Deel dit artikel

in de meeste westerse landen speelt religie niet meer zo’n pertinente rol in het dagelijkse leven als enkele decennia geleden. deze secularisering is onomkeerbaar. toch is religie vandaag meer dan ooit het onderwerp van een maatschappelijk debat. voor de democratische rechtsstaat is het vooral van belang dat iedereen vanuit zijn of haar persoonlijke levensbeschouwing de menselijke vrijheid en gelijkheid als publieke waarden onderschrijft.

Religie voor atheïsten (#42)

Patrick Loobuyck

Net als vele andere culturen was de westerse cultuur lange tijd doordrongen van religie. Religie heeft ons mensbeeld en ons samenleven diepgaand en normatief beïnvloed, en het atheïsme heeft moeten vechten om aanvaard te worden. In de meeste westerse landen raken God en zijn gebod steeds verder op de achtergrond. Die landen – met als opmerkelijke uitzondering de Verenigde Staten – zijn in verre mate geseculariseerd: traditionele godsdiensten verliezen aanhang en autoriteit; kerken, seminaries en kloosters lopen gestaag verder leeg, en middenveldorganisaties van christelijke signatuur worstelen met de ‘C’ of de ‘K’ in hun naam. In het dagelijkse leven nemen religie en levensbeschouwing een minder pertinente plaats in dan enkele decennia geleden.

Deze secularisering is onomkeerbaar. Religie zal wellicht nooit helemaal verdwijnen, maar anders dan sommigen beweren of hopen komt God niet meer terug. Dat de islam druk besproken wordt, televisieprogramma’s over religie veel kijkcijfers halen, de Wereldjongerendagen media-aandacht krijgen en boeken over godsdiensten bestsellers worden, zijn geen tekenen van een religieuze heropleving. Het is hoogstens de uiting van een interesse in het religieuze fenomeen, dat vaak pas interessant blijkt voor zover het een zonderling fenomeen is geworden of als dusdanig wordt gepresenteerd. De secularisering maakt de aanwezigheid van (restanten van) religie niet alleen opvallender, maar vaak ook problematischer dan voorheen. In dat opzicht is het niet verwonderlijk dat zowat alle geseculariseerde landen een hoofddoekendiscussie voeren, terwijl het enkele decennia geleden nagenoeg ondenkbaar was dat de plaats van religieuze symbolen in de publieke ruimte überhaupt kon worden geproblematiseerd. God en zijn symbolen waren overal: op school, op het werk en in de vrije tijd, in de refter, in de rechtszaal en in de slaapkamers. Vandaag is God voornamelijk afwezig in het dagelijkse leven van mensen. Heel wat mensen associëren zich alvast niet langer met gevestigde godsdiensten en hun religieuze instituties. Er is een toenemend aantal ongelovigen en de groep mensen – vooral jongeren – die zeggen dat ze geen levensbeschouwing hebben, wordt steeds groter. Wie zich wel nog katholiek noemen, de terreinkatholieken zoals Frans Verleyen ze noemt, beleven het geloof steeds meer alsof er geen paus is – in een verzwegen schisma (Want buiten is het koud. Katholieken en hun verzwegen schisma, 1995).

Religie wordt in toenemende mate ook gezien als een privéaangelegenheid, waardoor publieke manifestaties van het religieuze vaker dan vroeger gecontesteerd worden. Religie is vandaag dus onderwerp van debat ondanks én dankzij de secularisering. Dat religie zichtbaar wordt en ter sprake wordt gebracht, heeft te maken met de nieuwe, geseculariseerde context waarin ze zich moet handhaven. Maar een grotere maatschappelijke zichtbaarheid is niet noodzakelijk recht evenredig met een grotere geestelijke vitaliteit. Dit alles levert de volgende paradox op: religies treden opnieuw op de voorgrond juist omdat ze aan het verdwijnen zijn. We zijn nog nooit zo geseculariseerd geweest, en tegelijk was religie zelden zo vaak het onderwerp van maatschappelijk debat.

In zijn magnum opus The Secular Age (Een seculiere tijd, 2009) beschrijft de katholieke Canadese filosoof Charles Taylor erg genuanceerd de wordingsgeschiedenis van onze seculiere manier van denken en doen. Hij wijst op een grote ommekeer: terwijl het vroeger quasi onmogelijk was om niet te geloven, is gelovig zijn nu een weinig evidente mogelijkheid. Hij geeft aan dat onze seculiere context doordrongen is van wetenschap en een soort rationaliteit die het allerminst evident maakt om nog een religieuze levenshouding te ontwikkelen en uit te diepen. We leven in een ‘immanent frame’, een context waarin het geloof en de gevoeligheid voor transcendentie niet meer als vanzelfsprekend meegegeven worden, maar voortdurend worden uitgedaagd en kritisch bevraagd. Er is geen plaats meer voor naïviteit, noch voor de gelovigen, noch voor de ongelovigen. Vanuit dit perspectief valt te verwachten dat bijvoorbeeld ook de moslims die opgroeien in de geseculariseerde context van westerse landen, op hun manier zullen seculariseren.

Over de waarde en de waarheid van religie is doorheen de mensengeschiedenis al veel nagedacht, gediscussieerd en geschreven. Enerzijds is religie des mensen. Atheïsme is de uitzondering: in zowat alle culturen en tijdvakken is religie op de één of andere manier aanwezig als vervulling van de menselijke nood aan existentiële zin, als drager van morele richtlijnen, of als element van gemeenschapsvorming. Anderzijds is scepsis en religiekritiek, zowel in een milde als in een radicale vorm, een substantieel maar vaak wat verdonkeremaand onderdeel van de geschiedenis van het (westerse) denken. Deze traditie gaat terug op Socrates (470-399 v.Chr.), en loopt via Lucretius (99-55 v.Chr.), Michel de Montaigne (1533-1592) en de verlichting naar Friedrich Nietzsche (1844-1900) en Bertrand Russell (1872-1970). Elk op hun manier hebben de ze de waarheidsclaims van de godsdienst in twijfel getrokken en pleiten ze ervoor om de wereld en de (weliswaar feilbare) menselijke kennis trouw te blijven.

Over de manier waarop we vandaag de religie moeten inschatten, lopen de meningen nog steeds uiteen – niet het minst bij ongelovigen. Er is een groep van mensen die energie blijft steken in het aanvoeren van argumenten die moeten aantonen hoe irrationeel het wel is om in een god te geloven. Herman Philipse, de Nederlandse filosoof en auteur van het veelgelezen Atheïstische Manifest (2004), publiceerde onlangs God in the Age of Science?: A Critique of Religious Reason (2012). Dichter bij huis verscheen De hoer van de duivel. Illusies en godsgeloof (2011) van de Gentse filosoof Freddy Mortier. Bekend en berucht zijn de zogenaamde nieuwe atheïsten: Richard Dawkins (God als misvatting, 2006), Daniel Dennett (De betovering van het geloof, 2008), Sam Harris (Van God Los. De gevaren van religie en de toekomst van de rede, 2007; Het morele landschap, 2010) en de in december 2011 overleden Christopher Hitchens (God is niet groot. Hoe religie alles vergiftigt, 2008). Deze auteurs worden ook de vier apocalyptische ruiters genoemd, de verdedigers van een strijdend, militant atheïsme. Het concept ‘nieuwe atheïsten’ is wat misleidend, omdat er in hun argumentatie nauwelijks iets te lezen valt wat eerder al niet geformuleerd was door Lucretius, Spinoza, Hume, Bayle, Holbach of Diderot. De nieuwe atheïsten benadrukken echter niet alleen dat het godsbestaan een overbodige en onzinnige hypothese is, godsdiensten zijn ook gevaarlijk en daarom moeten ze worden bestreden. God is niet alleen een misvatting, zoals de titel van Dawkins bestseller aanduidt, godsdienst zou ook alles vergiftigen en perverteren. Er is vooral oog voor de religie in haar fundamentalistische gedaante, voor het geweldpotentieel, het vervreemdende effect en de immorele kant van religies. Mensen moeten van God loskomen en zich voor hun mens- en wereldbeeld alleen door de rede laten leiden. Alleen het licht van de wetenschap kan ons op het rechte pad brengen en ons de wereld leren zien zoals ze is. In God geloven is een wetenschappelijke aanfluiting van het vrije denken en een morele aanfluiting van de menselijke autonomie en waardigheid.

De nieuwe atheïsten benadrukken niet alleen dat het godsbestaan een overbodige en onzinnige hypothese is, godsdiensten zijn ook gevaarlijk en moeten worden bestreden

Niet alle seculiere denkers trekken even fel van leer tegen de religie. Zo is een totaal ander geluid te horen bij Alain de Botton en Jürgen Habermas. Habermas staat geboekstaafd als een progressieve, kritische filosoof die de verlichting en de redelijkheid hoog in het vaandel draagt. In zijn recent werk echter geeft hij de religie positieve aandacht. In zijn boek Geloven en Weten (2009) ijkt hij het concept van de postseculiere samenleving. Hiermee ontkent Habermas de sociologische secularisering niet, alleen wijst hij erop dat religie, ondanks de geloofsterugval, een publieke en politieke betekenis kan blijven vervullen. Functieverlies en individualisering van de religie hoeven niet noodzakelijk tot betekenisverlies te leiden. Religies zijn niet te herleiden tot anachronistische overblijfselen van een premodern tijdperk, ze moeten worden erkend als bewaarplaatsen voor betekenissen die nog niet uitputtend vertaald zijn in seculier filosofische taal of die doorheen het moderniserings- en rationaliseringsproces verloren gegaan zijn. Volgens Habermas is het onverstandig om ervan uit te gaan dat het betekenispotentieel van religies uitgeput is. Hij is ervan overtuigd dat de religie wel degelijk nog een onvervangbare semantische bijdrage kan leveren aan het publieke debat. Religie zou immers als geen ander bepaalde morele intuïties inzake de kwetsbaarheid van de mens en van het menselijke samenleven kunnen verwoorden. Ook mensen die ‘religieus onmuzikaal’ zijn, zouden zich volgens Habermas voor dat betekenispotentieel moeten openstellen. Hij pleit als dusdanig niet tegen de religie: ook al is de religie voor hem onwaar, hij pleit in de eerste plaats voor een dialoog. Hij heeft ook al verschillende keren de daad bij het woord gevoerd door met religieuze mensen in gesprek te gaan. Het meest bekend is zijn ontmoeting begin 2004 met de toenmalige kardinaal Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, waarvan de teksten zijn uitgegeven in Dialectiek van de secularisering. Over rede en religie (2009).

Ook de successchrijver en filosoof Alain de Botton heeft recent een boek over religie gepubliceerd: Religie voor atheïsten. Een heidense gebruikersgids (2011). Hij begint zijn boek als volgt: ‘De meest afgezaagde en onproductieve vraag die je over welke religie dan ook kunt stellen is of ze waar is.’ Het is voor hem evident dat geen enkele religie een van God gegeven waarheid bezit, maar daarmee is niet alles over religie gezegd. Met het boek wil De Botton aantonen dat ‘het mogelijk moet zijn een overtuigd atheïst te blijven, terwijl je religies af en toe nuttig, interessant en troostrijk kunt vinden’. Atheïsten moeten de oogkleppen afgooien om te verhinderen dat ze het kind met het badwater weggooien. Het is niet omdat God niet bestaat dat de godsdienst geen relevante, heilzame en troostende aspecten kan hebben – ook voor een seculiere samenleving. Meer bepaald staat De Botton stil bij datgene wat godsdiensten hebben bijgebracht, en eventueel nog steeds kunnen bijbrengen, aan gemeenschapsvorming, ethiek, onderwijs, zorgzaamheid, kunst en architectuur. Het boek is een bestseller, maar nogal wat atheïsten hebben er aanstoot aan genomen, ook in Vlaanderen.

Onder de titel ‘Zijn we beter af zonder religie’ debatteerde de conservatieve Britse filosoof Roger Scruton in maart 2007 in Londen tegen Dawkins en Hitchens. Sommige atheïsten lijken het zo voor te stellen dat als we de religie zouden kunnen uitroeien, de wereld er veel beter aan toe zou zijn: geen oorlog, geweld en terrorisme meer en iedereen bevrijd van de godsdienstige onderdrukking en het dogmatische juk. Zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Blijkbaar is het voor een aantal niet-gelovigen erg moeilijk om tot een genuanceerd beeld van de religie te komen. Het meningsverschil tussen gelovigen en atheïsten bestaat erin dat atheïsten een aantal uitgangspunten van gelovigen niet delen: ze zijn ervan overtuigd dat er geen bovennatuurlijke werkelijkheid is, dat de wereld niet door een god is geschapen en dat de mens niet door een goddelijke instantie gewild is. Het probleem van de atheïst met de godsdienst is dat ze onwaar is, maar verder zou men in staat moeten zijn om religies als menselijke fenomenen genuanceerd en kritisch te bestuderen en te valideren.

Wie godsdiensten bestudeert, zal moeten vaststellen dat religie een erg veelzijdig en ambivalent fenomeen is

Wie godsdiensten bestudeert, zal moeten vaststellen dat religie een erg veelzijdig en ambivalent fenomeen is: het heeft de capaciteit om zowel het slechtste als het mooiste uit de mens te halen. Zowel de Cantates van Bach als 11 september 2001 hebben met religie te maken. De slavernij is door de religie zowel gelegitimeerd als bestreden. Religieus geïnspireerde mensen hebben menselijke vrijheden onderdrukt, anderen hebben ervoor gestreden. Godsdiensten hebben mensen onderdrukt en mensen bevrijd. De wetenschap is door de godsdienst vaak aan banden gelegd of bekritiseerd, maar tegelijk waren de eerste universiteiten in Europa kerkelijke instellingen, was Copernicus een geestelijke, was Galilei een gelovige en was Newton minstens evenveel met religieuze als met wetenschappelijke aangelegenheden bezig. Als het over religie gaat, zijn mensen vaak selectief blind. Onze cultuur is inderdaad het kind van de verlichting, maar ze is ook het kleinkind van het christendom. Die christelijke wortels hebben positieve en negatieve kanten. Alleen de negatieve beklemtonen of doen alsof die wortels er niet zijn is intellectueel oneerlijk. Tegelijk mogen we ook niet naïef blind zijn voor het geweldpotentieel dat in religie vervat zit en de vaak moeilijke verhouding die er bestaat tussen bepaalde godsdienstige standpunten en de democratische rechtsstaat die op grondrechten is gebaseerd. Godsdienstige opvattingen en praktijken die haaks staan op de seculier politieke en wetenschappelijke verworvenheden, kunnen reëel gevaarlijk zijn en moeten worden bestreden. Dit is de spijker waarop iemand als de Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur terecht blijft kloppen, ondermeer in Het monotheïstisch dilemma (2010) en The Secular Outlook (2010).

De vraag ‘Zijn we beter af zonder religie?’ is in een bepaald opzicht ook een onzinnige vraag, aangezien we binnen een democratische rechtsstaat niet in staat zijn om de religie zomaar af te schaffen. De vrijzinnige atheïst staat hier voor een merkwaardige paradox die zich als volgt laat samenvatten: enerzijds is men tegen de godsdienst en wil men zoveel mogelijk van de godsdienst af, anderzijds is men voor godsdienstvrijheid en een radicale scheiding tussen kerk en staat. Het is niet altijd duidelijk, laat staan gemakkelijk, om die twee op het eerste gezicht tegengestelde tendensen met elkaar te verzoenen. Hoewel beide strijdpunten interessant en waardevol kunnen zijn, moet de strijd voor de seculiere staat gebaseerd op vrijheden (dus ook de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting) altijd voorrang krijgen op de strijd tegen de religie. Het uitdragen en verdedigen van atheïsme, al dan niet op een militante manier, is een persoonlijke keuze. Het vrijwaren van een maatschappelijke ruimte om (militant) atheïst te kunnen zijn, dit is het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en andere vrijheden, is een democratische plicht. Het is in dat opzicht erg belangrijk dat de strijd tegen politiek en maatschappelijk problematische versies van religies en godsdiensten, niet op een hoop wordt gegooid of verward wordt met de strijd tegen de godsdiensten op zich. Het eerste is van veel fundamenteler belang dan het tweede. De maatschappelijke inzet is niet dat er een samenleving wordt gecreëerd waar de godsdienst afwezig is – een samenleving van atheïsten. Hoeveel mensen atheïst zijn, is van secundair belang. Van belang is dat de religie zich transformeert en zich compatibel maakt met de democratische rechtsstaat en de wetenschap.

Het is erg belangrijk dat de strijd tegen politiek en maatschappelijk problematische versies van religies en godsdiensten, niet op een hoop wordt gegooid met de strijd tegen de godsdiensten op zich

Deze transformatie betekent niet dat de religie haar geloofswaarheden moet opgeven. Het betekent wel dat religies de godsdienstvrijheid moeten erkennen en ruimte moeten laten voor redelijke onenigheid over geloofswaarheden. Mensen moeten dus ook voldoende vrij zijn om de religie te verlaten indien ze dat wensen. Ten tweede moet religie de autonomie en het gezag van de wetenschap erkennen als bron van kennis van de wereld. De religie moet ervoor zorgen dat geloofsovertuigingen en wetenschappelijke kennis elkaar niet tegenspreken. Dit betekent dat creationisme geen plaats kan hebben in het onderwijs. Dit dient immers onder meer om onze voorlopige beste kennis aan jongeren over te brengen, zodat ze in staat gesteld worden zich in deze wereld te oriënteren. Ten derde moet religie erkennen dat de politieke orde in een moderne pluralistische samenleving gebaseerd is op een profane moraal, die gebaseerd is op de universele waarden van vrijheid en gelijkheid. Dit betekent dat religie geen basis kan zijn voor wetten die door iedereen, ook anders- en niet-gelovigen nageleefd moeten worden. De islamitische sharia kan geen basis zijn voor de grondwet van een land; de katholieke leer kan niet langer de basis zijn om het homohuwelijk voor iedereen te verbieden. Kerken mogen wel zeggen dat het homohuwelijk of euthanasie niet met hun leer strookt, maar ze mogen niet verhinderen dat hieromtrent wetgeving komt die andersdenkenden als vrije en gelijke burgers behandelt. Willen religies redelijk zijn en de democratische rechtsstaat aanvaarden, dan moet men inzake publieke aangelegenheden een vorm van reciprociteit met andersdenkenden verdisconteren.

De inzet is de seculiere democratische rechtsstaat die haar burgers als vrije en gelijke individuen behandelt. Hiervoor is het belangrijk dat iedereen, ongelovigen en gelovigen, elk vanuit hun eigen levensbeschouwing de menselijke vrijheid en gelijkheid als publieke waarden onderschrijven. Deze aanpassingen zullen door veel religies als een pijnlijk leerproces ervaren worden. Het katholicisme heeft zich pas op het Tweede Vaticaans Concilie echt voor de democratische rechtsstaat uitgesproken. Andere religies, zoals de islam, moeten dit leerproces nog voor een groot stuk doormaken. De mate waarin religies erin zullen slagen het leerproces te doorlopen, zal hun toekomst en mogelijke relevantie bepalen. Wordt vervolgd.

Herman Philipse, God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason. (Oxford: Oxford University Press, 2012).
Alain de Botton, Religie voor atheïsten. Een heidense gebruikersgids. (Amsterdam: Atlas, 2011).
Sam Harris, Het morele landschap. Goed leven zonder God. (Amsterdam: De Arbeiderspers, 2011).

Patrick Loobuyck is als politiek filosoof verbonden aan de Universiteit Antwerpen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen