de laatste jaren zijn heel wat archieven uit de communistische periode opengesteld voor historici. het onderzoek naar de koude oorlog zit daardoor in een stroomversnelling. jaarlijks verschijnen talrijke boeken over uiteenlopende cases zowel door centraal-europese als door westerse historici. Die hoge kwantiteit gaat echter niet altijd gepaard met kwaliteit. The Global Cold War van odd arne westad vormt hierop een uitzondering.
De Koude Oorlog ontsloten
Het historisch onderzoek naar de Koude Oorlog is in volle bloei. Het wordt gevoed door het grote aantal bronnen dat de voorbije jaren is vrijgekomen. In het begin van de jaren negentig waren alleen de archieven van enkele DDR-instellingen opengesteld, onder meer de alles samen 180 kilometer brede dossiers van de Stasi. Vanaf 2000 werd de omgang met het communistische verleden ook een politiek thema in enkele andere Centraal-Europese landen. Eerst maakten Polen en Slovakije, en nadien onder andere Roemenië en Tsjechië, hele archieffondsen uit de communistische periode toegankelijk voor slachtoffers en historici. Die laatsten bevinden zich hierdoor in een unieke situatie: het komt zelden voor dat zij met zo’n omvangrijk, gedetailleerd en vooral recent archivalisch materiaal kunnen werken.
De nieuw toegankelijke bronnen in Centraal-Europa worden op verschillende manieren aangewend. In Centraal-Europa zelf zijn grote onderzoeksinstellingen opgericht en hebben talloze historici zich op de archieven geworpen. Jaarlijks verschijnen tientallen, zelfs honderden boeken over bepaalde cases: regio’s, periodes of sociale groepen. Die hoge kwantiteit gaat echter niet altijd gepaard met kwaliteit. Het onderwerp wordt vaak benaderd op een emotionele manier en in een sterk zwart-witdenkkader. Het is gericht op het vaststellen van misdaden en het ontmaskeren van de daders, die dan zelfs in openluchttentoonstellingen aan de schandpaal worden gezet. Bovendien heeft het de aandacht gekregen van politici die met vijanden hopen af te rekenen en van media die sensatie ruiken. Vele Centraal-Europese historici spelen een publieke rol van rechter of detective. De nuance van de wetenschap is ver te zoeken.
Vele Centraal-Europese historici spelen een publieke rol van rechter of detective
Westerse historici blijven evenmin onverschillig voor de nieuwe bronnen van de Koude Oorlog. Ook hun onderzoek haalt echter niet altijd een hoog niveau. Soms leveren archieven vernieuwende visies of hypotheses op, maar in andere gevallen spijzen zij vooral de anekdotiek van het verhaal. Een goed voorbeeld van dit laatste is het boek Tales from Spandau. Nazi Criminals and the Cold War van de Amerikaanse historicus Norman Goda. Het is een lijvige studie over de gevangenis in de Britse zone van West-Berlijn waar zeven veroordeelden van het Nurembergproces werden opgesloten. De bekendste onder hen was Rudolf Hess, die van 1966 tot zijn zelfmoord in 1987 als enige bewoner overbleef.
Goda, die eerder al over inlichtingendiensten en nazi’s publiceerde, nam heel wat Brits, Amerikaans, Frans en Duits materiaal door over Spandau. Jammer genoeg had hij geen toegang tot de persoonlijke papieren van gevangenen noch tot Sovjet-Russische bronnen. Hij vond het thema relevant om twee redenen. Ten eerste was Spandau een anomalie in de Koude Oorlog. De gevangenis bleef bestuurd door de vier overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog, ook al stonden die soms op zeer gespannen voet met elkaar. Via een maandelijks rotatiesysteem kreeg elk van hen drie maanden per jaar het bestuur over de instelling. Soms leek dat absurd: in 1948-1949 dreigde in Berlijn de Derde Wereldoorlog uit te breken, maar de twee blokken bleven Spandau samen besturen volgens de eerdere afspraken en in onderling overleg. In feite is dit niet zo verwonderlijk. Moskou wou zijn toegang tot de Britse zone niet opgeven en de westerse bondgenoten wilden hun Berlijnse sectoren niet in gevaar brengen. Bovendien konden de gevangenen nooit voldoende sympathie opbrengen in Washington en Parijs om over hun lot in de clinch te gaan met de Sovjet-Unie, die op een hard regime stond.
Een tweede reden voor Goda’s belangstelling is de actualiteitswaarde: ook vandaag worden ex-dictatoren internationaal berecht. Toch is die reden er wat met de haren bij gesleept. Uiteindelijk haalt het boek zijn kracht (en zwakte) uit de vele details. Goda vond in zijn bronnen wie de wekelijkse misviering bijwoonde en hoeveel personen de gevangenen bewaakten (75 man vóór mei 1949; 29 erna). We lezen in zijn boek welke kleren de gevangenen droegen, welke boeken ze lazen en welk voedsel ze kregen. Dat laatste was een zwaar discussiepunt. De Sovjets stonden maar 1 887 calorieën per dag toe, bijgevolg verloren de gevangenen veel gewicht: Karl Dönitz 125 pond (56 kilo) en Albert Speer 146 pond (66 kilo). Daarom weken de westerse bondgenoten van de regels af tijdens de maanden waarin zij over de gevangenis bestuurden. Dat gebeurde ook op andere vlakken: van de Sovjets mochten de gevangenen slechts een halfuurtje per dag wandelen, van de anderen mochten ze uren in de tuin werken. Goda’s werk staat vol van zulke anekdotes.
Het kan ook anders. Sommige auteurs gebruiken de nieuwe bronnen voor een wetenschap¬pelijkere soort geschiedschrijving, die daarom niet minder sensationeel is – ook voor niet-specialisten. Een goed voorbeeld is The Global Cold War van Odd Arne Westad, een Noorse hoogleraar aan de London School of Economics. Aan de ene kant is Westads boek een nieuw standaardwerk, niet alleen over de Koude Oorlog, maar ook over – zoals zijn ondertitel luidt – Third World Interventions and the Making of Our Times. Hij focust op die plaatsen waar de Koude Oorlog ‘warm’ werd en doet dat vanuit een breed historisch en comparatief perspectief. Zijn inzichten zijn verrassend.
Westad breekt met de traditionele stelling over een Amerikaans isolationisme vóór 1941 en toont dat de Verenigde Staten al van bij hun ontstaan een expansionistische staat waren. In de negentiende eeuw richtten ze zich niet alleen tegen Native Americans, maar ook tegen Mexico, Nicaragua, Cuba en de Filipijnen. Tijdens het interbellum braken ze door als het centrum van de wereldeconomie. Het is in die lijn dat hun talrijke operaties tijdens de Koude Oorlog moeten worden gezien. Iran 1953, Guatemala 1954, Indonesië 1957, Brazilië 1964, de Dominicaanse Republiek 1965, Grenada 1983, …: al die covert operations, militaire invasies of pogingen tot economische destabilisering zijn wat in de schaduw blijven staan van Cuba, Vietnam, Chili en de Golfregio, maar werpen een ander licht op de Amerikaanse buitenlandse politiek: namelijk één van continuïteit.
Westad breekt met de traditionele stelling over een Amerikaans isolationisme vóór 1941
Andere landen waren daarentegen veel minder interventionistisch. Jozef Stalin was zich na 1945 gaan mengen in Iran, China en Korea, maar onder Nikita Chroesjtsjov keerde de Sovjet-Unie meer terug in zichzelf. China en Cuba zijn hierbij de grote uitzonderingen. Enerzijds was het communisme voor de Derde Wereld aantrekkelijk genoeg, anderzijds raakte Moskou geobsedeerd door de rivaliteit met Beijing. China’s buitenlandse politiek komt bij Westad ook aan bod, al gebeurt dat te veel in de marge. Dat is jammer, zeker omdat Westad op de eerste plaats in Oost-Aziatische geschiedenis gespecialiseerd is en Chinees spreekt. Cuba staat meer in de schijnwerpers. Het was dan ook na 1965 bijzonder actief in Afrika (Congo, Guinee-Bissau, Angola, Ethiopië), waarmee het zich kon identificeren door een gemeenschappelijk verleden van slavenhandel, kolonisatie en bevrijdingsbeweging.
Westads boek is tegelijk ook een inspirerende monografie. Bepaalde cases graaft hij zeer diep uit op basis van nieuwe archieven. Hij richt zich vooral op de jaren zeventig en tachtig en bestudeert die onder meer aan de hand van originele Russische bronnen, zoals de verslagen van buitenlandse KGB-residenten (onder andere generaal-majoor Leonid Sjebarsjin in Teheran) en sovjetambassadeurs (zoals Aleksandr Puzanov in Kaboel). Het is niet helemaal duidelijk of dit materiaal nog steeds toegankelijk is, maar dat kan de waarde van het onderzoek alleen maar verhogen.
Die bronnen leggen de decision making in de Sovjet-Unie bloot en ondergraven het klassieke beeld van een eensgezind en gecentraliseerd bestuursapparaat. Zij tonen het belang van analysedepartementen, zowel academische (bijvoorbeeld het door de latere minister van Buitenlandse Zaken Evgenij Primakov geleide Instituut voor Oosterse Studies) als politieke (de area studies afdelingen van de KGB en van het MO (Internationaal Departement van het Centraal Comité van de KPSU)). Het waren specialisten uit dergelijke instellingen die het Politburo begin jaren zeventig opriepen tot een actiever beleid in de Derde Wereld. Toen zij enkele jaren later aanmaanden tot voorzichtigheid, werden zij geneutraliseerd door hardliners. Vooral Defensieminister Dmitrij Ustinov en KGB-chef Jurij Andropov manipuleerden het debat over de interventie in Afghanistan. Een vernietigend rapport van Karen Brutents, de vice-voorzitter van het MO, werd buiten het documentatiemateriaal voor de andere leden van het Politburo gehouden, de zieke Leonid Brezjnev werd apart overtuigd en Aleksej Kosygin, één van hun grootste tegenstanders, was afwezig op de beslissende bijeenkomst.
Er zijn echter nog vele diepergewortelde beelden die door Westad aan het wankelen worden gebracht. De Koude Oorlog is niet zozeer in Europa, maar in de Derde Wereld uitgevochten. De krijgskansen keerden niet in de jaren tachtig, maar al in de jaren zeventig. In dat decennium was niet de detente belangrijk, maar de proxy wars die in Afrika werden uitgevochten. Met andere woorden: de rol van de klassieke protagonisten in de laatste jaren van de Koude Oorlog, zoals Ronald Reagan, Lech Wałęsa, Johannes Paulus II en Michail Gorbatsjov, is helemaal overschat.
De rol van de klassieke protagonisten in de laatste jaren van de Koude Oorlog is helemaal overschat
Westad hecht veel belang aan de Angolese burgeroorlog die eind 1975 uitbrak. Er waren heel wat landen en partijen bij dit conflict betrokken, maar cruciaal was de bijdrage van de Sovjet-Unie, die meer dan 12 000 soldaten van Cuba naar Afrika overbracht. Voor Moskou was dit een eerste grote operatie buiten de grenzen van het Warschaupact. Ze was volledig geslaagd: niet alleen droegen deze Cubaanse soldaten bij tot de overwinning op het binnengevallen Zuid-Afrika, maar ook was de detente met de Verenigde Staten niet gehypothekeerd en hadden de Angolese en Cubaanse communisten het primaat van de Sovjet-Unie erkend. Mede door enkele andere ‘successen’ in die jaren (Helsinki, Soweto, Hanoi) liep de fossiliserende partijtop over van enthousiasme.
Dit zelfvertrouwen droeg bij tot een groter engagement in Ethiopië, waar keizer Haile Selassie in 1974 was afgezet. Hoewel Addis Abeba al in januari 1975 wapens aan Moskou vroeg, kreeg het pas in november een eerste positief signaal en werd pas op het einde van 1976 een eerste basisverdrag ondertekend. De daaropvolgende wapenleveringen leidden tot spanningen in de regio en de Ogadenoorlog met Somalië, maar de Sovjet-Unie bleef de ingeslagen koers volgen. Ze gaf uiteindelijk voor meer dan één miljard dollar aan wapens en zond – nog spectaculairder – meer dan duizend man aan militair personeel. Het was een nog veel grotere operatie dan die in Angola, maar opnieuw een onmiskenbaar succes. De hulp uit Moskou was, samen met die van Cuba en Zuid-Jemen, cruciaal voor de Ethiopische overwinning en schonk de Sovjet-Unie heel wat aanzien, ook al omdat zij zich had geëngageerd tegen een agressor en voor het behoud van bestaande grenzen. In tegenstelling tot de nogal geïmproviseerde luchtbrug in Angola was de operatie in Ethiopië het resultaat van planning en coördinatie en gebeurde zij in directe rivaliteit met de Verenigde Staten. De KPSU was onder de indruk van het gemak van de overwinning en bleef blind voor de schaduwzijden: de betrekkingen met de Verenigde Staten waren zwaar beschadigd en de energie was naar een onbelangrijk land gegaan. Na dit succes op duizenden kilometer van de eigen grenzen was Moskou klaar voor een nieuwe, nog grotere invasie vlakbij: in Afghanistan.
Westad ziet de sovjetpolitiek in Afrika dus als de bron van haar hybris en daardoor ook als de oorzaak van haar val. Even interessant is zijn voorstelling van Gorbatsjov. De laatste sovjetleider staat bekend als vooruitstrevend en vredelievend, maar uit Westads bronnen blijkt het tegendeel. Gorbatsjov had een bijzonder marxistische kijk op de buitenlandse politiek en was er aanvankelijk – net als Stalin na 1945 – van overtuigd dat de economische concurrentie tussen West-Europa, Japan en de Verenigde Staten bij de eerstvolgende crisis tot conflicten zou leiden in het kapitalistische kamp. Ook wou Gorbatsjov de Afghaanse crisis oplossen met meer agressie. Om Pakistan te intimideren verdubbelde het aantal grensraids tussen 1985 en 1986 en om met een groot slotoffensief de overwinning te halen stegen de militaire uitgaven in 1986 met 30 procent. Pas begin 1987, bijna twee jaar na zijn aantreden, veranderde Gorbatsjov het geweer van schouder. De belangrijkste partij-intellectuelen hadden dat al veel eerder gedaan, maar de secretaris-generaal was hen daar lang niet in gevolgd.
Uiteraard is met Westad niet het laatste woord gezegd over de Koude Oorlog. Zijn visies zijn even vernieuwend als vatbaar voor kritiek. Zo benadrukt hij nogal vaak het ideologische aspect van de Koude Oorlog. Het is inderdaad zo dat – om ons hier tot het communistische kamp te beperken – marxistische paradigmata zwaar doorwogen in de genese van het sovjetbeleid. Dat Moskou zo lang wachtte met wapenhulp aan Ethiopië komt grotendeels doordat het de coup niet als een communistische, maar als een antifeodale revolutie taxeerde, en de latere leider Mengistu als een vertegenwoordiger van de kleine bourgeoisie. Toch zou het fout zijn om andere factoren, zoals realpolitik en economie, te onderschatten. De implosie van de Sovjet-Unie werd ook veroorzaakt door het communistische landbouwbeleid (al van in de jaren zestig moest de voormalige graanschuur van Europa voedsel importeren), de scherpe daling van de olieprijzen in 1982 en de communicatie- en IT-revolutie in het Westen. Een blik op de Derde Wereld gaat ook ten koste van de Tweede of Eerste Wereld. De rakettenkwestie en de Poolse crisis komen in Westads boek niet aan bod, al hebben ook zij het beleid van de Sovjet-Unie gevormd. Nieuwe bronnen zullen moeten aantonen op welke manier. Het is afwachten of nog meer integrale syntheses even spectaculair zullen zijn.
Norman J. W. Goda, Tales from Spandau. Nazi Criminals and the Cold War. (Cambridge: Cambridge University Press, 2007).
Odd Arne Westad, The Global Cold War. Third World Interventions and the Making of Our Times. (Cambridge: Cambridge University Press, 2007).
Idesbald Goddeeris is als historicus en slavist verbonden aan de KU Leuven.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License