Deel dit artikel

de toenemende verwetenschappelijking van sport wordt vaak op gejuich onthaald door wetenschappers, sporters, sportinstanties en overheden. toch roept de integratie van wetenschap en technologie in sport ook kritische vragen op, zoals over de grens tussen sportmedische begeleiding en mensverbetering, of de invloed van wetenschappelijke talentscreening op de sportparticipatie. een verantwoorde sportinnovatie houdt rekening met de maatschappelijke implicaties ervan.

Van botscan tot bodysuit

Naar een maatschappelijk debat over sportinnovatie

Michiel van Oudheusden en Ine Van Hoyweghen

Onze wereld verwetenschappelijkt en technologiseert. Zo ook de sportwereld, waar slimme apparaten, producten en materialen hun onstuitbare opmars maken. Denk aan running apps, stappentellers, aerodynamische kledij en sportvoeding. Die innovaties dienen om sportprestaties te verbeteren en de sportbeleving van sporters en publiek te verhogen. Heel wat sporters (zowel professionele als recreatieve) laten zich voor, tijdens of na het sporten ook bijstaan door sportwetenschappers, bijvoorbeeld in testlabo’s zoals de gerenommeerde Bakala Academie in Leuven (www.bakala-academy.com). Daar worden atleten getest op onder meer hun uithoudings- en recuperatievermogen met als doel hun fysieke conditie en sportprestaties te optimaliseren. Terwijl overheden, wetenschappers en vele sporters een meer wetenschappelijke sportbenadering en bijbehorende technologische begeleiding voorstaan, roepen deze ontwikkelingen ook sociologische en ethische vragen op. Waar ligt bijvoorbeeld de grens tussen sportmedische ‘begeleiding’ en ‘mensverbetering’ (of het gebruik van technologieën om de limieten van het menselijke lichaam te overstijgen)? Wie geeft die grens vorm en hoe? En welke invloed heeft de intrede van wetenschappelijke talentscreening in de sport op de sportparticipatie?

Ondanks hun maatschappelijke relevantie krijgen dergelijke vragen momenteel weinig aandacht binnen de sociale wetenschappen en wordt er niet publiek over gedebatteerd. Nochtans is sportinnovatie stilaan een booming business aan het worden. Zopas werd in Leuven het netwerkplatform Sports.Tech opgericht, een alliantie tussen bedrijven, sportclubs, onderzoeksinstellingen en de overheid, die betere innovatieve producten en diensten wil leveren aan sporters en de sportwereld (www.flanderssmarthub.be/sportstech). Vlaamse en Europese overheden en industrieën lanceren steeds vaker initiatieven om de gemiddelde burger aan te zetten tot een actiever en gezonder leven. Denk aan campagnes als ‘Start to Run’ en commerciële gadgets als de stappenteller, die dat soort campagnes technologisch moeten schragen. In de Vlaamse media wordt steeds meer en uitvoeriger bericht over kwesties als de medische begeleiding van voetballers, het gebruik van prestatiebevorderende middelen in het wielrennen (ook bij recreanten), het inzetten van technologie om scheidsrechters te ondersteunen, en zo meer. Er is dus voldoende aanleiding om enkele innovaties op een rijtje te zetten waarmee de sport, en bij uitbreiding onze samenleving, vandaag of morgen geconfronteerd zal worden. We bieden geen exhaustief overzicht van alle denkbare sportinnovaties maar brengen drie thema’s onder de aandacht die sociaalwetenschappelijk onderbelicht blijven en dringend een publiek debat verdienen: de beweegredenen voor sportinnovatie, de mensverbetering in de sport, en ten slotte de wetenschappelijke screening van sporttalent.

Wie de termen sport en innovatie googelt komt uit op websites van sportbedrijven, sportonderzoekscentra en sportfederaties die het als hun missie zien om wetenschap en technologie stevig in de sportwereld te verankeren. Maar wat hopen die instanties met deze verankering te bereiken? Laten we, om de vraag concreter te maken, enkele recente voorbeelden van sportinnovatie kritisch bekijken. In haar onderzoek naar de sportmedische begeleiding van Canadese topatleten geeft de sociologe Nancy Theberge het voorbeeld van een fysiotherapeut die atleten helpt om te revalideren. In topsport, zegt de fysiotherapeut, komen prestaties altijd op de eerste plaats, ook al lijdt het welzijn van de atleet eronder. Een andere arts laat verstaan dat het Canadees Olympisch Comité sportwetenschappers officieus de volgende richtlijn meegeeft: ‘Give athletes what they want.’ Theberge besluit dat de sportwetenschap zich plooit naar de wensen van de cliënt (in dit geval de atleet), wat niet alleen de gezondheid van de atleet ondermijnt maar ook de autonomie van de sportwetenschap in het gedrang kan brengen.

De sportindustrie hanteert een strategie die uitgaat van competitie- en prestatiedrang en zet in op voortdurende vooruitgang

De bevindingen van Theberge passen binnen de huidige sportinnovatiecontext, waar wetenschap en technologie ingezet worden om atleten sterker, sneller en efficiënter te maken. Maar ook in de recreatiesport ligt de klemtoon vaak op presteren. Zoals Caroline Ringuet-Riot en Daniel James betogen in ‘Innovating to grow sport’, hanteert de sportindustrie een strategie die uitgaat van competitie- en prestatiedrang en inzet op voortdurende vooruitgang. Toch draait zelfs topsport niet uitsluitend om presteren. Ex-tennisser Andre Agassi geeft in zijn autobiografie Open aan dat bij topsporters ook andere, minder tastbare motieven meespelen, zoals het ontwikkelen van spelplezier en teamspirit en het leren omgaan met fouten.

De vraag is of sportinnovatie ook aan deze noden kan en zal tegemoetkomen. Die vraag is des te pertinenter omdat overheden, waaronder de Vlaamse, sportinnovatie als antwoord inroepen op velerlei uitdagingen, zoals het optimaliseren van (top)prestaties, het verhogen van de algemene sportparticipatie en het stimuleren van een gezonde sportbeoefening. In de praktijk echter leiden technologisering en verwetenschappelijking vaak tot geijkte probleemdefinities en verwachtingen. Die definities geven op hun beurt aanleiding tot uniformering en standaardisering. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in het huidige jeugdvoetbal. Zo meldde KV Kortrijk vorig jaar dat twee van zijn jonge doelmannen nooit het eerste elftal zullen halen omdat ze volgens een botscan nooit groter dan 1.85 meter zullen worden. Die lengte wordt tegenwoordig gezien als de minimumlengte voor een keeper die het wil maken in het profvoetbal. (‘Botscan bepaalt toekomst jonge voetballers’, De Standaard, 5 april 2014) Dat keepers steeds groter worden blijkt ontegensprekelijk uit de statistieken. Maar is het daarom zinvol om kleine keepers op jonge leeftijd uit te sluiten? De tendens lijkt te passen in een sporttrend die onderzoeksjournalist David Epstein als volgt samenvat in The Sports Gene: de grotere atleten (denk aan basketballers) worden groter, de kleinere (bijvoorbeeld figuurschaatsers) worden kleiner. Zodoende bestendigen zich steeds dwingender lichamelijke normen en selectiecriteria om wel of niet voor een bepaalde sport te kiezen. En dat al op erg jonge leeftijd. Het lijkt ons dan ook van groot belang om na te gaan hoe standaardisatie door verwetenschappelijking doorwerkt in de sport, welke sporttrajecten voor jongeren zodoende worden in- of uitgesloten, en in welke mate technieken als de botscan de toekomst van jongeren mee vormgeven.

Steeds dwingender lichamelijke normen en selectiecriteria bestendigen om wel of niet voor een bepaalde sport te kiezen

Laten we ook eens kijken naar de meer futuristische technologieën die vandaag op en naast het sportveld worden ontwikkeld. Het Leuvense nanotechnologiecentrum IMEC maakt zogenaamde body-area networks (BANs). Een BAN is een netwerk van sensoren dat op het menselijke lichaam wordt aangebracht om onder meer bloedwaarden en hersen- en hartactiviteit te meten. Het netwerk kan via wifi of een ander mobiel netwerk met de buitenwereld (bijvoorbeeld een arts) communiceren. Daar waar BANs tot dusver voor medische doeleinden werden gebruikt, loeren de sporttoepassingen om de hoek. BANs maken het immers mogelijk om sporters permanent op te volgen en bij te sturen. Zo zouden atleten via directe en indirecte ingrepen aangezet kunnen worden tot spieraangroei of tot een ruimere zuurstofopname in het bloed.

BANs hebben overduidelijk voordelen voor de sporter. Maar de toepassing roept ook vragen op: hoe zullen sporters in de toekomst worden bijgestuurd? Wie stuurt bij en waarom? Wie beheert de gegevens? Welke atleten kunnen dit soort technologie betalen? Deze vragen hebben een grote maatschappelijke relevantie omdat ze wijzen op het overschrijden van lichamelijke, morele en juridische grenzen en samenvallen met het debat over mensverbetering of ‘human enhancement’. Zo is er in de sportwereld al langer discussie over waar de (nieuwe) grenzen liggen tussen modificatie, therapie en verbetering. Stel dat het mogelijk wordt om door middel van biomedische sensoren – op en in de huid, in op maat gemaakte bodysuits – het pijngevoel van atleten uit te schakelen, hoe moeten we dan het begrip ‘inspanning’ opvatten? Zijn ongemak en pijn eigen aan sport en aan de sportactiviteit?

Stel dat het mogelijk wordt om door middel van biomedische sensoren het pijngevoel van atleten uit te schakelen, hoe moeten we dan het begrip ‘inspanning’ opvatten?

Een laatste toepassing waar we stil bij staan is het Vlaams SportKompas van de UGent (http://sportkinelab.be/sportkompas). Het SportKompas omvat twaalf tests (waaronder antropometrische tests, flexibiliteitstests en krachttests) die bij zes- tot twaalfjarigen worden afgenomen in een sportzaal. Op basis van deze tests stellen sportwetenschappers een sportoriëntering op, geïndividualiseerd en op maat van het kind. Het SportKompas is opmerkelijk omdat het zowel een vernieuwende wetenschappelijke aanpak voorstaat als ingezet wordt om sportparticipatie te stimuleren. De toepassing maakt het immers mogelijk om het sportprofiel van elk kind met dat van vijfduizend anderen te vergelijken en op basis daarvan kinderen aan te moedigen of te ontmoedigen om een bepaalde sport te beoefenen. Het past dan ook in een ruimere kijk op talent en talentontwikkeling die wordt uitgedragen door de Vlaamse overheid. Zo pogen enkele Gentse scholen met de steun van het Ministerie Cultuur Jeugd Sport en Media om het SportKompas in de lessen lichaamsopvoeding te integreren.

Vanuit de optiek van talentontwikkeling is het de taak van ieder individu om zijn of haar talent te ontdekken, te cultiveren en ten dienst te stellen van de maatschappij. Maar wat is talent eigenlijk en hoe kun je het meten? Is talent niet vooral een zaak van middelen en opportuniteiten, zoals Malcolm Gladwell betoogt in zijn boek Outliers? Wat is de rol van ouders, coaches en omgeving in het vormen van talent? Is er plaats in de sport voor mensen die geen talent hebben of niet vroegtijdig willen specialiseren? Mogen we aannemen dat een initiatief als het SportKompas zowel de breedtesport (sport voor allen) als de topsport (sport voor de besten) ten goede komt?

De voorbeelden en vragen hierboven geven aan dat sportinnovatie in een ruimere sociaal-culturele context moet worden geplaatst. Om de complexiteit van die context te vatten is het nodig om meerdere niveaus van sportinnovatie erbij te betrekken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe technologieën als botscans en bodysuits in de sport, alsook de toenemende verstrengeling van het sport- en innovatiebeleid. Bij die context kunnen dan ook technologie- en maatschappijkritische vragen worden gesteld. Leidt meer technologie in de sport tot betere sportprestaties en tot meer sportparticipatie, zoals vaak wordt aangenomen? Wie wint bij technologische innovatie in de sport en wie is de dupe ervan? Met welke soort innovatie is de sport, en bij uitbreiding onze samenleving, het meest gebaat? Gezien het maatschappelijke belang van die vragen mag een publiek debat over het gebruik van wetenschap en technologie in sport niet uitblijven. Sociaalwetenschappelijk onderzoek naar sportinnovatie kan ertoe bijdragen dat die problemen in een vroeg stadium van technologieontwikkeling worden erkend en besproken. Op die manier maken we de weg vrij voor maatschappelijk verantwoorde innovatie, waarbij nieuwe technologie zoveel mogelijk rekening houdt met de ethische en maatschappelijke implicaties.

Een publiek debat over het gebruik van wetenschap en technologie in sport mag niet uitblijven

Laten we om af te sluiten even terugkeren naar de Bakala Academie in Leuven. Op de website van het testcentrum krijgen atleten antwoorden op ogenschijnlijk eenvoudige vragen als: hoeveel moet ik als sporter eten? Of: is rodebietensap gezond? De antwoorden op dit soort vragen zijn echter zelden eenduidig – wetenschappelijke studies spreken elkaar tegen – en ze gaan ook voorbij aan meer fundamentele kwesties. Wat is presteren? Hoe verhoudt presteren zich tot gezondheid en welzijn? Wat maakt presteren mogelijk en onmogelijk? In plaats van het debat hierover tot wetenschappelijke metingen en bevindingen te reduceren moeten we het verbreden en opentrekken. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk, die recht doen aan de complexiteit van sportinnovatie als een samenspel van verschillende disciplines en uiteenlopende inzichten. Het publieke debat hierover moet in Vlaanderen nog op gang komen. Laat dit essay hiertoe een eerste aanzet zijn.

David Epstein, The Sports Gene. Talent, Practice and the Truth about Success. (Londen: Yellow Jersey Press, 2014).
Caroline Ringuet-Riot en Daniel James, ‘Innovating to grow sport: the wider context of innovation in sport’ in: Proceedings of the Australian Sports Technology Network, 2013, 1(1), 40-43.

Michiel van Oudheusen is als socioloog verbonden aan de KU Leuven.
Ine Van Hoyweghen is als sociologe verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen