelijke oever [van de Tūrangarivier] verkenden, wandelden de scheepsjongens naar het strand, waar ze uitgedaagd werden door vier krijgers die van de nabije heuvel kwamen en met hun speren gesticuleerden. Toen de scheepsjongens om hulp riepen en wild de rivier wilden afroeien, slingerde een van de krijgers zijn speer naar de sloep (een opvordering om hun identiteit bekend te maken); gealarmeerd door hun kreten schoot de stuurman hem dood met zijn musket. Het was Te Maro van de Te Aitanga-a-Hauiti, een familie die op de oostelijke oever van de rivier woonde.’

Salmonds geschiedenis van de ontdekking van Tahiti is een relaas van misverstanden, onbegrip en mythologisering, van langzame toenadering en wederzijdse beïnvloeding

Salmonds geschiedenis van de ontdekking van Tahiti is een relaas van misverstanden, onbegrip en mythologisering, van langzame toenadering en wederzijdse beïnvloeding. James Cook, die tijdens alle expedities blijk had gegeven van een grote kalmte en nuchterheid, begon zich na zijn derde lange oponthoud op Tahiti volgens getuigen steeds meer te gedragen als een Polynesisch opperhoofd dan als een kapitein van de Royal Navy. De jonge ‘arioi Ma’i, die in 1774 met Cook mee naar Engeland ging en daar een jaar lang als curiosum in het Britse gezelschapsleven circuleerde, zette het aanzien dat hij in Tahiti genoot na zijn terugkeer om in politieke macht. Want niet alleen de Europese reizigers gebruikten eiland en inwoners voor hun doeleinden, de inwoners zelf waren ook niet van pragmatiek gespeend met betrekking tot de Europeanen. Ze adopteerden nieuwe materialen en technieken, en betrokken de verschillende Europese ondernemingen in hun machtsconflicten. Een licht gevoel van absurditeit ontstaat als Salmond verhaalt hoe drie Europese naties, Engeland, Frankrijk en Spanje, telkens via spionage op de hoogte werden gebracht van elkaars ontdekkingen van nieuwe gebieden, en binnen het tijdsbestek van tien jaar na elkaar op Tahiti landden en telkens in naam van hun respectievelijke koning het eiland ceremonieel in bezit namen (en de plaatsnamen veranderden). Al is dit een Europese en Polynesische geschiedenis, wat duidelijk blijkt is dat de impact van de ene cultuur op de andere en de machtsverhoudingen tussen beide partijen op termijn bijzonder ongelijk waren, ondanks de lyrische beelden die Europa koesterde.

Anne Salmond, Aphrodite’s Island. The European Discovery of Tahiti. (University of California Press, 2010).

Anke Gilleir is als literatuurwetenschapper verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen