Deel dit artikel

al eeuwenlang is de mens gefascineerd door het idee van antropofagie. op sommige plaatsen, ook in europa, werden menselijke resten gebruikt als medicijn voor allerlei kwalen, maar het fenomeen werd toch veeleer als iets akeligs bekeken: in nationale en religieuze conflicten beschuldigden de strijdende partijen elkaar geregeld van kannibalisme. het idee van het eten van mensenvlees was daarbij minder belangrijk dan het wijzen op de barbaarse aard van de ‘ander’. zo werd kannibalisme handig ingezet bij de europese kolonisatie van andere continenten.

Neem en eet hiervan: Antropofagie en de kannibalistische verbeelding

Steven Van Wolputte

I do wish we could chat longer, but I am having an old friend for dinner. (Hannibal Lecter, Silence of the lambs, 1991)

Neem en eet hiervan, gij allen, want dit is nu mijn lichaam

Van de titaan Kronos die zijn kinderen verslond tot de heks in Hans en Grietje, of van Homerus’ mensenetende Cycloop tot de zombies, vampiers en weerwolven in de volkscultuur: antropofagie is altijd een aantrekkelijk thema geweest in de Europese verbeelding. In Engeland werden de Schotten (en later de Ieren) voorgesteld als menseneters, maar ook op het vasteland was antropofagie een gangbare manier om het barbarisme van de ‘Ander’ onder de aandacht te brengen. Tijdens de Reformatie wezen protestantse predikers op de centrale plaats van antropofagie die centraal stond in de katholieke liturgie, en tijdens de Franse godsdienstoorlogen werden hugenoten beschuldigd zich te hebben bezondigd aan het eten van mensenvlees. Als reactie boden markten doorheen Frankrijk – naar verluidt – lichaamsdelen van verminkte hugenoten te koop aan. Antropofagie was ook een weerkerend element in de beschuldigingen die menige vrouw te beurt vielen tijdens de hoogdagen (nu ja) van de heksenvervolging. Tot in de negentiende eeuw was het in Europa trouwens een gangbare praktijk om menselijke resten te nuttigen. Bloed en kleine porties van bijvoorbeeld geëxecuteerde gevangenen werden gezien als heilzaam en werden voorgeschreven als medicijn. Hetzelfde gold voor mummia: gebaseerd op een foutieve vertaling uit het Arabisch (oorspronkelijk verwees de term naar een zeldzame hars) werden extracten en poeders, gewonnen uit gemummificeerde overblijfselen, gebruikt als  afrodisiacum en als middel tegen kwalen allerhande, wat leidde tot een bloeiende mummiehandel in Egypte. Middeleeuwse Spaanse wetteksten specifieerden de omstandigheden waarin antropofagie aanvaardbaar was.

Dit essay biedt een kort overzicht van de evolutie van het denken rond antropofagie en kannibalisme. Aanleiding is het verschijnen van het boek To Feast on Us as Their Prey. Cannibalism and the Early Modern Atlantic. De tien bijdragen van deze bundel richten hun blik op beide kanten van de Atlantische Oceaan, eerst op Spanje en op wat nu Latijns-Amerika is, vervolgens op het Verenigd Koninkrijk en Noord-Amerika. Het centrale uitgangspunt hierbij is dat kannibalisme en antropofagie steeds moeten worden bestudeerd in relatie tot iets anders (zoals bijvoorbeeld in relatie tot de pijnlijke overgang van een agrarische naar een geïndustrialiseerde samenleving in het Verenigd Koninkrijk). De centrale vraag hierbij is niet of antropofagie ‘echt’ voorkwam, maar wel waarom kannibalisme zo’n belangrijk thema was (of is). Volgens de auteurs zegt het koloniale archief over kannibalisme dan ook meer over Europa dan over de oorspronkelijke inwoners van Noord- en Zuid-Amerika (of, later, Azië of Afrika).

Anders dan het boek maakt dit essay een onderscheid tussen antropofagie en kannibalisme. Antropofagie verwijst naar de (zeldzame) empirische werkelijkheid van mensen die menselijke resten eten; kannibalisme daarentegen verwijst naar de verhalen, angsten, fantasieën en mythes – het vertoog – over mensen die mensen eten. De figuur van de kannibaal is dan de belichaming van de asociale of antisociale ‘Ander’, of zoals de inleiding van To Feast on Us wel even stelt: kannibalisme is antropofagie plus barbarij. Vanaf de zestiende eeuw was kannibalisme dan ook onlosmakelijk verbonden met kolonisatie.

Verhalen over mensenetende barbaren sloten aan bij de laatmiddeleeuwse verbeelding in Europa

Toen Cristóbal Colón (de Spaanse vertaling van Cristoffa Corombo of Christoffel Columbus, vandaar ‘kolonisten’) aanmeerde in wat nu de Bahama’s zijn, hechtte hij weinig geloof aan de verhalen die de plaatselijke bevolking vertelde over de éénogige-menseneters-met-hondenkoppen die ze als buren hadden. Naderhand echter daagde het hem (en de rovers in zijn zog) dat verhalen over mensenetende barbaren het goed zouden doen bij de bevolking op het thuisfront; zulke verhalen sloten immers aan bij de laatmiddeleeuwse verbeelding in Europa. Aldus dachten Colón en de zijnen de aanvankelijk weinig succesvolle kolonisatie van ‘West-Indië’ te kunnen verrechtvaardigen. De Spaanse kolonisten verbeulemansten de naam van de oorspronkelijke bewoners van de Caraïben (de Carib) tot Calibanes, wat vervolgens verder verbasterd werd tot ‘kannibalen’.

Het is deze figuur van de kannibaal die centraal stond in de verbeelding van wildheid en beschaving, en die gold als de belichaming van de weerzinwekkende, barbaarse ‘Ander’. In die zin was de kannibaal de verzinnebeelding van het verre en het exotische en – via een omweg – een cruciale metafoor in de weergave van het Europese zelf aan de vooravond van de expansie van het Oude Continent.

Deze kannibalistische verbeelding kende bovendien een sterke seksuele en genderdimensie. Dit aspect van de ‘Ander’ werd bijvoorbeeld vereeuwigd in The Tempest, een van Shakespeares laatste stukken, voor het eerst opgevoerd in 1611. Caliban is een kind van een heks, een monsterachtige halfmens die door Prospero – de protagonist – tot slaaf is gemaakt omdat Caliban een bedreiging vormt voor zijn dochter. Caliban komt evenwel in opstand, maar erkent uiteindelijk zijn meerdere in Prospero. Het is dan ook verleidelijk om, aan de vooravond van het Britse imperialisme, The Tempest te lezen als een allegorie op kolonisatie. Tegelijk werpt Shakespeare ook een licht op de complexiteit van de figuur van de kannibaal als een schakel in een lange keten van vaak tegenstrijdige associaties: ‘barbaren’ zijn zowel voorwerp van afkeer als van verlangen, van seksuele dreiging en begeerte, een onmisbaar obstakel in de verovering van de Nieuwe Wereld. Een meer hedendaags voorbeeld van de complexe verwevenheid van kannibalisme en erotische verbeelding is de op ware feiten gebaseerde roman De Maagd Marino van Yves Petry, in 2011 bekroond met de Libris Literatuurprijs.

Kannibalisme (de term én het vertoog) ontstond in de ontmoeting van een hongerig Europa met het Amerikaanse continent, en tot ver voorbij de helft van vorige eeuw hielden wetenschappers en filosofen zich onledig met het catalogiseren en categoriseren van de verschillende vormen van antropofagie en kannibalisme. De Franse antropoloog Claude Levi-Strauss, bijvoorbeeld, maakte een sterk onderscheid tussen exo- en endokannibalisme: het eerste is een daad van agressie of terreur, waarbij men de resten van een verslagen vijand verorbert; het tweede is een vorm van respect voor een overledene uit de eigen groep, als onderdeel van bijvoorbeeld een begrafenisritueel. Hoe dan ook kan antropofagie verschillende vormen aannemen: menselijke resten kunnen worden geconsumeerd om (nu ja) medische redenen, of als overlevingsstrategie (bijvoorbeeld in tijden van extreme hongersnood). Antropofagie (of moeten we hier toch spreken van ‘kannibalisme’?) kan, in zeldzame gevallen, ook deel uitmaken van een psychopathologie, en in de literatuur is er ook sprake van autofagie.

In 1979 echter publiceerde William Arens het boek The Man-Eating Myth, tot op heden een (weliswaar gecontesteerd) referentiewerk in de studie van kannibalisme en antropofagie. Hierin beargumenteert hij dat er geen enkel overtuigend bewijs was of is dat ritueel of sociaal aanvaarde antropofagie bestaat of bestaan heeft. Los van bijzondere situaties (bijvoorbeeld extreme hongersnood of schipbreuk) en los van sociaal onaanvaard gedrag van een enkeling stelt Arens dat een kritische lezing enkel geruchten, verdenkingen, angst en beschuldigingen overlaat, verhalen die doorgaans bovendien werden opgetekend door niet onverdachte bronnen. Ondanks de vaak begrijpende houding van denkers als Levi-Strauss (in de zestiende eeuw al merkte Michel de Montaigne op dat het eerbaarder is om van het lichaam van een dode te eten dan om een levende dood te martelen), slaan zij volgens Arens de bal mis omdat ze het discours over en de verbeelding van kannibalisme verwarren met de werkelijkheid.

The Man-Eating Myth verschafte het postkoloniale debat nadere munitie en was een verdere stap in de deconstructie van het racisme en de ‘honger’ eigen aan kolonialisme en imperialisme. Vele critici volgden de bakens die Arens had uitgezet, en beschouwden kannibalisme als een loutere, zij het perverse fantasie die meer zei over het Westen dan over ‘de rest’. Arens’ werk kende evenwel ook rabiate tegenstanders, die argumenteerden dat er in een (klein) aantal gevallen wel degelijk sprake was van sociaal gesanctioneerde, geritualiseerde vormen van antropofagie.

Kannibalisme begrijpt men best als een metaforische commentaar op gebeurtenissen, processen, angsten, verlangens of frustraties in de wijdere samenleving

Waar iedereen wel mee instemde was Arens’ observatie dat verhalen over kannibalisme (in de zin dus van vertoog, verbeelding, mythes, fictie…) een bijna universeel verschijnsel zijn in het spreken, denken, voelen over de ‘Ander’. Wanneer de Engelsen de Schotten hielden voor mensenetende woestelingen gaven ze daarmee uitdrukking aan hun vrees dat het rijkere zuiden overspoeld zou worden door hordes verarmde landbouwers uit het noorden van het eiland. In Ierland bevestigden gelijkaardige verhalen de noodzaak van een harde repressie van het verzet. Kannibalisme begrijpt men dus best als een metaforische commentaar op gebeurtenissen, processen, angsten, verlangens of frustraties in de wijdere samenleving. Een constante hierbij is overigens dat men antropofagie in de eigen groep gaarne toeschrijft aan het deviante of pathologische gedrag van een enkeling, en voorbeelden van elders aan een ganse samenleving of cultuur. Aldus abstraheert en ontmenselijkt men de ‘Ander’, terwijl men de eigen samenleving veiligstelt.

Waren de fantastische verhalen over mensenetende barbaren (kannibalisme dus) een projectie van de koloniserende mogendheden op hun wingewesten, dan gold immers ook het omgekeerde: afhankelijk van de context kon kannibalisme kolonisatie en onderwerping rechtvaardigen, of een dure en aanvankelijk onrendabele expansie bekritiseren: in de publieke opinie konden ook kolonisten zich bezondigen aan menseneterij. Om in het idioom te blijven: kannibalisme verwees naar honger, in de dubbele betekenis van zowel mensonterende ontbering als ongebreidelde begeerte, van zowel een ongezonde appetijt als van gebrek. Eigen ervaringen in Afrika leren bijvoorbeeld dat ‘eten’ (van geld, van mensen…) of ‘honger’ erg gebruikelijke metaforen zijn om machtshonger, machtsmisbruik of hebzucht te verwoorden of om politieke of sociale spanningen aan de oppervlakte te brengen. Vaak zijn deze fantasieën niet eens zo vergezocht. Indien je voortdurend mensen afgevoerd ziet in ketenen, om ze nooit weer te zien, ligt de fantasie van kannibalisme dan niet voor de hand? Velen haalden ook daadwerkelijk de overkant niet: de haaien in de Atlantische Oceaan leerden snel om in het kielzog van de slavenschepen te zwemmen.

Het zou te simpel zijn om de kannibalistische verbeelding af te doen als loutere propaganda ter rechtvaardiging van kolonisatie en imperialisme

Het zou inderdaad te simpel zijn om de kannibalistische verbeelding af te doen als loutere propaganda ter rechtvaardiging van kolonisatie en imperialisme. Dit is ook wat postkoloniale wetenschappers duidelijk trachten te maken. Hun argument is dat mythes, fantasieën en verhalen ‘hier’ en ‘elders’ in de gepaste culturele, sociale en politieke context moeten worden geplaatst om hun betekenis te achterhalen. Het is naïef te denken dat zulke mythes per definitie verwijzen naar een empirische werkelijkheid, want dan zou Europa een continent van kannibalen zijn. Het is echter even naïef te denken dat de kannibalistische verbeelding doorheen de eeuwen onveranderd is gebleven. Dit geldt zowel voor de Oude Wereld – critici verwijzen graag naar het feit dat een mensenoffer aan de oorsprong lag van het christendom, later gesymboliseerd in de transsubstantiatie en de eucharistie – als voor de Nieuwe Wereld. De Spaanse kolonisten waren bijvoorbeeld getuige van grootschalige Azteekse mensenoffers, die werden geïnterpreteerd vanuit hun kannibalistische verbeelding. En hoewel het archeologische bewijs aantoont dat menselijke offers dateren van voor de komst van de Spanjaarden is er geen bewijs dat ze voorkwamen op de schaal die door de Spaanse chroniqueurs werd gerapporteerd. Was deze grootschaligheid dan misschien een poging om het geweld van de kolonisatie af te wenden? En waarin verschillen ze van pakweg de spelen die in het Oude Rome werden georganiseerd? Is ‘iemand voor de leeuwen gooien’ niet een vorm van indirecte antropofagie? Andere voorbeelden suggereren dat de mytho-poëtische verbeelding kannibalisme ook aanwendde ter afschrikking van echte of vermeende vijanden, en sommige critici beweren dat in een aantal gevallen antropofagie niet bestond voor de koloniale intrusie, en enkel ontstond als een reactie erop. Of wat te denken van de plaatselijke chef die in lachen uitbarst nadat hij een onwetende Jef Geeraerts mensenvlees doet eten? Lacht hij omdat hij een koloniale ambtenaar medeplichtig maakt aan antropofagie, of lacht hij omwille van de goedgelovigheid van Geeraerts? Lacht hij omwille van het eten van mensenvlees, of omwille van de gedachte aan het eten van ‘mensenvlees’?

Er zijn met andere woorden (erg) grote vraagtekens te plaatsen bij het waarheidsgehalte van de vele verslagen, rapporten, verhalen en observaties van kannibalistische praktijken in het koloniale archief. Ze haalden hun inspiratie uit het culturele repertoire van de Oude Wereld, vonden daar gretige aftrek en gingen een eigen leven leiden. Kannibalisme was dan ook een centrale metafoor in het vertoog dat Europa voerde over de ‘Ander’ (en dus ook over zichzelf). Tegelijk blijken fantasieën en mythes rond kannibalisme een bijna universeel menselijk verschijnsel te zijn, en dat ondanks of omwille van het feit dat rituele antropofagie een erg zeldzaam verschijnsel blijkt. Uiteindelijk echter is de vraag naar de empirische werkelijkheid achter de kannibalistische verbeelding minder relevant dan de kannibalistische verbeelding zelf.

De kannibalistische verbeelding, hoe fictief ook, heeft wel degelijk gevolgen in de echte wereld

Kannibalistische fantasieën zijn ook nu nog niet weg te denken uit onze huidige, globaliserende populaire cultuur. Onze hedendaagse mythes worden aangevoerd door horden groteske monsters, zombies, vampiers, weerwolven, orgaandieven of buitenaardse wezens met een ongezonde trek in mensenvlees. Een gedachte-experiment is dan ook of latere generaties een teruggevonden aflevering van The Walking Dead zullen beschouwen als feit of fictie, of misschien als een sociale kritiek op de menselijke conditie. Of wat te denken van het Senegalese protest tegen de komst van Rihanna? In 2018 beschuldigden religieuze groeperingen de popster van lidmaatschap van de Illuminati. Hiermee bevond ze zich in het gezelschap van andere beroemdheden (zoals onder meer Madonna, Beyoncé, George W. Bush en Barack Obama) en enkele plaatselijke politici die ervan beschuldigd werden kinderen te offeren en te kannibaliseren in ruil voor rijkdom, roem en macht. Deze beschuldigingen gingen hand in hand met enkele homofobe uitlatingen vanwege de leiders van het protest. De kannibalistische verbeelding, hoe fictief ook, heeft wel degelijk gevolgen in de echte wereld.

Een uitsmijter, geput uit mijn veldwerk in Namibië: het dorp waar mijn partner en ik toen verbleven kreeg het bezoek van een kleine groep toeristen. Achteraf vroeg een van de dames in ons gezelschap waarom deze bezoekers zo bang leken. ‘Wij vertellen onze kinderen dat jullie hen in een pot stoppen, koken, en opeten,’ grapten we. Ze moest lachen: ‘Gek, wij vertellen onze kinderen net hetzelfde’.

Rachel B. Herrmann (red.), To Feast on Us As Their Prey: Cannibalism and the Early Modern Atlantic. (Fayetteville: University of Arkansas Press, 2019).

Steven Van Wolputte is professor sociale en culturele antropologie aan de KU Leuven. Zijn interesse gaat vooral uit naar de populaire cultuur en de politieke geschiedenis van zuidelijk Afrika.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen