Deel dit artikel

historici waren er lange tijd van overtuigd dat de moderne wetenschap enkel kon ontstaan in het unieke intellectuele landschap van de europese renaissance. tot op vandaag draagt de wetenschap de stempel van die europese wortels. ze vormt daarmee een krachtig argument voor een eurocentrische wereldbeschouwing. aan die voorstelling lijkt nu langzaamaan een eind te komen. maar ook in de nieuwe mondiale benadering van de wetenschapsgeschiedenis blijft het oude eurocentrisme vooralsnog onverminderd doorwerken.

Westers universum of universeel westers? Uitdagingen voor een mondiaal perspectief op de geschiedenis van de moderne wetenschap

Geert Vanpaemel

In 1764 vaardigde de Franse koloniale overheid van het Caribische Saint-Domingue een decreet uit waarbij het aan personen van Afrikaanse afkomst onder alle omstandigheden werd verboden geneeskundige of chirurgische handelingen te stellen. Aan de oorsprong van dit decreet (en gelijkaardige wetten in andere kolonies) lag ongetwijfeld de al dan niet reële angst dat witte kolonisten zouden worden vergiftigd door de Afrikanen die op hun plantages als slaaf tewerkgesteld werden. Maar tegelijk geeft het decreet aan dat tal van witte kolonisten blijkbaar wel bereid waren om zich door hun Afrikaanse ondergeschikten te laten behandelen. Zij hadden vertrouwen in hun kennis van geneeskrachtige kruiden en tropische ziektebeelden – kennis die door de koloniale decreten echter werd teruggedrongen naar de coulissen van het publieke toneel.

En dat is onterecht, vindt James Poskett, wetenschapshistoricus aan de universiteit van Warwick. Onze westerse wetenschap, stelt hij, is ondenkbaar zonder de bijdrage van de kennis die in vele culturen werd ontwikkeld en doorgegeven. In zijn boek Horizonnen. Een mondiale geschiedenis van de wetenschap poogt hij deze blinde vlek weg te werken. Volgens Poskett is het een mythe dat de moderne wetenschap louter een product is van de Europese beschaving. De mythe ontstond pas halverwege de twintigste eeuw en kreeg de wind in de zeilen tijdens de Koude Oorlog. Ze droeg ertoe bij dat westerse burgers het gevoel kregen dat zij ‘aan de goede kant van de geschiedenis’ stonden en dat ze ‘de dragers waren van wetenschappelijke en technologische vooruitgang’. De wetenschapsgeschiedenis werd zo in het postkoloniale tijdperk een krachtig instrument in het bestendigen van de westerse hegemonie. Wie vooruit wilde in deze technologische tijd kon zich maar best aansluiten bij de waarden en de cultuur van het Westen. Deze visie, zo stelt Poskett, is echter historisch onjuist. Zijn mondiale geschiedenis moet aantonen dat de moderne wetenschap veel meer te danken heeft aan niet-westerse wetenschappers dan we tot nog toe hebben aangenomen.

In de wetenschapsgeschiedenis is het mondiale perspectief nog steeds niet algemeen aanvaard

Poskett lijkt daarmee een open deur in te trappen, maar in de wetenschapsgeschiedenis is het mondiale perspectief verrassend genoeg nog steeds niet algemeen aanvaard. Pas tijdens de laatste decennia zijn wetenschapshistorici zich vragen beginnen te stellen over het vermeende westerse karakter van de wetenschap en haar ontstaansgeschiedenis. Lange tijd waren zij er immers rotsvast van overtuigd dat de moderne wetenschap was ontstaan en enkel kon ontstaan in de unieke constellatie van de zestiende-eeuwse Europese Renaissance. De Europese zin voor innovatie en praktisch vernuft, gecombineerd met een kritisch humanisme dat afstand nam van traditie en autoriteit, was verantwoordelijk voor een allesdoordringende geest van vernieuwing en een omwenteling in het wereldbeeld. Tijdens de daaropvolgende eeuw werd de eeuwenoude scholastieke natuurfilosofie opzij geschoven en vervangen door een op wiskunde en experiment gebaseerde wetenschap.

Volgens dezelfde visie verspreidde de moderne wetenschap zich vanuit Europa naar alle uithoeken van de wereld. De Amerikaanse wetenschapshistoricus George Basalla stelde in 1967 een diffusiemodel voor in drie fasen. In de eerste fase werd wetenschap ingezet in de exploratie (en exploitatie) van de gebieden waar Europese ontdekkingsreizigers voet aan wal hadden gezet. Het onderzoek was in handen van meegereisde wetenschappers die hun bevindingen rapporteerden aan de Europese vorsten of handelsondernemingen die hen betaalden. Daarna volgde een fase van koloniale wetenschap. In de gekoloniseerde gebieden werden instituten opgericht om de plaatselijke fauna en flora te bestuderen, bemand door geleerden die voor hun wetenschappelijke contacten afhankelijk bleven van de westerse centra. Lokale geleerden werden hier niet bij betrokken. Pas in de derde fase, die halverwege de twintigste  eeuw nog maar nauwelijks van de grond was gekomen, slaagden niet-westerse landen erin om een eigen wetenschappelijke infrastructuur op te zetten, meestal door imitatie van de westerse instellingen.

In het model van Basalla draaide alles rond de westerse wetenschap. Lokale culturen in andere gebieden hadden volgens hem geen eigen wetenschappelijke traditie van enige betekenis en in hun contacten met westerse geleerden namen ze hooguit een passieve rol in. Pas op het einde van vorige eeuw kwam hierop voorzichtig kritiek. Nieuw onderzoek toonde aan dat koloniale wetenschappers juist heel vaak gebruikmaakten van lokale informanten, die ze echter in hun publicaties niet vermeldden. In tegenstelling tot wat Basalla had beweerd, vormden de niet-westerse culturen geen wetenschappelijk braakland. Poskett brengt in zijn boek talrijke voorbeelden samen: zo schreef de Azteekse arts Martin de la Cruz (zijn oorspronkelijke naam is niet bekend) in 1552 de kennis van de Azteekse geneeskunde neer in zijn Libellus de medicinalibus indorum herbis. De Polynesische navigator Tupaia vergezelde kapitein James Cook op zijn reizen in de Stille Oceaan en tekende een mariene kaart van het gebied die achteraf in Londen werd gepubliceerd. In de meeste gevallen bleven de lokale informanten echter anoniem en was er voor hen geen plaats in de geschiedenis.

Lokale informanten waren belangrijk voor de westerse wetenschap, maar er was ook goede inheemse infrastructuur

Poskett toont niet enkel aan dat lokale informanten van groot belang waren voor de westerse wetenschap; hij wijst ook op het bestaan van een goed uitgebouwde inheemse wetenschappelijke infrastructuur. Tussen 1721 en 1737 liet maharadja Jai Singh II vijf astronomische observatoria bouwen die onderling samenwerkten en elkaars observaties verbeterden. In 1730 werd in Japan in opdracht van de shogun een grootschalige en systematische studie van de natuurlijke historie van de eilanden uitgevoerd. Hoewel we over die lokale infrastructuur meestal slechts via koloniale rapporten zijn geïnformeerd, kunnen we niet om de conclusie heen dat wetenschap in tal van culturen aanwezig was, doelmatig werd bestudeerd en maatschappelijk werd ondersteund.

Kritiek op het model van Basalla betrof ook de vermeende passieve receptie van de westerse wetenschap in niet-westerse landen. Passief was het nergens. Tekenend is het energieke en doelbewuste beleid van het Japanse Keizerrijk, dat zich op nauwelijks vijftig jaar de westerse wetenschap (en technologie) eigen maakte. Actie en reactie was er ook volop in Brits India, waar de westerse wetenschap een cruciaal onderdeel werd van de politieke strijd voor onafhankelijkheid. De Britse machthebbers benadrukten graag de tegenstelling tussen moderne wetenschap en de traditionele oosterse opvattingen. Vele Indische intellectuelen oordeelden echter dat de fundamentele inzichten van de moderne wetenschap al aanwezig waren in de oude hindoegeschriften. Dit leidde ook tot interne verdeeldheid: Indische wetenschappers en hindoegeleerden werden het niet gemakkelijk eens over de ‘correcte’ interpretatie van de oude teksten. De Britse waardering voor en bevordering van het oosterse hindoe-erfgoed stond daarbij haaks op de moderniseringsbeweging vanuit de moderne wetenschappen. Een gelijkaardig verhaal speelde zich af in het Ottomaanse Rijk, waar technocratische elites niet alleen moeite hadden met de westerse hegemonie, maar ook herhaaldelijk intern botsten met religieuze en maatschappelijke autoriteiten. Politieke motieven en strategische overwegingen vormden telkens een belangrijk onderdeel van het acceptatie- en adaptatieproces.

Het model van Basalla moet daarom op minstens twee punten grondig worden herschreven. Niet-westerse landen waren geen wetenschappelijk niemandsland en de integratie van westerse wetenschap was niet louter een nahollen van de westerse instituties, maar een dynamisch proces met politieke, culturele en maatschappelijke inzet. Die kritiek is intussen welbekend onder wetenschapshistorici; de praktijk hinkt echter achterop. In de grote synthesewerken van de wetenschapsgeschiedenis komt de mondiale dimensie nauwelijks aan bod, en vaak al helemaal niet voor ontwikkelingen na 1500. In die zin is Posketts boek een grote stap voorwaarts. Maar tegelijk blijven ook bij Poskett enkele hardnekkige mythes en vooroordelen overeind. Juist door de moeite die hij doet om niet-westerse kennis een plaats te geven in de westerse wetenschapsgeschiedenis, benadrukt hij opnieuw de centrale positie van de westerse wetenschap. Poskett blijft daarmee hangen in een door het Westen gedomineerd denkkader dat in het licht van de huidige mondiale wetenschapsbeoefening niet meer voldoet. Het boek van Poskett illustreert enkele van de dieperliggende, vastgeroeste mythes die aan herwaardering toe zijn.

Ook in Europa creëerde de moderne wetenschap sociale spanningen in de samenleving

De eerste mythe is het exceptionalisme van de westerse wetenschap. Poskett schrijft een mondiale geschiedenis van de wetenschap, maar besteedt daarin geen aandacht aan de geschiedenis van de Europese wetenschap zelf. De spanningen en tegenstellingen die in niet-westerse landen geduid kunnen worden, waren echter net zo goed aanwezig in West-Europa. Ook in Europa was er stevig verzet tegen de nieuwe wetenschap vanuit de staatkundige en kerkelijke machtsstructuren van het Ancien Régime en kon de wetenschap zich enkel ontwikkelen op de vleugels van elitaire en industriële belangen, binnen het legitimatiekader van de negentiende-eeuwse natievorming. Ook hier creëerde de moderne wetenschap sociale spanningen in de samenleving, werd ze ingezet om genderverschillen te affirmeren en ondersteunde ze een technocratische, modernistische maatschappijopvatting. Door geen parallellen te zoeken tussen de westerse en niet-westerse omgang met wetenschap blijft Poskett in het vaarwater van een eurocentrische visie, waarin wetenschap als een ‘natuurlijk’ element van de westerse cultuur wordt beschouwd en dus geen bijzondere verklaring behoeft. Wetenschap heeft op de westerse cultuur even verstorend ingewerkt als op elke andere wereldcultuur.

Een tweede mythe is een reducerend essentialisme van wat als westerse wetenschap kan worden beschouwd. Wetenschapshistorici verwijzen graag naar de mechanica van Newton als het fundament van onze moderne wetenschappelijke methode, maar de werkelijkheid toont een veel complexer beeld. Het berekenen van planetenbanen heeft weinig gemeen met de zoektocht naar nieuwe fruitsoorten, het opstellen van maritieme getijdentafels of het voorspellen van vulkaanuitbarstingen, om maar enkele populaire Europese onderzoeksthema’s uit de negentiende eeuw te noemen. Newton had de natuurwetenschap duidelijk afgebakend: enkel die verschijnselen die experimenteel konden worden onderzocht behoorden tot de wetenschap. De geschiedenis is echter vol van wetenschappers die op zoek gingen naar de metafysische grondslagen van de natuur: kan elektriciteit dode materie tot leven brengen, levert de vorm van de hersenen aanwijzingen op voor de intellectuele eigenschappen van een persoon, is de geografische omgeving bepalend voor het karakter van een volk? Het ruime gamma aan wetenschappen in het Westen en de ideologische of politieke betekenissen die aan wetenschap werden gehecht, verschillen niet zo sterk van wat we weten over de manier waarop andere culturen omgingen met westerse wetenschap. Het opleggen van een newtoniaans keurslijf doet de geschiedenis geen recht.

Niet-westerse landen hebben vaak de technologische toepassingen vóór de zuivere wetenschap geplaatst

Een derde mythe is de uniciteit van de westerse wetenschap. De ontwikkeling die de wetenschap in West-Europa heeft doorgemaakt zou de enig mogelijke zijn. Het verhaal van de Wetenschappelijke Revolutie wordt graag voorgesteld als de strijd om een nieuw wereldbeeld, een revolutie in het denken. Enkel wie het nieuwe wereldbeeld omarmde zou aan wetenschap kunnen doen. Op die manier werden ambachtelijke uitvindingen en technologische innovaties teruggedrongen naar de marge van de geschiedenis, hoewel vanuit mondiaal perspectief juist de technologische superioriteit van het Westen bepalend was voor haar politieke en economische expansie. Niet-westerse landen hebben vaak de technologische toepassingen vóór de zuivere wetenschap geplaatst. Dit was niet een louter opportunistisch imiteren van de westerse successen, maar het creëren van een eigen weg aangepast aan lokale mogelijkheden en noden. Dat dergelijke alternatieve, meer technologisch georiënteerde ontwikkelingspaden van wetenschap mogelijk en efficiënt zijn, maakt alleen al de ontwikkelingsgeschiedenis van de Amerikaanse wetenschap duidelijk. Maar net als de Europese negeert Poskett ook de wording van die Amerikaanse wetenschap in zijn ‘mondiale geschiedenis’.

Ondanks de ambities van Horizonnen blijven de drie mythes moeiteloos overeind in Posketts mondiale geschiedenis. Hoe kan het anders? De sleutel ligt niet, zoals Poskett probeert, in het  selectief toevoegen van stukjes uit andere culturen. Ook niet in de nochtans noodzakelijke vermeerdering van onze kennis van andere wetenschappelijke tradities. De cruciale eerste stap bestaat in het ontrafelen van onze eigen historische mythes. Dat zal niet lukken zolang we vasthouden aan een eurocentrisch perspectief. We hebben een externe blik nodig om de kenmerken van onze eigen geschiedenis helder te onderscheiden. Enkel een werkelijk mondiale wetenschapsgeschiedenis, waarin Europa op dezelfde manier wordt geanalyseerd als andere regio’s, kan ons op weg zetten naar een beter begrip van de enorme impact die onze steeds groeiende kennis heeft op de manier waarop we met elkaar en met onze planeet omgaan. We geven hier kort enkele voorzetten.

Kennis neemt vele vormen aan, van traditie en ervaring tot uitvinding en experiment

We moeten op de eerste plaats af van een te simplistische definitie van wetenschap. Kennis neemt vele vormen aan, van traditie en ervaring tot uitvinding en experiment. Het ons vertrouwde systeem van academische vakgebieden dateert pas van de negentiende eeuw en is in de huidige context van inter-, multi- en transdisciplinair onderzoek aan herziening toe. Een inclusieve wetenschapsgeschiedenis moet ruimte maken voor een veelheid aan kennisvormen en kennisactoren. De ontwikkeling van wetenschap veronderstelt een voortdurend negotiëren tussen gevestigde kennis en nieuwe inzichten, tussen maatschappelijk nut en private belangen, tussen de verlichte denkbeelden van sociale elites en de praktische noden van minder bevoorrechte klassen. Historici begrijpen steeds beter hoe de groeiende dominantie van wetenschap in vele gevallen heeft geleid tot een verscherping van sociale tegenstellingen en tot het monddood maken van ‘onwetenschappelijke’ kennisactoren. De geschiedenis van de wetenschappen in Europa laat ten overvloede zien hoe wetenschap zich ontwikkelde ten dienste van een beperkte elite en meer dan eens in botsing kwam met de verzuchtingen van grote bevolkingsgroepen (vrouwen, boeren, arbeiders, niet-westerlingen, kwetsbaren, enz.). Onvrede met het elitarisme van de wetenschap kwam bijvoorbeeld aan de oppervlakte tijdens de Franse Revolutie, toen de Académie des Sciences in naam van de democratie werd afgeschaft. Napoleon herstelde wel het vertrouwen in de wetenschappen, maar plaatste ze onder direct toezicht van de overheid. Toegang tot de wetenschap werd voorbehouden aan een kleine groep hogeropgeleiden. Autodidacten en amateurs verdwenen stelselmatig van het wetenschappelijke toneel. Tussen de ivoren toren van de wetenschap en de leefwereld van het brede publiek werd doelbewust een kloof gecreëerd, die in onze tijd nog niet is overbrugd.

Een gelijkaardig proces heeft zich ook voorgedaan op mondiaal vlak. Niet-westerse kennisculturen werden afgedaan als onwetenschappelijk, en daardoor gemakkelijk genegeerd. Het is tijd dat we als wetenschapshistorici oog beginnen krijgen voor deze dynamiek en haar gevolgen. In het belang van de moderne wetenschap en de grote maatschappelijke consequenties die daaraan vasthangen, is het absoluut noodzakelijk dat iedereen, elke gemeenschap, elke cultuur, zich thuis kan voelen in het verhaal van de wetenschap. Het ontstaan van de wetenschap reduceren tot een relatief kleine gebeurtenis in de Europese geschiedenis en elke latere ontwikkeling toeschrijven aan de kiemen die toen zijn gelegd, doet onrecht aan de diversiteit van oriëntaties, spanningen en keuzes die in de voorbije eeuwen zichtbaar werden. Enkel een mondiale wetenschapsgeschiedenis die aandacht heeft voor het veelzijdige traject van de wetenschap en de krachten die haar hebben vormgegeven kan voldoende ruimte creëren voor een breed maatschappelijk draagvlak van wetenschap over de grenzen heen.

James Poskett, Horizons. A Global History of Science (Boston, ma: Mariner Books, 2022), verschenen in Nederlandse vertaling als Horizonnen. Een mondiale geschiedenis van de wetenschap (Amsterdam: Ambo, 2022).

Geert Vanpaemel is emeritus hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan KU Leuven. Als voorzitter van de commissie Koloniaal verleden en koloniaal erfgoed schreef hij in 2021 een rapport over de dekolonisering van de universiteit.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen