Deel dit artikel

de westerse maatschappij is georganiseerd volgens een rotsvast geloof in een eeuwigdurende economische groei. maar dit voortdurend streven naar ‘meer’ heeft een gevaarlijk grote impact op onze omgeving. in hun boek enough is enough: building a sustainable economy in a world of finite resources stellen de economen rob dietz en dan o’neill een alternatief voor: in een steady-state economie wordt ‘meer’ vervangen door ‘genoeg’.

Een economie van genoeg

Erik Mathijs

We leven in een tijdperk waarin we ons meer en meer bewust worden van de impact die we hebben op onze omgeving. Die impact is intussen zo groot dat hij de grondvesten van ons bestaan zelf bedreigt. De oorzaak is dat we voortdurend streven naar ‘meer’. We hebben onze maatschappij – en binnen de maatschappij ons economische systeem – dan ook naar dit streven ingericht. We hebben ons vastgezet in een ‘lock-in’-situatie, waarbij we onszelf wijsmaken dat de enige manier waarop we de maatschappij kunnen organiseren steunt op een eeuwigdurende economische groei. There is no alternative.

In hun boek Enough is Enough: Building a Sustainable Economy in a World of Finite Resources (2013) stellen de economen Rob Dietz en Dan O’Neill wel een alternatief voor. Dit alternatief is in grote mate gebaseerd op de inzichten van Herman Daly, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Maryland, grondlegger van de ecologische economie en van het moderne idee van de steady-state economie. Het was de econoom en filosoof John Stuart Mill die in de negentiende eeuw al de idee van een stationaire economie opperde. Een steady-state economie is erop gericht om zowel de consumptie van grondstoffen als de bevolking stabiel te houden. Ze betracht een toename van de kwaliteit van het leven in plaats van een stijging van het bruto nationaal product. In essentie zegt ze het volgende: genoeg produceren voor een stabiele bevolking is mogelijk met een stabiele hoeveelheid door de mens opgebouwd kapitaal en een stabiele hoeveelheid materiaal en energie die de economie verbruikt. De enige voorwaarde is dat mensen niet streven naar ‘meer dingen’ maar naar ‘genoeg dingen’ en naar meer levenskwaliteit. ‘Genoeg’ in plaats van ‘meer’.

Een steady-state economie is erop gericht om zowel de consumptie van grondstoffen als de bevolking stabiel te houden

De auteurs zijn beiden verbonden aan het Center for the Advancement of the Steady State Economy (CASSE). Dietz was de eerste directeur van het centrum, O’Neill is chief economist (en docent economie aan de Universiteit van Leeds). CASSE werd opgericht in 2004, met als missie de steady-state economie te bestuderen en te promoten. Dietz en O’Neill schreven hun boek in drie delen, waarin ze achtereenvolgens beargumenteren waarom een groei-economie niet houdbaar is, uiteenzetten welke strategieën er zijn voor oplossingen en tot slot een oproep tot actie doen.

De kritiek op een maatschappij die op economische groei gebaseerd is, stoelt op twee argumenten, die de auteurs in een eerste deel uiteenzetten. Het eerste argument is dat economische groei tot meer milieudruk leidt. Wanneer een economie uitbreidt, consumeert ze meer materiaal en energie, en produceert ze meer afval. Gedurende het grootste deel van de menselijke geschiedenis was de omvang van de economie relatief klein ten opzichte van de omvang van de biosfeer waarvan ze deel uitmaakt. Maar dat is niet langer het geval: klimaatsverandering, verlies van biodiversiteit, bodemdegradatie, ontbossing en overbevissing zijn duidelijke signalen dat de economie te groot is geworden voor de biosfeer. De draagkracht van de aarde is overschreden. De ontkoppeling van milieu en economie lijkt een illusie te zijn. Een tweede argument is dat economische groei wel tot meer welzijn en levenskwaliteit leidt, maar slechts tot op een zeker niveau. Daarna lijkt er een ontkoppeling op te treden tussen economische groei en het menselijk geluk. Studies tonen aan dat sinds de jaren 1950 het individuele geluk van de burger min of meer constant is gebleven, terwijl het bruto nationaal product is blijven stijgen.

Klimaatsverandering, verlies van biodiversiteit, bodemdegradatie, ontbossing en overbevissing zijn duidelijke signalen dat de economie te groot is geworden voor de biosfeer

Een steady-state economie betekent dat we onze maatschappij en economie anders moeten organiseren. In het tweede deel introduceren de auteurs zeven principes of strategieën om een steady-state economie te bereiken. Een eerste principe stelt dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het produceren van afval moeten worden beperkt. De hoeveelheid materiaal en energie die door onze economie stroomt, is immers te hoog en resulteert in een overactief metabolisme dat de natuurlijke systemen ondermijnt waarop dat metabolisme gebaseerd is. En die systemen voorzien ons van een stabiel klimaat, zuivere lucht, water, enzovoort. Een tweede principe is het stabiliseren van de bevolking. Meer mensen betekent meer consumptie, en bijgevolg een hogere druk op het milieu. De demografische transitie is een fenomeen waarbij een bevolking naarmate ze economisch ontwikkelt ook minder kinderen voortbrengt, wat op een natuurlijke wijze tot een stabilisatie van de bevolking leidt. Het versnellen van deze tendens zou de druk op het milieu dan ook versneld kunnen doen afnemen.

Principe drie is een meer gelijke maatschappij. Hierbij wordt verwezen naar het bekende werk van de Britse epidemiologen Richard Wilkinson en Kate Pickett (onder andere in The Spirit Level, 2009). Zij stellen dat in meer gelijke samenlevingen mensen gezonder zijn, een hogere levensverwachting hebben, minder verslaafd zijn aan drugs, minder zwaarlijvig, mentaal gezonder en sociaal mobieler. Volgens het vierde principe dient het financiële systeem te worden hervormd naar een systeem dat een stationaire economie ondersteunt. Dat systeem dient duurzame investeringen te stimuleren, waarbij het financiële rendement kleiner zal zijn, maar het nut voor de maatschappij groter. Zo’n gedrag kan worden bevorderd door het gebruik van lokale muntsystemen naast de bestaande munten. Principe vijf stelt dat het welzijn niet langer gemeten dient te worden aan de hand van wat een gemeenschap voortbrengt aan diensten en goederen (bruto nationaal product), maar aan de hand van de levenskwaliteit van haar burgers (bruto nationaal geluk). Principe zes zegt dat technologische vooruitgang niet wordt aangewend om productie te verhogen en/of werknemers te ontslaan, maar om de arbeidsduur te verkorten tot vier en op lange termijn zelfs drie dagen per week. Zonder verlies van loon welteverstaan, en met garantie voor werk voor iedereen die aan de slag wil. Dit vergt een andere manier van zakendoen, wat leidt tot het zevende principe: bedrijven maken niet alleen winst, maar creëren ook maatschappelijke waarde. Zulke maatschappelijke ondernemingen bouwen sociale en ecologische doelstellingen in in hun businessmodel.

Er zijn natuurlijk een hele hoop barrières bij de implementatie van een steady-state economie. Dietz en O’Neill identificeren er vier. Ten eerste moet in het rijke Noorden de consumptiecultuur overwonnen worden. Meer consumeren helpt ons immers niet om gelukkiger te worden, integendeel. Tijd, relaties en gemeenschap zijn de dingen die ons gelukkig kunnen maken, maar die we niet kunnen kopen. Dit vergt een radicale verandering in levensstijl. Vervolgens moet men de politici en de media bewust maken van de steady state boodschap. Hiertoe moet onder andere academische capaciteit opgebouwd worden om een tegengewicht te bieden tegen dominante stromingen in de economische wetenschap. Zo domineert de neoklassieke economie niet alleen het denken en doen van beleidsmakers, maar ook de curricula van economische opleidingen. Studenten in verschillende economiedepartementen in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten kwamen hiertegen in opstand met de vraag om een meer pluralistische opleiding in te richten. Een nieuwe discipline – de ecologische economie – zag het licht, met de oprichting in 1990 van de International Society for Ecological Economics. Ten derde moet er meer samengewerkt worden op globaal niveau. Agressieve concurrentie voor schaarse natuurlijke hulpbronnen zoals grond, water en fossiele brandstoffen kan fataal uitdraaien. Internationale handel dient gecorrigeerd te worden voor de negatieve neveneffecten die het veroorzaakt. Door minder te consumeren kan het rijke Noorden bovendien ecologische ruimte vrijmaken voor het arme Zuiden om zijn eigen ontwikkelingspad naar een steady state te volgen. Immers, om tot een acceptabel welvaartsniveau te komen zal de milieu-impact in het Zuiden onvermijdelijk nog verhogen. Maar hiervoor is coördinatie nodig tussen landen op globaal niveau. Ten slotte mag er niet langer getalmd worden om in actie te schieten: er is lang genoeg gewacht.

Door minder te consumeren kan het rijke Noorden ecologische ruimte vrijmaken voor het arme Zuiden om zijn eigen ontwikkelingspad naar een steady state te volgen

Het concept van de steady-state economie lijkt een volwaardig alternatief te zijn voor het huidige dominante economische systeem, maar de barrières om zo’n transitie in gang te zetten zijn van die aard dat men zich kan afvragen of het concept geen utopie is. Centraal in de steady-state economie staat het concept van duurzame economische schaal: een omvang van een economie die in evenwicht staat met de capaciteit van de ecosystemen die die economie ondersteunen. Maar hoe bepalen we die schaal? De auteurs erkennen zelf de moeilijkheid om die schaal juist te berekenen. Het probleem is dat de economie en de biosfeer complexe systemen zijn. Het uitrekenen van de draagkracht van een ecosysteem is al niet eenvoudig voor bijvoorbeeld een kudde gazellen, maar de menselijke soort onderscheidt zich ook nog eens op drie vlakken van andere diersoorten: we kunnen ons consumptieniveau variëren in functie van onze levensstijl, we specialiseren ons en doen aan handel, wat onze capaciteit aanzienlijk verhoogt, en we ontwikkelen nieuwe technologie die de grenzen van wat kan steeds verlegt. Neem een land als België, dat één van de meest open economieën is ter wereld. Onze ecologische voetafdruk is 7,45 hectaren per persoon, de vijfde grootste ter wereld. Maar de handel en de industrie waarop deze voetafdruk gebaseerd is, staan niet alleen ten dienste van de Belgische bevolking, maar ook van een groot deel van het Europese continent. Hoe moeten we dan de duurzame economische schaal van een doorvoerland als België bepalen? Bovendien leidt handel niet noodzakelijk tot meer milieudruk, integendeel. Producten kunnen ook daar worden geproduceerd waar ze ecologisch het efficiëntst kunnen worden geproduceerd. Zo is er minder energie nodig om voedsel in het Zuiden te produceren, omdat er meer zon is.

Net zoals de auteurs van het rapport Limits to Growth in de jaren 1970 worden ook de voorstanders van de steady-state economie vaak als neomalthusianen beschouwd. Hierbij wordt verwezen naar de Britse negentiende-eeuwse demograaf en econoom Thomas Malthus, die stelde dat de lineaire stijging in voedselopbrengsten de exponentiële stijging in de bevolking nooit kan volgen. Kan de technologische vooruitgang de limieten aan de groei dan niet wegwerken? De grootste kritiek op de voorstanders van steady state is immers dat ze de kracht van de technologische vooruitgang onderschatten. Maar in zijn rapport voor de Britse regering Prosperity Without Growth rekende de econoom Tim Jackson uit dat om tegen 2050 de CO2-concentratie op 450 deeltjes per miljoen te houden bij een jaarlijkse economische groei van 2 procent, de koolstofintensiteit van de economie (de hoeveelheid CO2 per geproduceerde euro) met een factor 130 dient te verbeteren. Dit is een zo goed als onmogelijke taak.

De grootste kritiek op de voorstanders van steady state is dat ze de kracht van de technologische vooruitgang onderschatten

Om af te sluiten geef ik graag nog een kritische noot. Een hoofdstuk dat ontbreekt in het boek van Dietz en O’Neill is ‘Enough Government’. Het boek zegt immers niets over welke omvang de overheid dient te hebben om een duurzame economie te stimuleren. Legt de overheid immers niet een veel te groot beslag op de economie en de maatschappij? Dat is een stelling die bijvoorbeeld John Micklethwait en Adrian Wooldridge in The Fourth Revolution, (2014) verdedigen – een boek dat een belangrijke bron van inspiratie is voor de huidige Vlaamse en federale regeringen. Of hebben we juist meer overheid nodig om de solidariteit binnen en tussen de generaties te organiseren? Vreemd genoeg wordt er ook niets gezegd over het basisinkomen, waarbij aan elke burger onvoorwaardelijk een inkomen wordt gegarandeerd. Zo’n basisinkomen speelt wellicht een belangrijke rol in een duurzame economie als garantie voor volledige tewerkstelling, juist omdat het onvoorwaardelijk is en burgers de vrijheid laat om te kiezen voor andere dan betaalde jobs, zoals thuiswerk of vrijwilligerswerk. En hoe kunnen we binnen het kader van een democratische maatschappij – waarbij niet alleen de meeste politici, maar wellicht ook de meeste burgers gericht zijn op de korte termijn – een transitie naar een nieuwe maatschappij vorm geven? Speelt de menselijke aard ons geen parten? In een onzekere omgeving zal de mens immers streven om materiële dingen te accumuleren, want dat geeft hem of haar een evolutionair voordeel. Met andere woorden, een duurzame, stabiele economie waarbij ‘genoeg’ de norm is, heeft een stabiel maatschappelijk kader nodig, waarbij ‘meer’ niet meer hoeft.

Rob Dietz en Dan O’Neill, Enough is Enough: Building a Sustainable Economy in a World of Finite Resources. (Abingdon: Routledge, 2013).

Erik Mathijs is als landbouweconoom verbonden aan de KU Leuven.

Deel dit artikel
Gerelateerde artikelen