Deel dit artikel

de laatste decennia verschijnen er steeds meer publieksboeken die de wereldgeschiedenis op zo groot mogelijke schaal overschouwen. zowel bij het brede publiek als in de media en onder beleidsmakers vinden deze publicaties gretig aftrek. ze stellen de zaken voor alsof een blik op de heel lange termijn de enige manier is om diepere inzichten te verkrijgen in de staat van de mensheid en om hedendaagse uitdagingen het hoofd te bieden. er zijn echter weinig redenen om aan te nemen dat zulke grote theorieën ook echt meer verklarende kracht hebben dan kleinere, meer contextgebonden verklaringen.

De tumultueuze reis naar welvaart en gelijkheid

Wouter Ryckbosch

Op zoek naar bruikbare inzichten voor het heden overschouwt een groeiende reeks boeken de wereldgeschiedenis op steeds grotere schaal. Door over de eeuwen of zelfs millennia terug te blikken trachten hun auteurs verklaringen te vinden voor welvaart en rechtvaardigheid die helpen om hedendaagse uitdagingen het hoofd te bieden. Yuval Noah Harari en Jared Diamond zijn de meest klinkende namen, maar in hun zog volgden nog heel wat andere onderzoekers die met een macroscopische blik het verleden nuttig wensen te maken. Steeds vaker wordt daarbij gebruikgemaakt van interdisciplinaire inzichten, waarbij genetisch en archeologisch onderzoek gecombineerd worden met inzichten uit geografie en antropologie en een snuifje evolutionaire psychologie, en verweven tot een ambitieus historisch verhaal. De inzet van die zoektocht is niet min. Wie de drijvende krachten achter economische groei kan doorgronden, en begrijpt waarom ze in veel periodes en plaatsen uit de menselijke geschiedenis achterwege bleef, heeft wellicht de heilige graal in wereldwijde armoedebestrijding in handen.

Oded Galor schreef met The Journey of Humanity een boek dat perfect in deze rij past. Het is een vrij atypisch boek voor een econoom: zonder hogere wiskunde of complexe formules, maar met een uitvoerig historisch betoog, en bezaaid met opmerkelijke anekdotes of wetenswaardigheden. The Journey of Humanity gidst de lezer in grote, zelfzekere passen doorheen de menselijke geschiedenis van de laatste 100 000 jaar. Het doel van die ontdekkingstocht is het ontrafelen van twee eminente mysteries: waar komt de ongeziene welvaart van de voorbije twee eeuwen vandaan (‘het mysterie van de groei’), en hoe kunnen we de ongelijke verdeling van die welvaart wereldwijd verklaren (‘het mysterie van de ongelijkheid’)? Hoewel Galor lang niet de eerste sociale wetenschapper is om zich aan het verklaren van groei te wagen, zijn de antwoorden die hij formuleert vaak verrassend. Het boek roept bovendien belangrijke vragen op over de relevantie van historische inzichten voor de uitdagingen van vandaag.

De vereisten voor een eengemaakte groeitheorie zijn niet mals

The Journey of Humanity komt niet uit de lucht vallen. Oded Galor houdt zich reeds meer dan een decennium intensief bezig met academisch onderzoek naar ongelijkheid en groei op de lange termijn. Bijzonder aan zijn werk is de ambitie om één algemene theorie te formuleren die economische groei kan verklaren doorheen de volledige menselijke geschiedenis. Naar analogie met ‘algemene’ wetmatigheden in de natuurkunde, gaat Galor op zoek naar een ‘eengemaakte’ groeitheorie, de zogenaamde Unified Growth Theory: een model voor economische ontwikkeling waarvan Galor aan de basis lag en dat de voorbije jaren enige aanhang genoot onder ontwikkelingseconomen en economisch historici. De vereisten voor zo’n theorie zijn niet mals. Ze moet immers zowel kunnen verklaren waarom economische groei tijdens het grootste deel van de menselijke geschiedenis afwezig was als waarom ze in de laatste 200 jaar dan toch spectaculair opgang kon maken en waarom ze vervolgens niet overal ter wereld wist door te dringen.

Het antwoord dat Galor formuleert, concentreert zich op de complexe relatie tussen de ontwikkeling van technologie, bevolking en scholing in de menselijke geschiedenis. Hoewel bevolkingstoename en technologische ontwikkeling reeds plaatsvonden in de eeuwen voorafgaand aan de industriële revolutie, leidden ze lange tijd niet tot economische groei. Integendeel, samenlevingen bleven gevangen in een armoedeval omdat alle winst die door technologische vooruitgang geboekt werd meteen weer (letterlijk) opgegeten werd door een stijgend bevolkingsaantal. Die weinig benijdenswaardige toestand waarin bevolkingsgroei gelijke tred hield met technologische innovatie domineerde het grootste deel van de menselijke geschiedenis. Armoede, ziekte, een korte levensverwachting en een lage levensstandaard vormden er de normale feiten des levens. De Engelse predikant en demograaf Thomas Malthus beschreef eind achttiende eeuw hoe demografische groei gedoemd was om tot overbevolking te leiden, waardoor we die wereld met eindige en beperkte economische groei die tot dan dominant was typeren als ‘malthusiaans’.

Hoe konden sommige plaatsen in specifieke periodes dan toch aan deze malthusiaanse val ontsnappen? Voor Galor valt de sleutel daartoe te vinden in een goed begrip van zogenaamd niet-lineaire processen: geleidelijke culturele en maatschappelijke veranderingen die pas bij een gegeven bifurcatiepunt plots tot een radicale omslag leidden. Van de middeleeuwen tot de negentiende eeuw was er in Europa nauwelijks vooruitgang te merken in welvaart of technologische ontwikkeling, maar onder de waterlijn vonden subtiele veranderingen plaats die uiteindelijk voor een plotse en snelle omslag zouden zorgen aan het eind van deze periode. Cruciaal voor Galor is vooral het veranderende demografisch gedrag: zodra gezinnen meer belang hechten aan het krijgen van minder kinderen, en bijgevolg meer kunnen en willen investeren in hun scholing, verandert de economische dynamiek radicaal. Het gevolg is de beschikbaarheid van meer menselijk kapitaal per individu, waardoor technologische vooruitgang nog sneller gaat dan voorheen, terwijl de bevolkingsgroei afgeremd wordt. Vooruitgang leidt nu niet langer tot even snel stijgende bevolkingsgroei, waardoor de welvaart per hoofd van de bevolking stijgt. Hoewel aan de fundamentele dynamieken van de samenleving weinig veranderd is – bevolkingstoename en technologische ontwikkeling zorgen voor economische groei – verandert het effect volledig zodra dit nieuwe evenwichtspunt bereikt wordt. Volgens Galor heeft West-Europa die transitie bereikt vanaf het einde van de achttiende eeuw.

Zodra gezinnen minder kinderen krijgen, verandert de economische dynamiek radicaal

Galors eengemaakte theorie op zichzelf volstaat nog niet om te verklaren waarom dit succesrecept elders – soms tot op vandaag – niet doorbrak. Om die ongelijkheden te verklaren graaft Galor nog dieper in de menselijke geschiedenis en argumenteert hij dat sommige samenlevingen historisch gezien over culturele en politieke instituties beschikken die meer geschikt zijn voor economische groei. Ze bieden bijvoorbeeld betere bescherming voor privébezit, of stimuleren ondernemerschap en beschermen ondernemers tegen al te voortvarende machthebbers. Op hun beurt hebben die culturele eigenschappen volgens Galor nog veel diepere wortels: enerzijds in de geografie, anderzijds in de genetica.

Landschap en klimaat oefenen zowel rechtstreeks als onrechtstreeks invloed uit op het potentieel voor economische groei in een regio. Door toedoen van de tseetseevlieg was veeteelt in grote delen van Afrika bijvoorbeeld moeilijk, wat kansen voor sterke groei hypothekeerde. Belangrijker is voor Galor de manier waarop geografie mee de aard van politieke structuren bepaalde, en hoe deze op lange termijn ingrijpende effecten sorteerden. Daar waar het Chinese Keizerrijk door de gunstige oriëntatie van haar voornaamste bevaarbare rivieren reeds vroeg in haar geschiedenis tot een sterke politieke centralisatie kwam, was dit door de verbrokkelde geografische realiteit in Europa een erg moeizaam en langgerekt proces. Precies die politieke verdeeldheid en onderlinge competitie tussen staten zouden Europa een cruciaal voordeel geven ten opzichte van het sterk eengemaakte en hiërarchisch georganiseerde China. Op een nog dieper niveau ziet Galor ook een rol voor het type gewassen dat in diverse regio’s voorkomt: sommige gewassen gaven aanleiding tot een meer toekomstgerichte manier van denken, andere (tropische) regio’s stimuleerden dan weer het ontstaan van meer uitbuitende sociale relaties.

Dat de geografie van sommige regio’s meebepaalt welke economische en politieke systemen mogelijk zijn, is weinig controversieel. Opzienbarender is de tweede ‘diepe oorzaak’ die Galor identificeert: de genetische diversiteit van een bevolking. Confrontatie met diverse ideeën en perspectieven drijft creativiteit en innovatie, volgens Galor. Waar te weinig diversiteit volgens hem leidt tot een gebrek aan creativiteit en stilstand, resulteert een teveel aan diversiteit in maatschappelijk wantrouwen en verdeeldheid. Hij argumenteert dan ook dat er een sweet spot is van diversiteit die gunstig is voor economische en technologische ontwikkeling. Het soort diversiteit waar Galor empirisch onderzoek over gedaan heeft, is genetische diversiteit: verschillen in dna die evolutionair tot stand gekomen zijn. De grootste bron van verschillen in genetische diversiteit vandaag is het gevolg van migratiegolven uit het Afrikaanse continent, tussen 100 000 en 70 000 jaar geleden. Hoe verder van Afrika bevolkingsgroepen zich verplaatsten, hoe kleiner het bevolkingsaantal dat daar aan de basis lag van verdere voortplanting, en hoe beperkter de genetische diversiteit. Het gevolg is dat die ‘out of Africa’-migratiestromen verklaren waarom in sommige regio’s heel grote genetische diversiteit bestaat (zoals Centraal-Afrika), en in andere heel weinig (zoals Zuid-Amerika). Aan de hand van een combinatie van genetisch en economisch onderzoek toont Galor aan dat de welvaart precies in de zones tussen beide extremen het meest floreert. Hoewel hij veilig wegblijft van monocausale verklaringen en heel wat potentiële verklaringen behandelt, kent hij finaal aan deze ‘diepe’ verklaringen van hedendaagse welvaart en ongelijkheid het meeste gewicht toe.

Confrontatie met diverse ideeën en perspectieven drijft creativiteit en innovatie, volgens Galor

Met zijn zoektocht naar diepgewortelde antwoorden past The Journey of Humanity in een groeiende rij publieksboeken die de wereldgeschiedenis op zo groot mogelijke schaal overschouwen. Veel van die boeken vinden een gretig en geboeid publiek en veel weerklank in media en onder beleidsmakers. De grootste klassieker uit het genre is wellicht Jared Diamonds Guns, Germs, and Steel uit 1997, waarin hij op basis van geografische verschillen trachtte te verklaren waarom Euraziatische samenlevingen erin slaagden de rest van de wereld te veroveren, in plaats van vice versa. Sindsdien volgden nog heel wat bestsellerwereldgeschiedenissen die zich over het waarom van economisch succes en falen bogen. Ian Morris traceerde in 2010 de relatieve dominantie van Europa en China doorheen de laatste 15 000 jaar en argumenteerde op basis daarvan dat de Europese dominantie weliswaar van recente datum was, maar toch diep geworteld zat. In 2012 verscheen het invloedrijke Why Nations Fail van Daron Acemoğlu en James A. Robinson, dat op historische gronden betoogde dat het economische succes van landen bepaald wordt door de mate waarin hun instellingen en economische structuren breed toegankelijk zijn, in plaats van te grote concentratie en ongelijkheid te bevorderen. Ook Steven Pinkers Enlightenment Now! (2018) en Vaclav Smils Growth (2020) bieden grote lessen over het verklaren van economische groei in de wereldgeschiedenis in een behapbaar formaat.

Hoewel er belangrijke verschillen tussen deze werken bestaan, zijn ze het echter roerend eens over de basispremisse: een blik op de heel lange termijn helpt om diepere inzichten te verkrijgen die anders verborgen zouden blijven. Opvallend genoeg houden zich slechts weinig historici schuil onder deze verzameling grotetheoriebouwers. Diamond en Smil zijn geografen; Galor, Acemoğlu en Robinson zijn economen; Pinker is een psycholoog – enkel Morris is een historicus. Hoewel historici er uiteraard niet van overtuigd moeten worden dat het verleden belangrijk is, zijn ze doorgaans heel wat terughoudender wanneer dat verleden dient voor het formuleren van wetmatigheden over beleidsaanbevelingen. De grove borstel waarmee doorheen eeuwen en millennia gekamd wordt, de zekerheid waarmee wetmatigheden met claims tot universele toepasbaarheid geformuleerd worden: het zijn manieren van werken die haaks staan op het belang dat historici hechten aan contextgebondenheid en niet-instrumentele waarheidsvinding, en op hun afwijzing van een dienstbare geschiedenis die zich tot doel stelt beleidsaanbevelingen te formuleren. Omgekeerd heerst er bij de auteurs van de grote wereldgeschiedenissen vaak onbegrip over die terughoudendheid en beperkte ambitie van beroepshistorici. Ze beroepen zich dan ook vaak op hun eigen wetenschappelijkheid om de unieke relevantie van hun werk aan te prijzen, bijvoorbeeld omdat ze op grotere schaal dan tevoren kwantificeerbare data verzamelden (Morris, Pinker), of meer rigoureus dan voorheen causale verbanden methodologisch hard kunnen maken (Galor, Acemoğlu & Robinson).

Dat historici zich niet aan grote theorieën of historische wetmatigheden wagen, creëert zonder twijfel lacunes die door anderen ingevuld kunnen worden. Maar levert dat ook altijd betrouwbare en diepere inzichten op? Galors The Journey of Humanity laat ons toe enkele van de potentiële valkuilen voor dit genre van literatuur te belichten. Daar waar historici – tot vervelens toe – zweren bij multicausaliteit en contextgebondenheid bij het verklaren van complexe historische processen, beloven heel wat macrogeschiedenissen precies het tegenovergestelde: één heldere theorie of verklaring die alle andere vervangt of overbodig maakt. Ook Galor vertrekt van dat ambitieuze opzet, maar ontkomt doorheen het boek niet aan de vertroebelende complexiteit van het verleden. Zijn grote, ‘eengemaakte’ theorie leest op veel plaatsen als een aaneenschakeling van heel veel afzonderlijke, specifieke theorieën die telkens periode- en contextspecifiek zijn. Is het geheel eigenlijk wel meer dan de som van de delen? Aan het eind van de rit is niet duidelijk op welke manier Galors theorie meer of dieper inzicht biedt dan een combinatie van de reeds bestaande verklaringen die voorheen naar voren geschoven waren. De vergelijking met Einsteins algemene relativiteitstheorie kan de eengemaakte groeitheorie dan ook maar moeilijk doorstaan.

Historici zweren tot vervelens toe bij multicausaliteit en contextgebondenheid

Het aantonen van onverwachte verbanden tussen fenomenen die vele duizenden jaren van elkaar verwijderd zijn, zoals de ‘Out of Africa’-migraties en welvaart vandaag, appelleert aan een belofte van diepere, meer fundamentele waarheden. Nochtans zijn de concrete oorzakelijke verbanden in dat soort onderzoek vaak het moeilijkst te doorgronden en te bewijzen. Galors argument over de relatie tussen genetische diversiteit en welvaart berust bijvoorbeeld op heel wat onuitgesproken, en volgens velen discutabele, assumpties. Zo is het allesbehalve duidelijk of genetische diversiteit overeenkomt met het soort maatschappelijke en culturele diversiteit dat innovatie en creativiteit voortbrengt en sociale stabiliteit bedreigt. Galor gebruikt het woord diversiteit als passe-partout voor een heel breed gamma aan soorten van genetische, maatschappelijke en culturele verschillen, zonder een onderscheid te maken tussen hoe diverse soorten diversiteit uiteenlopende gevolgen kunnen hebben. Hoe genetische diversiteit precies relevant is voor wat Galor wil verklaren, blijft dan ook grotendeels onuitgesproken.

De zoektocht naar een grote theorie, die liefst zo ver mogelijk teruggaat in de tijd, is veelbelovend, en wellicht waardevol. Maar behalve de subjectieve en esthetische waardes van duidelijkheid en bevattelijkheid zijn er weinig theoretische redenen om aan te nemen dat dergelijke grote theorieën ook effectief over meer verklaringskracht beschikken dan kleinere, meer contextgebonden verklaringen. De zoektocht naar dergelijke universele waarheden botst vaak ook op de ambities om relevant advies te kunnen formuleren. Ook bij Galor staan beide ambities op gespannen voet met elkaar. Waar hij enerzijds argumenteert hoe genetische, politieke en culturele verschillen duizenden jaren lang doorwerken op de economische slagkracht van regio’s, meent hij tegelijkertijd dat het juiste beleid – inclusieve politieke instellingen en stimuleren van menselijk kapitaal – op nauwelijks enkele decennia tijd reeds economisch succes garandeert. Waarom dat politiek beleid in al die duizenden jaren wereldgeschiedenis dan niet vaker toegepast werd, blijft een enigma. Een centrale topos bij Galor, evenals bij veel andere beoefenaars van de ‘grote geschiedenis’, is dat van het grote contrast tussen de moderne en de premoderne wereld. Die premoderne, malthusiaanse wereld – ruwweg alles vóór de industriële revolutie circa 1800 – wordt daarbij steevast gekarakteriseerd als stilstaand, armoedig, ziekmakend en onrechtvaardig. In de woorden van Galor: ‘Like other species, over most of their existence, humans were caught in a trap of hardship and privation, near the subsistence level. (…) For nearly 300,000 years (…) plagues and famines were abundant, a quarter of babies did not reach their first birthday, women commonly perished during childbirth, and life expectancy rarely exceeded forty years.’ Of zoals Steven Pinker het formuleert: de 17de-eeuwse filosoof Thomas Hobbes had het bij het rechte eind toen hij de natuurlijke staat van de mens omschreef als ‘solitary, poor, nasty, brutish, and short’.

Die hobbesiaanse visie op het premoderne leven benadrukt het contrast tussen de weldaad van de moderniteit en de misstanden van al wat daaraan vooraf ging. Dat schept een perfecte spanningsopbouw voor een soort non-fictiethriller die op zoek gaat naar de verantwoordelijke weldoener die de mensheid door een plotse catharsis een andere richting induwde. Als historische benadering lijdt ze echter aan reductionisme: ze herleidt het verleden tot een eendimensionale en onvolmaakte voorloper van het heden. Ook Galor wikt en weegt de premoderne wereld, en bevindt haar te licht omdat ze niet voldoet aan de vereisten van de moderniteit. Het bruto nationaal product per capita – een maatstaf die pas in 1934 werd uitgevonden – was inderdaad extreem laag naar hedendaagse normen. Formele scholing en onderwijs zoals we dat vandaag kennen was inderdaad de uitzondering in middeleeuws en vroegmodern Europa. Heel wat historici zouden echter argumenteren dat dergelijke manieren van naar het verleden te kijken, vanuit hedendaagse maatstaven en concepten, in belangrijke mate tekortschieten.

Galor wikt en weegt de premoderne wereld en bevindt haar te licht omdat ze niet voldoet aan de eisen van de moderniteit

Een lager bnp per capita betekent niet dat iedereen in het verleden arm was. Er werd veel minder geconsumeerd en minder voor de markt geproduceerd, maar armoedecijfers in relatieve zin lagen in vroegmodern Europa tussen de 10 en 30 %, niet geheel onvergelijkbaar met vandaag. Ook formele scholing was veel minder de norm voor de 19de eeuw. Maar andere vormen van scholing, zoals leercontracten bij ambachtsmeesters, waren dan weer heel courant. De exclusieve focus van The Journey of Humanity op parameters die in een hedendaagse, op groei gebaseerde maatschappij dominant zijn, maakt Galor grotendeels blind voor de alternatieve manieren waarop premoderne samenlevingen vaak gelijkaardige concepties van een goede en rechtvaardige samenleving trachtten te organiseren.

Wanneer historici publieksboeken schrijven over deze periode, dan luiden ze vaak een heel andere klok. In The Bright Ages (2021) beargumenteren Matthew Gabriele en David M. Perry bijvoorbeeld dat het beeld van de ‘duistere’ middeleeuwen grondig bijgesteld moet worden en dat meer aandacht nodig is voor de positieve kanten van deze periode. Een gelijkaardig optimistisch verhaal laten ook Jonas Roelens en Nathan van Kleij optekenen in de verzamelbundel Middeleeuwse medemensen (2023). Dat de periode voor 1800 niet enkel kommer, kwel en onrechtvaardigheid was, weerklinkt bijvoorbeeld ook in recente boeken over de positie van de vrouw, zoals Femina (2023) of Wijvenwereld (2019). Tegelijkertijd hebben historici tijdens voorbije decennia ook stelselmatig geknaagd aan het beeld van de moderne wereld als gebouwd op welvaart en rechtvaardigheid. Een omvangrijke reeks studies betoogt hoezeer de welvaart van de moderne wereld mee gebouwd is op een basis van kolonisatie, uitbuiting en slavernij in de achttiende en negentiende eeuw. Spraakmakende bijdragen voor een groot publiek waren bijvoorbeeld Empire of Cotton (2014) door Sven Beckert en The Half Has Never Been Told (2016) van Edward E. Baptist. De complexiteit van historische ontwikkeling, vooruitgang en ongelijkheid laat zich slechts moeilijk herleiden tot een chronologische dichotomie tussen een armzalige premoderniteit en een welvarende moderniteit.

De selectieve focus van The Journey of Humanity op de heel diepe wortels van onze hedendaagse wereld lijkt enigszins op het lezen van een boek door van het eerste naar het laatste hoofdstuk te springen. De pagina’s ertussenin spelen uiteindelijk een verwaarloosbare rol. Daardoor dreigt The Journey ondanks de tomeloze ambitie, schaal en belezenheid misschien wel sneller achterhaald te zullen zijn dan verhoopt. Zal de economische groei van de voorbije twee eeuwen nog lang de heilige graal van menselijke vooruitgang blijven? Of zal de uitdaging van de toekomst vooral draaien rond de vraag hoe we met minder groei toch meer rechtvaardigheid, duurzaamheid en welzijn kunnen bewerkstelligen? Indien die laatste vraag de overhand haalt, dan lijkt het waarschijnlijk dat relevante inzichten precies verscholen liggen in de vele groeiloze millennia die aan de industriële revolutie voorafgingen en die er bij Galor te vaak bekaaid van afkomen.

Oded Galor, The Journey of Humanity. The Origins of Wealth and Inequality. (New York, NY: Dutton, 2022).

Wouter Ryckbosch is als hoofddocent geschiedenis verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij doet onderzoek naar de geschiedenis van ongelijkheid van de middeleeuwen tot vandaag.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen