de laatste tijd duiken er regelmatig nieuwe drugs op, die onder meer via het internet vlot worden verkocht nog voor hun schadelijkheid wetenschappelijk kan worden bewezen. omdat dit bewijs vereist is om ze te verbieden, ontsnappen ze vaak aan wettelijke controle. Deze ‘designer drugs’ zijn niet nieuw, maar de snelheid waarmee ze op de markt verschijnen is sterk toegenomen. de producenten zijn de controle steeds een stapje voor.
‘Designer drugs’ ontsnappen vaak aan de wet
De Engelse term ‘drugs’ verwijst zowel naar geneesmiddelen in het algemeen als naar producten die kunnen worden gebruikt als genotsmiddelen in het bijzonder. In ons taalgebied wordt het begrip ‘drugs’ meestal zeer eng geïnterpreteerd. Drugs vallen dan samen met illegale drugs, middelen die maatschappelijk niet aanvaard zijn en waarvan het bezit en het verhandelen bij wet verboden zijn. In de internationale wetgeving wordt een aantal klassieke illegale drugs nog steeds ‘verdovende middelen’ genoemd (‘narcotics’). Dit betekent letterlijk middelen met een dempende werking (zoals morfine en heroïne). Een aantal middelen met stimulerende werking (zoals cocaïne) of bewustzijnsverruimende werking (zoals lsd en cannabis) wordt ten onrechte gelijkgesteld met de ‘echte’ verdovende middelen.
Schadelijkheid heeft niet alleen te maken met het farmacologische effect, maar ook met de vraag wie een dergelijk product gebruikt in welke omstandigheden
Vanuit wetenschappelijk oogpunt wordt met ‘drugs’ een vrij ruim gamma van legale en illegale psychoactieve stoffen bedoeld. Het gaat om middelen die de psychische functies van de gebruiker (de waarneming, het denken, het gevoel, het gedrag) zodanig beïnvloeden dat die zichzelf en zijn omgeving op een andere wijze gaat beleven. De aard van de psychoactieve werking bepaalt de verdere indeling in dempende of verdovende, stimulerende en bewustzijnsveranderende middelen. Dempende of verdovende middelen hebben een kalmerende en ontspannende werking, zoals bij alcohol, kalmeer- en slaapmiddelen, opium, morfine, heroïne en andere opiaten. Bij stimulerende middelen krijgt de gebruiker het gevoel meer energie te hebben en alerter te zijn, zoals bij tabak, koffie (cafeïne of coffeïne), amfetamine, cocaïne, crack of xtc. De gebruiker van bewustzijnsveranderende middelen ziet en beleeft de wereld duidelijk anders doordat die middelen het bewustzijn tijdelijk wijzigen. Dit is het geval bij lsd, cannabis, hasj en ‘paddo’s’ (of hallucinogene paddenstoelen).
Het onderscheid naar werking kunnen we niet altijd heel scherp stellen. Sommige illegale middelen hebben immers een gemengd effect. Zo is xtc stimulerend, maar het verandert ook de waarneming. Hasj en cannabis kunnen, afhankelijk van de dosis en de situatie, naast een bewustzijnsveranderende ook een dempende werking hebben. Bovendien bestaat er ook een onduidelijke grens tussen bepaalde stimulerende geneesmiddelen en dopingmiddelen. Kalmeer- en slaapmiddelen (onder meer benzodiazepines) worden gezien als drugs omdat zij gemakkelijk afhankelijkheid en eventueel verslaving kunnen veroorzaken. Antidepressiva en antipsychotica zijn dan weer psychoactieve geneesmiddelen die niet bij de ‘echte’ drugs gerekend worden omdat zij geen aanleiding geven tot verslaving. Daarnaast is er ook nog het algemene principe dat schadelijkheid niet alleen een kwestie is van het farmacologische effect, maar ook te maken heeft met de vraag naar wie een dergelijk product gebruikt in welke omstandigheden. Hierbij gaat het om de fameuze drie m’s: middel, mens en milieu. Wat het farmacologische middel betreft kunnen de dosis, de frequentie en de wijze van toediening (bijvoorbeeld via de mond of intraveneus) een rol spelen, net als het gebruik van verschillende middelen tegelijk. De gebruiker kan meer of minder kwetsbaar zijn, door een grotere individuele gevoeligheid die het resultaat is van een complexe interactie van genetische en individueel-psychologische factoren. Bovendien speelt de sociale context waarbinnen het gebruik zich voordoet een belangrijke rol. Daarom heeft bijvoorbeeld het onderscheid tussen ‘soft’ en ‘hard’ drugs niet veel zin: sommige gebruikers vertonen een ‘soft’ gebruik van ‘hard drugs’, en andere gebruikers een ‘hard’ gebruik van ‘soft drugs’. In elk geval worden we vanuit wetenschappelijk oogpunt geconfronteerd met een zeer gedifferentieerd gamma van psychoactieve middelen, waarvan de schadelijkheid voor de gezondheid en de veiligheidsrisico’s op een continuüm te situeren zijn.
Vanuit maatschappelijk oogpunt heeft men moeite met de wetenschappelijke indeling van drugs, omdat men duidelijk wil weten welke drugs moeten worden verboden wegens hun gevaar voor de gezondheid en de veiligheid. Vandaar dat drugs zonder nuancering worden opgedeeld in twee categorieën: legale en illegale of ‘verboden’ drugs. In de drugwetgeving worden de ‘verboden’ drugs duidelijk vermeld in bijlagen, die regelmatig worden bijgewerkt. De Belgische drugwetgeving is geen eenvoudige wetgeving: wat strafbaar is met welke straffen staat niet in één duidelijke wet, maar is verdeeld over een kaderwet (de wet van 24 februari op het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen en psychotrope stoffen) en een aantal Koninklijke Besluiten die al verschillende keren zijn gewijzigd. Onze drugwetgeving is gebaseerd op drie VN-drugverdragen die door ons land geratificeerd werden: het Enkelvoudig Verdrag van New York betreffende verdovende middelen van 1961 (gewijzigd door het Protocol van 1972), het Verdrag van Wenen betreffende psychotrope stoffen van 1971 en het Verdrag van Wenen tegen sluikhandel van verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988. In de bijlagen van die verdragen worden de verboden drugs opgesomd. Het zijn die drugs die in de Belgische wetgeving worden overgenomen.
De VN-drugverdragen zijn gebaseerd op verbodsbepalingen met minimale uitzonderingen: het bezit van de bedoelde drugs moet beperkt blijven tot welbepaalde medische en/of wetenschappelijke doeleinden. Zo kan methadon (een opiaat) eventueel worden toegediend bij de behandeling van heroïneverslaafden, wat neerkomt op een substitutiebehandeling. Hierbij wordt het opiaat heroïne vervangen door een ander opiaat, met name methadon. Een tweede voorbeeld is het aanvaarden van een aantal medische indicaties voor het gebruik van cannabis (bijvoorbeeld misselijkheid en braken ten gevolge van chemotherapie of radiotherapie, sommige chronische pijnen en therapieresistent glaucoom). In ons land worden in feite twee groepen drugs bij wet ‘verboden’: de zogenaamde verdovende middelen, met inbegrip van enkele ‘verboden’ drugs die geen verdovende middelen zijn maar ermee gelijkgesteld werden (zoals heroïne, cocaïne, lsd of cannabis) en een aantal psychotrope middelen waarvan de schadelijkheid zodanig is dat wettelijke controle vereist is. Hiertoe behoren onder meer ook sommige ‘designer drugs’.
Wat is nu het probleem met de nieuwe ‘designer drugs’? Dit zijn drugs die worden verkregen door geringe chemische wijzigingen van bestaande stoffen. Ze worden aangemaakt om (tijdelijk) de bestaande wetten te omzeilen, en om bepaalde gewenste effecten te versterken en ongewenste effecten te verminderen. Zo kwam xtc (of ecstasy) destijds op de markt als nieuwe ‘designer drug’, waarvan de samenstelling en het uitzicht erg konden variëren. Daarna volgden tal van andere ‘designer drugs’ en er zullen er nog veel volgen. Een aantal belangrijke types waarmee men momenteel de wet tracht te ontduiken zijn onder andere gesubstitueerde fenylethylamines, tryptamines en cannabinoïden. Op het internet worden die drugs vaak aangeboden als ‘legal highs’. Het probleem is nu dat nieuwe designer drugs niet behoren tot de illegale drugs op het ogenblik dat ze op de markt verschijnen, terwijl ze wel degelijk schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Het duurt een zekere tijd vooraleer die schadelijkheid voldoende kan worden aangetoond, maar dit aantonen is wel een noodzakelijke voorwaarde om op de lijst van verboden middelen te worden geplaatst. De gebruikers van nieuwe designer drugs kennen de samenstelling niet, en zijn er zich onvoldoende van bewust dat ze eventueel ernstige intoxicaties en psychische problemen kunnen veroorzaken. Deze drugs kunnen worden gebruikt bij zelfdoding, en ze kunnen ook bijdragen tot het veroorzaken van verkeersongevallen. Op de klassieke drugtesten scoren ze echter vaak negatief.
Gebruikers van nieuwe ‘designer drugs’ kennen de samenstelling niet, en zijn er zich niet van bewust dat ze ernstige intoxicaties en psychische problemen kunnen veroorzaken
Het verschijnen van designer drugs op de markt is geen nieuw fenomeen, maar is de laatste jaren wel in een stroomversnelling terechtgekomen. In de afgelopen twee jaar is er een recordaantal nieuwe stoffen voor het eerst vastgesteld in Europa: 24 in 2009, 41 in 2010 en in november 2011 al 40. Momenteel worden ongeveer 150 stoffen op EU-niveau nauwlettend gevolgd. Die groei heeft te maken met recente ontwikkelingen die het synthetiseren van nieuwe designer drugs goedkoper maken. Enerzijds is de gebruikte apparatuur, bijvoorbeeld de massaspectrometer, toegankelijker en goedkoper geworden. Anderzijds worden ook andere procedures gebruikt die goedkoper zijn, maar meer risico’s voor de gezondheid inhouden. Bij de recente ‘legal highs’ gaat men bijvoorbeeld minder zorgvuldig te werk om alle onzuivere nevenproducten te verwijderen, zoals het geval is bij synthetische cannabinoïden zoals ‘Spice’. Die ontwikkeling, in combinatie met geavanceerde vormen van informatie-uitwisseling en verkoopmogelijkheden via het internet, zorgt ervoor dat nieuwe synthetische drugs bijzonder snel op grote schaal beschikbaar zijn. De snelheid waarmee nieuwe drugs kunnen opduiken en worden verspreid, vormt een uitdaging voor de procedures die in elk land bestaan om een stof onder wettelijke controle te brengen. Producenten en hun leveranciers boeken grote winsten in de maanden die nodig zijn om een nieuwe stof via het strafrecht te controleren.
Wanneer de stoffen voor het eerst op de markt verschijnen, ontbreekt informatie over de risico’s die eraan verbonden zijn. Nieuwe psychoactieve stoffen worden immers niet gemakkelijk opgespoord en geïdentificeerd door forensische laboratoria. Het testen van onbekende of onverwachte stoffen is tijdrovend, complex en duur. Dit kan een gerichte en tijdige respons van wetgevers en wetshandhavers verhinderen. Vandaar dat nieuwe doeltreffende maatregelen vereist zijn om de volksgezondheid te beschermen.
De belangrijkste mogelijke maatregelen zijn het Europese ‘Early Warning System’, specifieke drugwetgeving, andere vormen van wetgeving en andere preventieve maatregelen. Een eerste stap naar een strafrechtelijke controle is het opsporen van nieuwe psychoactieve middelen van zodra zij op de markt verschijnen. In 1997 werd een Europees ‘Early Warning System’ (EWS) opgericht. Dit is een systeem voor vroegtijdige waarschuwing, dat ontwikkeld werd door het ‘European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction’ (EMCDDA) in Lissabon, in samenwerking met het Europese politienetwerk Europol. Dit multidisciplinaire Europese systeem staat in voor de snelle verspreiding van informatie over productie, transport, gebruik en risico’s van psychoactieve stoffen. Die informatie wordt uitgewisseld tussen de verschillende lidstaten van de Europese Unie, en binnen elke lidstaat via een netwerk van professionele contacten. Het Belgisch Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) verzorgt de communicatie als ‘focal point’ op federaal niveau. De Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) is als Vlaams ‘sub-focal point’ verantwoordelijk voor de communicatie van EWS-boodschappen van en naar het netwerk van professionele tussenpersonen in Vlaanderen.
Hierbij hanteert het EWS de volgende definitie: een nieuwe psychoactieve stof is ofwel een nieuw verdovend middel ofwel een nieuwe psychoactieve stof, in zuivere vorm of in een preparaat, dat niet wordt geregistreerd bij het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties van 1961 betreffende verdovende middelen of het Verdrag van de Verenigde Naties van 1971 betreffende psychotrope stoffen, maar dat een vergelijkbaar gevaar voor de volksgezondheid kan vormen als de stoffen die op de lijsten van deze verdragen voorkomen (Besluit van de Raad van het EMCDDA, 2005/387/JBZ). Risicobeoordelingssystemen kunnen zorgen voor een afdoend bewijs waarmee het wetgevingsproces kan worden ondersteund. De resultaten kunnen ook dienen om een nauwkeurige en geloofwaardige boodschap bij het publiek te verspreiden over het risico dat aan het middel verbonden is. Gericht onderzoek is cruciaal voor een stevige bewijsbasis voor de risicobeoordeling en voor een voortdurende rechtvaardiging van controlemaatregelen. Een belangrijk beleidsdoel is de juiste balans vinden tussen een snelle aanpak van nieuwe middelen enerzijds en voldoende wetenschappelijk bewijs en wettelijk toezicht anderzijds.
Bij de bestrijding van opgespoorde stoffen is een eerste aspect de drugwetgeving, die stoffen aanpakt die ernstige gezondheidsrisico’s en sociale risico’s met zich meebrengen. Het is juridisch niet mogelijk om de verspreiding van alle mogelijke psychoactieve stoffen proactief strafbaar te stellen. Wetgeving kan alleen stoffen aanpakken wanneer ze opduiken en wanneer het voldoende wetenschappelijk bewezen is dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid. Vandaar dat er in het strafrecht een duidelijke definitie moet worden gegeven van de verboden middelen. Producenten van een (nog niet) verboden designer drug kunnen grof geld verdienen tot op het moment dat de risico’s voor de gezondheid voldoende bekend en bewezen zijn.
Wetgeving kan alleen stoffen aanpakken wanneer ze opduiken en wanneer het voldoende wetenschappelijk bewezen is dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid
Wanneer een bepaalde stof uiteindelijk wordt beoordeeld als schadelijk voor de gezondheid en aan de bestaande lijst van verboden middelen wordt toegevoegd, begint de cyclus vaak gewoon opnieuw. Producenten richten zich op nieuwe, nog niet ‘verboden’ middelen, incasseren grof geld, en als het middel op de lijst van ‘verboden’ middelen terechtkomt, richten ze de aandacht opnieuw op andere nieuwe stoffen. De Europese Commissie werkt aan een bijgestuurde drugwetgeving met het oog op een betere controle van nieuwe psychoactieve middelen in de hele Europese Unie. Hierbij zijn dezelfde partners betrokken als bij het opzetten van het al vermelde ‘Early Warning System’: het EMCDDA en Europol.
Naast de drugwetgeving kunnen ook andere wetten worden ingeschakeld om de samenleving te beschermen, zoals wetten voor consumentenbescherming en geneesmiddelenwetten. In Nederland bijvoorbeeld is het bezitten en verhandelen van bepaalde designer drugs strafbaar op grond van de Geneesmiddelenwet, ook als ze (nog) niet voorkomen op de lijsten van de Nederlandse Opiumwet.
Zoals bij elke vorm van wetgeving is het niet voldoende dat de wetten tot stand komen. Als de bestaande wetgeving eenmaal is aangepast, is een voldoende efficiënte wetshandhaving van essentieel belang. Dit is zeker geen eenvoudige zaak voor de wetgeving die hier aan de orde is.
Naast het Europese EWS en de nationale wetgevingen zijn er uiteraard nog andere preventieve maatregelen mogelijk. Dit kunnen zeer lokale initiatieven zijn, die niet algemeen verspreid zijn. Een voorbeeld is het ‘Drug Information Monitoring System’ (DIMS) in Nederland, dat regelmatig zogenaamde ‘recreatieve drugs’ in een aantal testlocaties onderzoekt. Bij het ontdekken van verdachte middelen worden waarschuwingen uitgestuurd. De verschillende partners van het totale Europese netwerk worden regelmatig geïnformeerd over ‘best practices’ op lokaal niveau. Specifieke lokale preventieve maatregelen moeten steeds worden ondersteund door een breder georiënteerde algemene drugpreventie.
Het op de markt verschijnen van nieuwe designer drugs is dus geen nieuw fenomeen maar de snelheid waarmee het gebeurt, is de laatste jaren toegenomen. Belangrijk is dat deze drugs snel kunnen worden geïdentificeerd en wetenschappelijk beoordeeld. Een degelijke wettelijke controle van middelen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid is slechts één van de mogelijke preventieve maatregelen.
Mark A.R. Kleiman, Jonathan P. Caulkins, Angela Hawken, Drugs and drug policy. What everyone needs to know. (Oxford: Oxford University Press, 2011.)
‘Responding to new psychoactive substances’, in: Drugs in focus, Lisbon, EMCDDA, december 2011.
Joris Casselman is als psychiater en criminoloog verbonden aan de KU Leuven.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivs 3.0 Unported License