Deel dit artikel

zo ongeveer iedereen is moe en gaat desondanks verder met zijn dag en zijn leven. wanneer vermoeidheid echter tot disfunctioneren leidt, op professioneel en op persoonlijk vlak, gaan mensen op zoek naar oplossingen en medische diagnoses. de stempel burnout, fibromyalgie of chronischevermoeidheidssyndroom kan een troost bieden, maar maakt in de praktijk weinig verschil: die doordringende vermoeidheid blijft ook voor de medische wereld ongrijpbaar en moeilijk te verhelpen. fatigue is dan ook een complex fenomeen, dat doorheen de eeuwen uiteenlopende vormen heeft aangenomen en op heel verschillende manieren is bekeken.

Waren de mensen altijd al zo moe?

Stephan Claes

‘Hoe komt het dat de mensen zo moe zijn?’ vroeg Toon Hermans zich af aan het begin van één van zijn beroemde sketches. ‘Voorjaarsmoe, najaarsmoe. Zomermoe en wintermoe. Weekendmoe, levensmoe. Waar moet het naartoe?’ Toon overdreef, dat was een stuk van zijn metier, maar het valt niet te ontkennen dat vermoeidheid een onderdeel is van ons bestaan. Vaak wordt ze spontaan vermeld wanneer je iemand vraagt hoe het gaat. ‘Best wel goed, maar ik ben wat moe. Dringend aan vakantie toe.’

In meer uitgesproken vormen leidt vermoeidheid tot disfunctioneren, professioneel, sociaal en ook relationeel. Mensen gaan dan vanalles proberen om de vermoeidheid het hoofd te bieden. Meer slapen bijvoorbeeld, als dat al wil lukken. Of iets slikken, zoals extra vitaminen, of een kruidenthee, meestal met matig succes. Als het probleem nog wat groter wordt, dan stapt de vermoeide man of vrouw naar de arts en wordt patiënt. Een bloedname is dan een klassiek en noodzakelijk deel van het ritueel, maar vaak toont die niets bijzonders. ‘Ik kan u geruststellen, we vinden geen tekens van een lichamelijk probleem.’ ‘Fijn, dokter, maar waarom ben ik dan toch zo moe? Ik kom tot helemaal niets meer.’ Er worden dan medische labels overwogen, vaak diagnoses die niet in de officiële handboeken te vinden zijn. Burnout bijvoorbeeld, waarbij men uitgaat van de impliciete en vaak betwistbare veronderstelling dat de vermoeidheid alleen met het werk te maken heeft. Of misschien lijdt de persoon in kwestie wel aan chronisch vermoeidheidssyndroom of aan fibromyalgie. De getroffene kan zich getroost voelen, hij heeft een diagnose, hij kan een naam geven aan zijn invaliderende moeheid.

Maar ook met een label blijft de vermoeidheid meestal mysterieus, ongrijpbaar, iets waar de medische wereld geen vat op krijgt. De somatische arts vindt de vermoeidheid vooral interessant wanneer ze verklaard kan worden door een identificeerbaar onderliggend ziekteproces, bijvoorbeeld een virale infectie zoals covid-19. De psychiater wil weten of de vermoeidheid deel uitmaakt van een breder psychiatrisch ziektebeeld, een depressie bijvoorbeeld. Daarvoor heeft hij namelijk een plan van aanpak klaarliggen. Maar vermoeidheid als fenomeen op zich, daar weet noch de somaticus, noch de psychiater goed raad mee. De huidige behandeling is dan vaak ook onbevredigend. Na het uitsluiten van lichamelijke en psychiatrische ziektebeelden krijgt de chronisch vermoeide patiënt een begeleiding door een psychotherapeut voorgesteld, die er vooral op gericht is de vermoeidheid te aanvaarden en de levensstijl aan te passen. Onderzoek toont aan dat het effect van zo’n begeleiding significant beter is dan niets doen, maar toch erg beperkt blijft.

Vermoeidheid laat zich niet reduceren tot een eenvoudig medisch of medisch-psychiatrisch probleem

De reden voor deze impasse laat zich raden: vermoeidheid laat zich niet reduceren tot een eenvoudig medisch of medisch-psychiatrisch probleem. Ze is een gelaagd, complex maatschappelijk fenomeen, dat zich doorheen de tijden onder andere vormen heeft voorgedaan. De vorm waarin ze zich voordoet in een bepaald tijdperk is niet toevallig, maar zegt ons iets over de condition humaine, de toestand van de mens in zijn existentie, in zijn interactie met de specifieke context van een bepaalde plaats en een bepaalde tijd. Daarom is de studie van het fenomeen vermoeidheid geen opdracht voor medici alleen, maar evengoed voor psychologen, sociologen, filosofen en historici.

Vermoeidheid is niet zomaar een symptoom, ze is een signaal dat het lichaam in zijn existentie naar buiten een grens bereikt heeft, het kan niet meer verder. In die zin kan je vermoeidheid beschouwen als het meest subtiele teken van deze impasse, naast twee andere mogelijke signalen, met name ziekte en uiteindelijk de dood als meest radicale en onomkeerbare teken dat het lichaam de strijd moet staken. Vermoeidheid is universeel en van alle tijden, maar de beleving ervan, bij wie en hoe ze zich voordoet, de beoordeling van het fenomeen en de remedies die worden aangereikt verschuiven doorheen de eeuwen. Eigenlijk kan dit gezegd worden over de hele psychologie: er bestaan geen eeuwige wetten van de psychologie, de menselijke geest wordt in elk tijdvak opnieuw bepaald door de maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. Deze leer over de historische verankering en continue evolutie van de psychologie werd onder anderen al ontwikkeld door de Nederlandse psychiater Jan Hendrik van den Berg, die er de naam ‘metabletica’ aan gaf.

Er bestaan geen eeuwige wetten van de psychologie

Een indrukwekkende historische studie van de moeheid vinden we in het pas verschenen boek L’Histoire de la Fatigue du Moyen Âge à nos jours van Georges Vigarello. De auteur is een Franse historicus gespecialiseerd in de geschiedenis van de gezondheid, van hoe we omgaan met ons lichaam, van de voorstellingen die we doorheen de tijden van ons lichaam gehad hebben, en wat daar dan de consequenties van zijn. Een boek over de geschiedenis van de vermoeidheid ligt dan ook helemaal in de lijn van zijn onderzoekswerk, en sluit aan bij eerdere boeken van zijn hand, zoals Le Propre et le Sale: L’Hygiène du Corps depuis le Moyen Âge, of Le Sentiment de Soi. Histoire de la Perception du Corps (XVIe – XXe siècles). Van L’Histoire de la Fatigue kan je op zijn minst zeggen dat het een erudiet boek is. Vigarello beschikt over zeer uitgebreid bronnenmateriaal, dat hij overvloedig citeert. Elk punt wordt onderbouwd met citaten uit romans of uit wetenschappelijke literatuur. De referentielijst achteraan beslaat zo’n 80 pagina’s. Maar het boek is veel meer dan een opeenstapeling van citaten en weetjes. De auteur heeft een visie over de ontwikkeling van het fenomeen vermoeidheid, en ontwikkelt die zorgvuldig doorheen deze beschrijving van de geschiedenis ervan.

Vigarello concentreert zich op West-Europa en laat zijn boek starten in de Middeleeuwen. Daarop is evident kritiek mogelijk: een analyse van het fenomeen vermoeidheid in de klassieke oudheid, en in niet-Europese culturen, zou ook mogelijk en relevant zijn, maar valt dus buiten het bestek van dit boek. In Middeleeuwse teksten vinden we vermoeidheid vooral terug als een nobel gegeven, een teken van uitputting na een zware inspanning. Ridders na een zware strijd, geestelijken in hun labeur om het rijk Gods naderbij te brengen, reizigers en pelgrims die met gevaar voor lijf en leden de kleine Middeleeuwse ruimte van de eigen stad verlaten hadden met een eerbaar doel, zij waren uitgeput en hadden daar ook recht op. De vermoeidheid wordt vaak ook erg fysiek omschreven: de vermoeide kan zijn zwaard niet meer oprapen of loslaten, hij valt om en raakt niet meer recht. De remedie was het weer in evenwicht brengen van de vier lichaamsvochten, in overeenstemming met het toen overheersende denkmodel. Water drinken was een eerste mogelijkheid. Of vlees eten, waarvan men door de rode kleur en het bloed aannam dat het kracht zou brengen.

De boer, de handarbeider, de kleine middenstander hadden in de Middeleeuwse visie geen echte reden tot vermoeidheid, en we vinden daar dan ook weinig over terug in de overgeleverde teksten. We mogen redelijkerwijs aannemen dat ook bij hen vermoeidheid bestond, maar de overgebleven bronnen benadrukken eerder de grote daden van ridders en geestelijken dan die van de gewone man. Wellicht werd in de Middeleeuwse samenleving de gewone, niet-heldhaftige vermoeidheid ook geassocieerd met luiheid, ‘acedia’, één van de zeven hoofdzonden. Dit laatste punt wordt door Vigarello niet echt uitgewerkt.

In de Middeleeuwen was vermoeidheid vooral een nobel gegeven

In de moderne tijd, vanaf de zeventiende eeuw, treden er een aantal belangrijke verschuivingen op in het kijken naar het fenomeen vermoeidheid. Het spectrum verbreedt zich naar verschillende graden van moeheid. Niet enkel de ridder en de geestelijke worden moe, maar ook in de complexer wordende stedelijke samenleving en aan het hof duikt het fenomeen meer expliciet op. Ook voor de uitputting van de gewone man ontstaat de nodige aandacht. Het gaat in toenemende mate niet alleen meer over fysieke vermoeidheid, maar ook over meer inwendige vormen van uitputting, oververzadiging. Men wordt soms ook ‘iets moe’, een specifiek probleem wordt oorzaak van moeheid. Er wordt in deze prille wetenschappelijke samenleving ook meer geteld. Afstanden, tijden, werkinspanningen worden in rekening gebracht. Hoewel de behandeling van vermoeidheid nog sterk leunt op het model van de vier lichaamsvochten, verschijnen er nieuwe spelers op het toneel: de versterkende werking van de Champagnewijn, in zijn nieuwe bruisende vorm, wordt aanbevolen. Met deze leuke anekdote verraadt de auteur misschien zijn Franse invalshoek. Vanuit nieuw ontdekte continenten worden tabak en koffie aangevoerd, nieuwe spelers in het gamma van versterkende middelen.

In de Verlichting zien we hoe de mens zich steeds meer als autonoom wezen positioneert, zich losmaakt van externe bepaaldheden. Net daardoor wint het innerlijk aan dichtheid, wordt het zich bewuster van de eigen grenzen. Vermoeidheid wordt bevraagd, gepersonaliseerd, de bronnen ervan uitgebreid verkend, en er wordt verslag over gedaan. In een aantal brieven aan Marie-Louise heeft Napoleon, toch een eerder energetisch type, het regelmatig over het feit dat hij moe is. We zijn hier ver van de Middeleeuwse heldhaftige, fysieke uitputting of de schande van de acedia. Vermoeidheid wordt dan ook milder bekeken, met een begrijpende, meelevende blik. Dat opent de weg om op een open manier na te denken over aanpassingen, onder andere in de arbeidsomstandigheden, om overmatige vermoeidheid te vermijden. Het positivisme van de 19de eeuw zal de wetenschap van de moeheid en vermoeibaarheid verder uitbouwen, en precies gaan berekenen hoeveel arbeid een mens precies aankan, om bijvoorbeeld een industrieel proces zodanig te optimaliseren dat de productie optimaal is en de belasting voor de arbeiders draagbaar blijft. Een bekende denker in dit verband is Frederick Taylor (1856-1915). De mechanica en het meten van lichamelijke processen beleven hoogtijdagen.

Sinds de Verlichting wordt vermoeidheid milder bekeken, met een begrijpende, meelevende blik

Maar tegelijk stelt men vast dat ondanks deze wetenschappelijke benadering, met zijn strikte regels die in de industrie leiden tot geprotocolleerde repetitieve handelingen, de moeheid een onverwachte nieuwe gedaante aanneemt, die van een ‘ongelukkige vermoeidheid’, uitputting door uitzichtloosheid,  vervreemding. Deze vermoeidheid is minder een fenomeen van spierzwakte dan van een intern gevoel, een psychisch feit dat ontsnapt aan de rekendrift van de mechanica. Het fenomeen ‘mentale vermoeidheid’ komt op de voorgrond. Nieuwe woorden ontstaan: ‘nervous exhaustion’, ‘surmenage’, ‘American nervousness’, en in het Franse taalgebied ‘neurasthénie’ en ‘psychasthénie’. Moeheid als psychologisch fenomeen.

Het tijdperk van de vier lichaamsvochten is definitief voorbij; het concept elektriciteit, gekoppeld aan de neurologische wetenschap, is nu toonaangevend. De zenuwen zijn overbelast, overspannen. Het overspannen zenuwstelsel dreigt het te begeven, niet alleen bij de overwerkte arbeider, maar ook bij de dame uit de hogere middenklasse. Dit uit zich niet enkel in moeheid, maar ook in neurologische uitvalsverschijnselen allerhande. De hysterische verlamming is een frequente klacht in grootsteden waarin mensen gevangen zitten in een steeds complexer wordende samenleving. Beroemde neurologen zoals Jean-Martin Charcot (1825-1893) en Georges Gilles de la Tourette (1857-1904) gaan zich met het fenomeen bezighouden. Sigmund Freud en zijn collega’s hebben er hun handen mee vol. De jonge Freud zoekt in eerste instantie de oplossing in de neurologie, tekent ijverig neuronen en zenuwbanen, vooraleer hij zich afkeert van de medisch-neurologische wetenschap en met de psychoanalyse een psychologische theorie ontwerpt om dergelijke fenomenen te verklaren en te behandelen.

Het overspannen zenuwstelsel dreigt het te begeven, en niet enkel bij de overwerkte arbeider

In zijn boek uit 1992, From Paralysis to Fatigue. A History of Psychosomatic Illness in the Modern Era, beschrijft Edward Shorter hoe het domein van de hysterische verlamming en verschillende vormen van pathologische vermoeidheid ontstond in de late negentiende eeuw, omarmd werd door de top van de medisch-neurologische wetenschap, ongrijpbaar bleek, en daarom vrij snel weer door de neurologen werd verlaten, waardoor het werd prijsgegeven, ten goede en ten kwade, aan psychologen en psychiaters. Hij beschrijft ook zeer mooi hoe met het wegdeemsteren van het neurologische model de hysterische verlammingen duidelijk afnamen in frequentie, en de pathologische moeheid de overhand nam, vandaar ook de titel van zijn boek. De beschrijving die Shorter geeft is fascinerend, minder erudiet maar meer meeslepend geschreven dan het boek van Vigarello, en bijna dertig jaar na het verschijnen nog erg lezenswaardig. Eén ding moet je Shorter verwijten: hij schrijft vanuit het idee dat psychosomatische aandoeningen, waaronder hij ook chronische vermoeidheid rekent, constructies zijn die werden opgezet door artsen en patiënten, cultureel bepaald, en gedoemd om weer te verdwijnen bij de volgende maatschappelijke verschuiving, geen echte ziektebeelden vanwege het gebrek aan identificeerbaar onderliggend lichamelijk probleem. Daarmee zit hij in hetzelfde schuitje als sommige collega’s die betreurenswaardig genoeg aan patiënten met bijvoorbeeld chronisch vermoeidheidssyndroom meedelen dat ze niet echt ziek zijn, dat het probleem ‘tussen hun oren zit’. Of die dat niet meedelen, maar wel heel duidelijk laten voelen dat ze er zo over denken. Zij dwalen. Natuurlijk zijn chronisch vermoeidheidssyndroom en psychogene verlammingsverschijnselen echte ziektebeelden, waarbij men overigens wel somatische afwijkingen vindt, zoals veranderingen in het immuunstelsel en het stresssysteem. Het pleit overigens voor Vigarello dat hij in zijn boek expliciet over die bevindingen spreekt. De getroffen patiënt vindt de symptomen niet uit, maar is evenzeer slachtoffer van zijn aandoening als iemand die getroffen wordt door een ziekte waarvoor er wel een duidelijke lichamelijke oorzaak kan worden gevonden. Maar tegelijk moeten we zeggen dat onze cultuur het optreden van pathologische vermoeidheid sterk lijkt te stimuleren. De oorzaak van bijvoorbeeld chronische vermoeidheid moet dus niet alleen – hoewel soms ook – gezocht worden in het lichaam van de patiënt, maar ook in de maatschappelijke context. Wat is het dan dat ons zo moe maakt? Wat is het antwoord op de vraag van Toon Hermans, waarmee dit essay begon? Daarover is al veel gezegd en geschreven.

Pathologische vermoeidheid zit niet tussen de oren, maar wordt wel sterk gestimuleerd door onze cultuur

In de ogen van Vigarello, en in die van een aantal andere auteurs, zijn er twee sleutelelementen: de toegenomen complexiteit van onze samenleving, en een verabsolutering van de autonomie. Dat onze samenleving complexer wordt, behoeft geen betoog. Tot in de negentiende eeuw is de wereld voor de allermeeste mensen erg klein en besloten. Het samenleven is niet altijd eenvoudig in het dorp of de stadswijk waar men voortdurend vertoeft, maar wel voorspelbaar en aan duidelijke regels gebonden. Rond 1850 gaat de wereld open: kranten worden breed beschikbaar, de telefoon en de telegraaf doen hun intrede. Dit luidt een proces in waarin de wereld meer en meer mijn dorp wordt, een proces dat versneld wordt door de invoering van radio en televisie, en dat evident een nieuwe en enorme boost kent de laatste twintig jaar door de ontwikkeling van het internet. Alle wereldproblemen komen op me af, maar evengoed alle dingen die mensen kunnen doen om aan die problemen iets te verhelpen. Alle manieren van leven worden me getoond, een ontzettende waaier aan mogelijkheden om mijn leven in te richten op professioneel, sociaal en relationeel vlak. Daar sta ik dan als autonoom individu.

Wat betekent dat voor mij als jonge man of vrouw aan het begin van mijn volwassen leven? Ik hoef me niet te spiegelen aan hoe mijn ouders hun leven leidden, dat was een andere tijd. De traditie en de regels die ooit van alle kanten werden opgelegd, gelden niet meer, of zijn minstens in vraag te stellen. Ik wil mezelf ontwerpen, mijn eigen keuzes maken op elk vlak, in een oerwoud van mogelijkheden. Ik wil een liefhebbende partner zijn. Als ik het verantwoord vind om aan kinderen te beginnen – dat is helemaal mijn keuze – wil ik een goede, aandachtige, warme vader of moeder zijn; de psychologie heeft me trouwens geleerd dat dat anders tot rampzalige gevolgen kan leiden. Ik wil een succesvolle carrière. Maar ik wil ook mezelf verder ontwikkelen, het zou jammer zijn als één van mijn talenten bedekt zou blijven. Daarom wil ik ook tijd genoeg hebben voor mezelf. Ik wil er goed blijven uitzien, liefst zo jong mogelijk, en vooral niet te dik. Ik wil in dat comfortabele huis wonen, dat tegelijk zo ecologisch mogelijk is. Ik wil bewust leven, en op een positieve manier meewerken aan oplossingen voor de grote wereldproblemen. Ik zal me ook regelmatig afvragen of dit het nu is, of ik eruit haal wat erin zit, of ik gelukkig ben. Het is in elk geval mijn verantwoordelijkheid om dit te verwezenlijken, ik moet het initiatief nemen. Ik kan dat misschien allemaal bereiken, maar ik kan ook falen. En als ik faal zal dat ook mijn verantwoordelijkheid zijn, want ik heb ongeveer alles zelf mogen kiezen. Als ik daaraan denk word ik angstig, bang om te falen. Ik probeer krampachtig om over al die dingen controle te houden, soms op een perfectionistische manier. Ik word daar geweldig moe van.

Veel jonge mensen hebben alles om een goed leven te hebben, maar zijn al uitgeput voor ze eraan kunnen beginnen

Het is natuurlijk niet te bewijzen dat deze maatschappelijke situatie effectief bijdraagt aan de golf van vermoeidheid die ons overspoelt; we hebben ook geen goede epidemiologische gegevens over tijdperken en culturen heen die dat kunnen bevestigen. Maar herkenbaar en aannemelijk is het alleszins. Heel veel jonge mensen melden zich bij de hulpverlening aan met een mengeling van uitputting, faalangst en perfectionisme. Ze hebben alles om een goed leven te hebben, maar ze zijn al uitgeput voor ze eraan kunnen beginnen. Een belangrijk en zeer lezenswaardig boek waarin de situatie van de hedendaagse vermoeide mens vanuit een maatschappelijk oogpunt verklaard wordt, is La fatigue d’être soi. Dépression et société uit 1998, van de Franse socioloog Alain Ehrenberg.

Dit alles leidt ons tot een boeiende, maar moeilijk te beantwoorden vraag. Is de uitdaging om ons als individu volledig autonoom te ontwerpen in een zo complexe wereld met oneindig veel keuzeopties niet te zwaar voor ons brein en voor ons lichaam? Kan ons brein, zoals het biologisch en doorheen de evolutie ontwikkeld is, dat soort absolute vrijheid wel aan? Is de algemene vermoeidheid geen signaal dat de hedendaagse mens in zijn existentie een grens bereikt heeft waar ons organisme niet over kan? Uiteraard kunnen we niet terug naar een wereld die beslotener is en waarin ‘van bovenaf gegeven wordt’ hoe we ons leven moeten inrichten. Nostalgische pleidooien zijn hier zinloos en misplaatst. Maar misschien zal onze vermoeidheid wel een impuls geven naar een nieuw denken over onszelf als autonome wezens in die grote open wereld. Het boek daarover zal pas over enkele decennia geschreven kunnen worden. In elk geval stopt de geschiedenis van de vermoeidheid niet vandaag.

Alain Ehrenberg, La fatigue d’être soi. Dépression et société. (Parijs: Éditions Odile Jacob, 1998).

Edward Shorter, From Paralysis to Fatigue. A History of Psychosomatic Illness in the Modern Era. (New York: Free Press, 1992).

Jan Hendrik van den Berg, Metabletica of Leer der Veranderingen. Beginselen van een Historische Psychologie. (Nijkerk: Callenbach, 1956).

Georges Vigarello, Histoire de la Fatigue. Du Moyen Âge à nos jours. (Parijs: Éditions du Seuil, 2020).

Stephan Claes is hoogleraar Psychiatrie aan de KU Leuven en hoofd van de ‘Mind Body’-onderzoeksgroep van het departement Neurowetenschappen.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen