de economische crisis heeft schade toegebracht aan de reputatie van de economische wetenschap. omdat deze wetenschap een belangrijke invloed op het beleid heeft, lijkt de kritiek dan ook terecht. maar ze gaat voorbij aan het feit dat de ware aard van de mens steeds beter geïntegreerd wordt in de economische beleidsinstrumenten. de kritiek negeert ook de mogelijkheid dat economische crisissen inherent zijn aan het economische systeem en dat beleidsinstrumenten slechts kunnen milderen.
De rationele psychologie achter de irrationele economie
Het is tegenwoordig in om de spot te drijven met de economische wetenschap omdat ze er niet in slaagde te voorspellen – laat staan te voorkomen – wat de wereldeconomie op het einde van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw doormaakt. Vele mensen leefden in de veronderstelling dat wat onze grootouders meemaakten in de jaren dertig van de vorige eeuw, definitief tot het verleden behoorde: een recessie van om en bij de tien jaar met dramatische sociale gevolgen. Hoewel eerdere berichtgeving de huidige crisis misschien wat te sterk opblies, begint het er toch op te lijken dat het einde van dit decennium binnen vijftig jaar zal worden herinnerd als de crisis van de jaren 2000.
De economie negeert systematisch een aantal fundamentele principes die achter het gedrag van handelende wezens schuilen
In wat volgt licht ik eerst een aantal kernpunten van het boek toe. Veroordelende boodschappen hebben de neiging om hun nuances te verliezen als ze zich in de maatschappij verspreiden. Daarom is het gepast om de simplistische meeneemboodschap dat de economische wetenschap eenzijdig is, te nuanceren door een diepere lezing van hun boek te presenteren en door er recent werk in de economie bij te betrekken. Ik zal afsluiten met een alternatieve, zij het ietwat pessimistische, stelling over de dynamiek van economische crisissen, die voorhoudt dat crisissen misschien wel noodzakelijkerwijze volgen uit de menselijke natuur.
Een werkhypothese in de economie is dat mensen in wezen rationele zelfzuchtige of winstmaximaliserende agenten zijn. Die werkhypothese is beter bekend als de homo economicus. De eenvoud van deze assumptie levert wetenschappelijk veel op. Economen kunnen op basis van deze redelijk plausibele stelling fenomenen voorspellen en beschrijven en beleidsmaatregelen uittekenen. Een eenvoudig voorbeeld is de aanbeveling om tabaksproducten duurder te maken, wat moet leiden tot een vermindering van het rookgedrag. Die aanpak kent heel wat successen. De laatste dertig jaar zijn er echter heel wat hardnekkige afwijkingen van de rationaliteit opgedoken in de psychologische en economische literatuur. Economen lachen die afwijkingen niet weg, maar hopen dat ze geen afbreuk doen aan de krachtige modellen die mogelijk worden gemaakt door hun eenvoudige werkhypothese. Als die afwijkingen minimaal zijn of het eindresultaat niet aantasten, dan zijn ze eigenlijk triviaal en blijft het lonend om de werkhypothese van de homo economicus aan te houden, ook al gelooft niemand nog echt in deze mythe.
De empirische last is dus geleidelijk verschoven van het aanvallen van het concept van de homo economicus naar het onderzoeken hoe die afwijkingen in het economische standaardmodel kunnen worden opgenomen. Het in vraag stellen van de homo economicus was trouwens de raison d’être van subdisciplines zoals Behavioral Decision Theory, een tak van de psychologie die (vaak niet-rationele) determinanten van beslissingen in kaart probeert te brengen, en van Behavioral Economics, een tak van de economie die experimenteel aantoont dat mensen bij het beslissen vaak afwijken van de assumpties van de homo economicus. Een van de belangrijke inzichten van de voorbije jaren was dat mensen sociale voorkeuren hebben. Door onder meer het baanbrekende werk van de Zwitserse econoom Ernst Fehr werd duidelijk dat een niet te verwaarlozen deel van de mensheid niet alleen de eigen opbrengsten belangrijk vindt, maar ook de fairheid van procedures en uitkomsten. Dit leidt tot twee belangrijke afwijkingen van de rationaliteit van de homo economicus.
Een niet te verwaarlozen deel van de mensheid vindt niet alleen de eigen opbrengsten belangrijk, maar ook de fairheid van procedures en uitkomsten
De eerste afwijking van de homo economicus is de bereidheid van dit type mensen om ook de anderen een deel en zelfs een gelijkaardig deel van de koek te geven. In vele gevallen leidt die samenwerking zelfs tot een grotere koek. Deze mensen werken wel samen, maar alleen op voorwaarde dat anderen ook een bijdrage leveren, en dan komt de aap uit de mouw. We zien dit spelen in fenomenen zoals vertrouwen, investeren en arbeidsdifferentiatie. Als er vertrouwen is in de wereld en in de anderen, dan rekenen mensen het ondersteunende gedrag van anderen mee in hun beslissingen. Uiteindelijk komt de houding van dit deel van de bevolking ten goede van de hele economie. Dit fenomeen heeft echter ook een keerzijde. Als de opvatting groeit dat anderen geen bijdrage leveren, dan trekken ook deze mensen zich terug uit het systeem. Belastingsontduiking neemt toe als mensen horen dat anderen het (ongestraft) doen. Corruptie volgt een gelijkaardig patroon. Die gedragspatronen zijn dus ironisch genoeg gevolgen van de bezorgdheid om fairheid en de nauw verwante vrees om te worden uitgebuit.
De tweede afwijking van de homo economicus is de bereidheid van dit type mensen om profiteurs te bestraffen, zelfs al is dat kostelijk voor henzelf. In de macro-economie zien we dit spelen in stakingen of zelfs in de onbereidheid om een soms verantwoordbare loonsverlaging te aanvaarden, bijvoorbeeld in tijden van deflatie. Mensen zijn liever werkloos dan dat ze minder verdienen dan wat ze verwachten (zelfs al is die verwachting niet realistisch). Door geen arbeid meer te leveren, bestraffen ze daarmee de in dit geval rationele werkgever tegen een zware kost voor henzelf, namelijk werkloosheid.
Volgens Akerlof en Schilling is er naast de bezorgdheid om eerlijkheid nog een aspect van de menselijke aard dat onvoldoende begrepen gevolgen heeft voor de macro-economische dynamiek. Het gaat om de menselijke nood aan zingeving. Mensen ordenen de wereld in verhalen, die op zich ook een interpretatiekader schetsen voor nieuwe gebeurtenissen en die vaak collectief gedeeld worden. Verhalen over de wereld in het algemeen en over de economische toestand in het bijzonder zijn dus meer dan individuele zingevende handelingen. Ze oefenen een sterke invloed uit op hoe feiten collectief geduid worden en dus op het daaropvolgende gedrag. Het fenomeen van de selffulfilling prophecy is hier niet vreemd aan. Als Vlamingen bijvoorbeeld blijven denken dat Walen niet hard werken – wat past in een verhaal van een cultuur – dan gaan ze daar bijvoorbeeld bij aanwervingen rekening mee houden. Dit is een voorbeeld van hoe een verhaal een toestand, die economisch suboptimaal is, kan bestendigen.
Als je nu die op het eerste gezicht onschuldige aspecten van de menselijke natuur allemaal bij elkaar legt, dan zie je op een geaggregeerd niveau een nogal humeurig systeem verschijnen. We kunnen de menselijke neiging om verhalen te spinnen zien werken achter bescheiden trends die plots artificieel versterkt worden, zoals de stormloop naar de banken bij crisissen of overwaarderingen op de beurs. We kunnen de bekommerdheid om fairheid zien werken achter de tegenzin om kleine maar noodzakelijke wijzigingen door te voeren zoals loonsverlaging, zelfs bij deflatie of bij overnames. Het massaal terugtrekken van de bijdragen aan publieke goederen, zoals het proberen ontduiken van belastingen, is een ander voorbeeld van verstrekkende gevolgen van de bekommernis om fairheid. Akerlof en Shiller komen tot de conclusie dat de economie, nog meer dan vandaag, correctiemechanismen nodig heeft die de potentiële ontsporingen vroeger detecteren en oplossen.
Om recht te doen aan die stelling is het belangrijk om te beseffen dat de economische wetenschap al grote vorderingen heeft geboekt in het incorporeren van dergelijke afwijkingen van de standaardrationaliteit. Dit wordt ook door de auteurs bevestigd. Vele stellingen die Akerloff en Schiller bespreken in hun boek berusten overigens op het werk van economen, zoals de al vermelde Fehr. In hun overzicht van de voorbije honderdvijftig jaar tonen Akerloff en Shiller ook mooi aan hoe de overheidsinstrumenten die de economie regelen, zoals de nationale banken, geëvolueerd zijn en gaandeweg nieuwe inzichten over de menselijke natuur hebben opgenomen. Ongetwijfeld worden crisissen op die manier voorkomen of gemilderd. De crisis die we vandaag beleven is echter buiten de oevers getreden van de geïdentificeerde probleemruimte en maakt duidelijk dat we er nog weinig van begrijpen.
Al die recente inzichten die vaak zijn geïnspireerd door ouder werk uit de psychologie, hebben een verrijkende invloed op de economische wetenschap en hierdoor ook op het economische beleid. Maar ook andere disciplines kunnen hun steentje bijdragen. Het universeel darwinisme stelt dat evolutie noodzakelijk volgt uit de aanwezigheid van drie elementen: variatie tussen agenten, dat die variatie implicaties heeft voor de overlevingskansen van de agenten, en dat er informatieoverdracht is over generaties van agenten. Met die drie ingrediënten wordt op één of ander niveau een veranderingsproces in werking gezet. De economie vormt hierop geen uitzondering: ondernemingen verschillen in kenmerken die een invloed hebben op hun voortbestaan en die kenmerken kunnen worden gekopieerd.
Interessant voor onze vraagstelling is de bron van de variatie: waar komen de verschillen vandaan in een omgeving waar alleen het beste overleeft? Steunend op werk met filosofen kunnen we de stelling naar voren schuiven dat de (bewuste) zucht naar succes, gedreven door het (minder bewuste) onderliggende dictaat dat mensen zich ‘moeten’ voortplanten, zal leiden tot de voortdurende uitvinding van activiteiten waar mensen in kunnen uitblinken. We noemen die ‘mating games’. Economische activiteiten zoals het oprichten van ondernemingen worden vanuit dit model ook beschouwd als mating games. De hoofdfunctie van dergelijke mating games is het bieden van een arena waarin mensen zich kunnen meten en hun kwaliteiten kunnen tonen. Een interessant gevolg van dit proces is dat die mating games kunnen uitgroeien tot georganiseerde systemen. Als voorbeeld hiervan kun je het moderne voetbal nemen. Een kenmerk van dergelijke systemen is dat ze aanleiding kunnen geven tot economische of culturele verankering, zoals het ontstaan van gokspelen of kennismetingen in het voetbalpubliek, of het creëren van bijkomende jobs in de context van een bedrijf. Dit kenmerk geeft de mating games een zekere vorm van bescherming tegen selectiekrachten, zelfs al verliezen ze gaandeweg hun oorspronkelijke karakter van de arena. Samengevat, de individuele neiging om uit te blinken leidt tot het ontstaan van arena’s waar geïnteresseerden zich kunnen meten met elkaar. Commerciële activiteiten, die de draagkracht van een economie uitmaken, vormen hierop geen uitzondering.
De vraag is nu hoe die individuele dynamiek aanleiding kan geven tot collectieve ontsporingen. Om dit in te zien is het belangrijk om even van dichterbij te bekijken wat een individu aanzet tot het opstarten van een nieuwe mating game, of deel te nemen aan een zich pas ontwikkelende mating game. Essentieel is een zeker optimisme over het verwachte succes, bijvoorbeeld een hoge slaagkans en hoge opbrengst. Een belangrijke factor die het optimisme aanzwengelt, is de overtuiging dat het goed gaat. In goede tijden gaan er veel meer mensen een nieuwe activiteit opstarten omdat het verwachte succes hoger is door de perceptie van een hogere slaagkans en een hogere verwachte opbrengst. Mensen investeren hun tijd in hobby’s, starten bedrijven op, of laten zich in met andere activiteiten die geen directe economische gevolgen hebben (zoals het lezen van kranten of het uit het hoofd leren van encyclopedieën om een quiz te winnen). Het individuele streven leidt op die manier tot een verbrokkeling van de activiteit. Dit brengt een persoonlijk voordeel met zich mee, maar zet tegelijk het collectieve systeem onder druk. Sommige van die nieuwe mating games bieden uiteraard een economische of culturele meerwaarde (wat hier kan betekenen dat ze zullen overleven als activiteit), maar de meeste ervan niet. Dit is analoog met de waarde van mutaties: de meeste zijn schadelijk voor de drager, hoewel een klein deel ervan tot een verbetering van de genetische blauwdruk leidt.
Omdat startende activiteiten meer verbruiken dan opbrengen, vermindert gemiddeld gezien de productiviteit van de hele samenleving
Denken we nu even door waar dit individuele streven collectief kan toe leiden. In toenemende mate wordt tijd geïnvesteerd in niet-rendabele activiteiten. Die tijdsinvestering gaat ten koste van activiteiten met een collectieve opbrengst, met andere woorden van de publieke goederen. Omdat startende activiteiten meer verbruiken dan opbrengen, vermindert gemiddeld gezien de productiviteit van de hele samenleving. Op een bepaald moment wordt de gemiddelde individuele bijdrage tot het systeem kleiner dan wat het gemiddelde individu uit het systeem terugkrijgt. De koek groeit niet langer, maar krimpt. Omdat dit in de eerste plaats zichtbaar wordt in de financiële sector, lijken crisissen inherent economisch te zijn. De bovenstaande analyse suggereert echter dat het in wezen een sociale crisis is. Het is wellicht alleen omdat geld de eenheid is van vele activiteiten dat een crisis zich uit in het financiële domein.
Vanuit het perspectief van het universele darwinisme worden ook de voordelen van die destructieve macrodynamiek duidelijk. Goede tijden geven aanleiding tot het ontstaan van nieuwe activiteiten. Vele van die activiteiten zijn echter niet levensvatbaar. Men kan aannemen dat een crisis extra pijnlijk is voor minder levensvatbare activiteiten, of dat een crisis ertoe leidt dat alleen de sterke nieuwe activiteiten overleven. Alleen als het goed gaat, kunnen de minder levensvatbare activiteiten overleven. Die stelling mag dan wel aannemelijk lijken, ze leidt tot een belangrijk en mogelijk vernieuwend inzicht met beleidsimplicaties. Men kan een crisis uitstellen of misschien verzachten, maar men kan een crisis niet definitief voorkomen. Volgens deze visie volgt een crisis dus inherent uit de menselijke natuur zoals die zich in grote groepen uit. Uitstellen kan, maar definitief uitroeien zal wellicht nooit lukken.
George A. Akerlof en Robert J. Shiller, Animal Spirits: How Human Psychology Drives the Economy, and Why It Matters for Global Capitalism (Princeton: Princeton University Press, 2009).
Siegfried Dewitte is als consumentenpsycholoog verbonden aan de KU Leuven.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License