Deel dit artikel

SINDS EEUWEN DROOMT DE MENS ERVAN GOUD EN HOMUNCULI TE CREËREN. DE ZEVENTIENDE-EEUWSE EXPERIMENTELE WETENSCHAP IS EEN LOUTERE VOORTZETTING VAN DE MIDDELEEUWSE ALCHEMIE, BEWEERT WILLIAM NEWMAN. RIENK VERMIJ IS HET DAAR NIET HELEMAAL MEE EENS: MIDDELEEUWSE ALCHEMISTEN WERKTEN BINNEN EEN TOTAAL ANDER DENKKADER DAN MODERNE NATUURWETENSCHAPPERS EN GINGEN UIT VAN HEEL WAT THEOLOGISCHE VOORONDERSTELLINGEN. DE WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE BRACHT EEN HEEL NIEUWE VISIE OP ‘DE NATUUR’ EN ‘HET NATUURLIJKE’.

Kunstmatige mensen en metalen

Rienk Vermij

Net zoals de bloei van sciencefiction ruimschoots voorafging aan de opkomst van de ruimtevaart, zo werden ook al de mogelijkheden om kunstmatig mensen te maken verkend in literatuur en filosofie lang voordat reageerbuisbevruchting of reproductief klonen een realiteit werden. De bekendste literaire episode vinden wij in Faust II van Goethe. Fausts famulus Wagner droomt ervan de menselijke voortplanting op een hoger plan te brengen. ‘Wie sonst das Zeugen Mode war/ Erklären wir für eitel Possen. (…)/ Wenn sich das Thier noch weiter dran ergetzt/ So muss der Mensch mit seinen grossen Gaben/ Doch künftig reinern, höhern Ursprung haben.’ Wagner slaagt erin om in zijn laboratorium (met enige hulp van de duivel) een homunculus te produceren, een klein mensje dat alleen in een fles kan leven. (‘Natürlichem genügt das Weltall kaum/ Was künstlich ist, verlangt geschlossnen Raum.’)

Goethe had deze homunculus niet zelf bedacht. Hij ontleende het figuurtje met benaming en al aan het werk van de zestiende-eeuwse Zwitserse arts en alchemist Paracelsus, die in zijn tijd bekend was als de bonte hond. De homunculus is dan ook sinds de zestiende eeuw in de Europese voorstellingswereld aanwezig. Maar ook Paracelsus was niet echt origineel. Zoals William Newman (professor in history and philosophy of science aan Indiana University (USA)) in zijn nieuwste boek, Promethean Ambitions. Alchemy and the quest to perfect nature, laat zien kwam de idee van een kunstmatige mens al voor in middeleeuwse geschriften, zoals in het van oorsprong Arabische Liber vaccae (het boek van de koe). De discussies over de creatie van een kunstmatige mens geven aan Newmans boek een zekere actualiteitswaarde, maar het is welbeschouwd niet het hoofdthema in zijn betoog. Newman behandelt eerder de middeleeuwse discussie over de vraag in hoeverre je langs kunstmatige weg de natuur kunt nabootsen. Die discussie ging niet in de eerste plaats over het maken van mensen. De meest besproken kwestie was de transmutatie van metalen: in hoeverre kon een alchemist in zijn laboratorium goud maken? En als hij dit kon, was dit ‘kunstmatige’ goud dan inderdaad wezenlijk identiek aan ‘natuurlijk’ goud?

Ideeën over de verhouding tussen het natuurlijke en het kunstmatige zijn een essentieel onderdeel van de Europese cultuur. Hierbij gaat het niet alleen over de droom om goud of homunculi te creëren, maar ook over zoiets praktisch als de waarde van een wetenschappelijk experiment. Wetenschappelijk onderzoek wordt verricht vanuit de veronderstelling dat de verschijnselen die kunstmatig in een laboratorium worden opgewekt net zo verlopen als in de natuur. Die veronderstelling is gewettigd door langjarige ervaring, maar was aanvankelijk helemaal niet vanzelfsprekend. De in de oudheid en middeleeuwen overheersende aristotelische filosofie bracht een scherpe scheiding aan tussen ‘natuur’ en ‘kunst’. Menselijke nabootsingen van natuurlijke zaken bleven noodzakelijk altijd gebrekkig. Voor mensen met een dergelijke instelling konden proeven in een laboratorium bijgevolg niets zeggen over de natuurlijke loop der dingen. Wetenschapshistorici gaan er in het algemeen van uit dat pas met de ‘wetenschappelijke revolutie’ in de zeventiende eeuw een nieuw inzicht doorbrak, waardoor experimentele wetenschap een reële mogelijkheid werd.

Newman is op dit moment een van de meest vooraanstaande en productieve onderzoekers op het gebied van de geschiedenis van de alchemie. Die wordt te vaak als een vorm van esoterie gezien. Newman legt echter sterk de nadruk op het feit dat de middeleeuwse alchemie een praktische bezigheid was. Pas in de negentiende eeuw werd ze ‘ingelijfd’ bij het toen populaire esoterische gedachtegoed. De oorsprong van de alchemie ligt volgens hem in de antieke werkplaatsen waar imitatie-edelstenen en namaakgoud werden vervaardigd en waar men vervolgens verder ging nadenken over manieren om die kunst te vervolmaken. Vanuit die achtergrond hoeft het niet te verwonderen dat hij zich is gaan interesseren voor het kunst-natuurdebat. Alchemisten deden precies die dingen, of probeerden dat althans, die Aristoteles, naar algemeen wordt aangenomen, voor onmogelijk zou hebben verklaard.

Aristoteles was niet zo ongenuanceerd over het verschil tussen natuur en kunst als veelal wordt gedacht. Zoals Newman uitvoerig documenteert, maakte hij een onderscheid tussen kunsten die de natuur nabootsen, zoals schilderkunst en beeldhouwkunst, en kunsten die de natuur helpen of vervolmaken. Bij die laatste categorie horen de geneeskunst of de landbouw. De natuur brengt de vruchten en de kuikens weliswaar voort, maar tuinman of boer kunnen voorwaarden scheppen waarbij die productie optimaal kan zijn – via zulke kunstmatige ingrepen als enten of het gebruik van een broedstoof. De pure imitatie van de natuur kan voor Aristoteles inderdaad alleen maar een slap aftreksel van het origineel opleveren, maar – zelf afkomstig uit een artsengeslacht – staat hij welwillend tegenover de mogelijkheid om via kunstmatige ingrepen natuurlijke mogelijkheden tot ontplooiing te brengen.

Nu ging men er in de oudheid en de middeleeuwen algemeen vanuit dat kristallen, metalen en mineralen in de aarde ontstonden onder de invloed van de aardwarmte en de hemellichamen, min of meer op dezelfde wijze (alleen veel langzamer) als planten boven de aarde groeiden of een embryo in een baarmoeder. In principe kon je de natuur daarbij een handje helpen. Om goud te maken diende de alchemist de natuurlijke processen die zich normaal in het binnenste van de aarde afspeelden, versneld plaats te laten vinden in een reactievat. Of dat ook in de praktijk mogelijk was, was een heikel punt. Sommige filosofen stelden dat de aardwarmte verschilde van de warmte van het vuur in een laboratorium en dat de plaats waar het proces verliep (het inwendige van de aarde, dan wel een reactievat) noodzakelijk invloed moest hebben op de uitkomst van dat proces. Zelfs als alchemisten erin zouden slagen een stof te produceren die in niets van goud leek te verschillen, dan kon dit nog geen echt goud zijn. Kunstmatig goud, zo stelde Albertus Magnus, bezat niet de specifieke (aristotelische) vorm van echt goud en moest noodzakelijk de verborgen kwaliteiten daarvan missen, zoals geneeskrachtige effecten en duurzaamheid.

Die afwijzing was echter zeker niet algemeen. De idee van een kunst die de natuur helpt of zelfs vervolmaakt, fungeerde in de praktijk als een overtuigende legitimering voor de pogingen van de alchemisten om goud te maken, of voor experimentele praktijken in het algemeen. Iemand als Roger Bacon trok uit de idee dat de kunst de natuur kon vervolmaken zelfs de conclusie dat alchemistisch goud beter kon zijn dan gewoon goud. Voor kunstmatige mensen gold dan iets soortgelijks: sommige geschriften suggereren dat een kunstmatige mens over bovennatuurlijke vermogens zou kunnen beschikken. Een echo van die idee vinden we terug bij Goethe.

Om goud te maken diende de alchimist de natuurlijke processen versneld plaats te laten vinden in een reactievat

Newman behandelt die discussie in een uiterst erudiet betoog aan de hand van een groot aantal auteurs en geschriften, waarvan sommige bekend, andere obscuur zijn. Hieruit concludeert hij dat experimentele praktijken in de middeleeuwen volledig aanvaard waren. De zeventiende eeuw hoefde hier niets nieuw uit te vinden. Het maken van goud was zeker het meest besproken punt in de discussie, maar het was niet het enige. Kunstenaars gebruikten argumenten uit die discussies om hun eigen werkzaamheden op te waarderen, hoewel ze wantrouwig stonden tegenover de alchemistische claims goud te maken. Bij zeventiende-eeuwse propagandisten van de nieuwe wetenschap als Francis Bacon of Robert Boyle kan Newman zelfs duidelijk de invloed van de oude alchemistische traditie aanwijzen.

De idee dat de aristotelische filosofie vijandig stond tegenover experimenten blijft na dit boek inderdaad niet meer overeind. Maar betekent dit nu dat de zeventiende-eeuwse experimentele wetenschap een loutere voortzetting is van de middeleeuwse alchemie, zoals Newman lijkt te suggereren? Dat is nog niet gezegd. Als er een ding duidelijk wordt uit zijn boek, dan is het wel dat het denkkader waarbinnen de middeleeuwse alchemisten leefden en werkten volstrekt anders is dan dat van de moderne natuurwetenschappers.

Zo kun je je afvragen of middeleeuwers als ze het over ‘natuurlijke’ processen hadden, met die term wel hetzelfde bedoelden als wij. Het begrip ‘natuurlijk’ was voor hen niet gewoon een technische, maar vooral ook een theologische categorie: een afgrenzing ten opzichte van het bovennatuurlijke, niet ten opzichte van het kunstmatige. Dat wordt nog eens duidelijk uit een ander recent boek, Le ver, le démon et la vierge, al even erudiet als dat van Newman, waarin de mediëviste Maaike van der Lugt (maitre de conférences en histoire médiévale aan de universiteit Parijs VII) een thema uitwerkt dat bij Newman eerder terloops aan de orde komt: de ideeën van middeleeuwse artsen en filosofen over abnormale vormen van generatie.

De gangbare visie op de voortplanting was dat een levend wezen in de baarmoeder groeide uit de vermenging van het mannelijke en het vrouwelijke beginsel (een gangbare theorie vermeldde zaad en menstruatiebloed). Er waren echter uitzonderingen. Bepaalde lagere dieren konden door spontane generatie ontstaan uit rottende materie. Daarnaast kenden de middeleeuwers ook verhalen over vrouwen die zwanger waren geraakt door sperma dat met de wind of in het badwater was komen aandrijven. En dan waren er de verhalen over mensen die ter wereld waren gebracht door demonen. Zogenaamde incubi of succubi verzamelden zaad van slapende mannen en lieten daaruit een mens groeien. De bekendste figuur die op die manier ter wereld was gekomen was de tovenaar Merlijn.

Zogenaamde incubi of succubi verzamelden zaad van slapende mannen en lieten daaruit een mens groeien

Waar Newman zich concentreert op de functie van ideeën voor het werk van praktizijns, gaat Van der Lugts interesse meer uit naar hun plaats in de theologie en de scholastieke betogen. Dat is minder vernieuwend dan het werk van Newman, want juist vanuit filosofisch standpunt zijn deze ideeën wel eerder bekeken. Toch is het een essentiële dimensie. De middeleeuwse theorieën waren sterk bepaald door theologische vooronderstellingen. Een aanzienlijk deel van Le ver, le démon et la vierge is gewijd aan de manier waarop ideeën over de maagdelijke geboorte van Christus en de maagdelijkheid van Maria (zelfs na Christus’ geboorte) met de geldende medisch-filosofische opvattingen in overeenstemming werden gebracht. Het was helemaal geen vanzelfsprekend idee dat mensen, edele metalen en andere natuurlijke zaken zomaar konden worden nagemaakt.

Alleen, op basis van allerlei informatie (bijbelverhalen, legenden, en andere overleveringen) waren de geleerden er zeker van dat demonen en tovenaars dit soort dingen deden. En dit betekende dat ze niet echt ‘onnatuurlijk’ konden zijn, want alleen God kon wonderen doen. Alles wat demonen of tovenaars deden of wat op een of andere manier onverklaarbaar was, moest daarom op een of andere wijze tot natuurlijke krachten te herleiden zijn. Als demonen mensen genereerden, konden zij dat alleen doen door menselijk zaad te laten rijpen via normale natuurlijke processen. Middeleeuwse theologen grepen voor de uitwerking van zulke ideeën terug naar de theorieën van filosofen en medici. Andersom waren hun ideeën echter ook een kader waarbinnen de ideeën over het natuurlijke verder konden uitkristalliseren. Als de magische kunsten van demonen teweeg werden gebracht door natuurlijke krachten, dan stond niets ambitieuze mensen in de weg om het ook eens te proberen. In plaats van de loop der dingen te beïnvloeden door demonen te hulp te roepen (de eigenlijke magie, die door de kerk strikt werd afgekeurd) konden zij natuurlijke krachten voor zich laten werken.

Een tweede punt is dat middeleeuwse en moderne geleerden volstrekt andere inzichten hebben over de aard van de processen die in de natuur werkzaam zijn. Alleen de term ‘proces’ is al door en door modern. De alchemisten zagen de natuur als een geheel van zich realiserende potenties. In hun laboratorium hoopten zij dit aan de natuur inherente streven naar actualisering te realiseren. Moderne wetenschappers daarentegen zien de natuur als een samenstel van deeltjes, geregeerd door blinde natuurwetten. De natuur bestaat uit passief en zielloos materiaal waaraan te knutselen valt. Als zij uit een eicel een mens of dier willen laten groeien, zien zij dit niet als het tot ontwikkeling brengen van latente mogelijkheden, maar als een vorm van ‘genetic engineering’.

Experimentele praktijken hangen wel degelijk samen met de visie op de natuur, en het is inderdaad de zeventiende-eeuwse wetenschappelijke revolutie die hierin een duidelijke breuk laat zien. De zeventiende-eeuwse natuuronderzoekers die volgens het gangbare beeld aan het begin staan van de traditie van moderne wetenschap zagen de natuur als een mechanisch samenstel. Het verschil tussen een door mensen gemaakte machine en een natuurlijk wezen – zeg een dier – was gradueel, niet principieel. In beginsel kon de natuur door mensen worden nagebouwd. Het vervolmaken van de natuur, in de zin van behulpzaam zijn bij het groeien van kwaliteiten of substantiële vormen, was daarentegen in hun visie volstrekt zinledig. Dit is dus een omslag van honderdtachtig graden ten opzichte van hun middeleeuwse voorgangers, die juist imitatie principieel onmogelijk achtten.

Daarom blijf ik vooralsnog sceptisch over de invloed van de alchemie op de zeventiende-eeuwse wetenschapsrevolutie. De alchemie was een traditie die in de zeventiende eeuw juist uit de gratie raakte, en dat was ongetwijfeld niet voor niets. Dat betekent echter niet dat ze daarmee totaal verdwenen was of geen invloed meer zou hebben gehad. Goethes Faust II geeft al aan dat ze niet geheel in vergetelheid geraakte. Newmans erudiete speurwerk roept niet alleen de alchemistische experimentele traditie weer in ons bewustzijn terug, maar laat ook zien hoe die traditie op vele plaatsen heeft doorgewerkt. Dat daarbij de aandacht verschoof van het maken van goud naar de creatie van de homunculus valt te begrijpen. Dat gesteenten en metalen een inherente drang hadden om edeler te worden was een theorie die steeds moeilijker te geloven viel. De manier waarop een enkele zaadcel (in het algemeen achtte men het vrouwelijke aandeel minder belangrijk) uitgroeide tot een volwassen mens bleef echter lange tijd een mysterie. En dit mysterie viel in de oude alchemistische termen beter te vatten dan in die van de ingenieurs.

Zelfs vandaag de dag lijkt die oude traditie nog enigszins actueel, als het namelijk gaat over haar filosofische en ethische consequenties. Over de middeleeuwse geleerde Arnaldus de Villanova deed het verhaal de ronde dat hij door mannelijk zaad in een glas allerlei reacties te laten ondergaan, de vorm van een menselijk lichaam had weten te creëren. Om God niet te verzoeken brak hij het experiment echter af voor dit lichaam een ziel kon krijgen. Onze vragen vandaag de dag zijn nog goeddeels dezelfde als die waar de middeleeuwers mee worstelden. Als wij erin slagen een kunstmatige mens te maken, is dat dan een ‘echte’ mens? En wat geeft ons het recht dit te doen?

William R. Newman, Promethean ambitions. Alchemy and the quest to perfect nature (Chicago en Londen: University of Chicago Press 2004).

Maaike van der Lugt, Le ver, le démon et la vierge. Les théories médievales de la génération extraordinaire. Une étude sur les rapports entre théologie, philosophie naturelle et médicine (Paris: Les belles lettres 2004).

Rienk Vermij is als historicus verbonden aan de Universiteit van Utrecht.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen